• No results found

Hoofdstuk 5 Eindconclusie

5.3 Adviezen

Nu ik gesteld heb dat de huidige interpretatie van artikel 137d Sr tekort schiet waardoor de belangen van groepen in de samenleving geen strafrechtelijke bescherming genieten, zal ik een aantal oplossingen aandragen. In mijn optiek zijn er verschillende mogelijkheden die ik zal bespreken in volgorde van het makkelijkst toepasbaar naar het moeilijk toepasbaar. Als mogelijke oplossingen zullen aan de orde komen: Een striktere toepassing van rechtspraak van het EVRM, een uitspraak van de Hoge Raad of een wijziging in de wet. Verscheidene auteurs zien een wetswijziging als een ideale oplossing. 190 In mijn optiek is dit niet de meest ideale oplossing, nu er een langdurige wetgevingsprocedure aan vooraf gaat en het wetsvoorstel kan stranden in de Eerste of Tweede Kamer.

5.3.1 Toepassing van EHRM rechtspraak

Het overnemen van de criteria die het EHRM gebruikt om te oordelen of er sprake is van schending van de vrijheid van meningsuiting is de makkelijkste en de snelste oplossing. In het WOCD-rapport uit 2006 werd al eerder opgeroepen tot het toepassen van de rechtspraak van het EHRM in nationale rechtspraak. De toepassing van deze criteria is mijns inziens ook de beste oplossing voor de huidige tekortkomingen, nu het EHRM duidelijke criteria opgesteld heeft en op grond van de directe werking van het EVRM deze vorm van interpretatie doorgang kan vinden in de Nederlandse rechtsorde.

189 Zo is de Hoge Raad in het ‘Islam is een gezwel’ arrest vergeten om de zaak terug te verwijzen naar het Hof, nadat er geoordeeld was dat er geen sprake was van groepsbelediging. Subsidiair was verdachte artikel 137d Sr ten laste gelegd, hier is de Hoge Raad helemaal aan voorbij gegaan. Zie ook

190 E. Janssen & A. Nieuwenhuis, ‘De verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatie in het Wilders-proces. Een analyse van het proces van de eeuw’, NJCM-Bull 2012, nr. 2

De criteria van het EHRM ziet er als volgt uit:

Bij de implementatie van volgende punten uit de rechtspraak van het EVRM zou Nederland gebaat zijn, nu door middel van deze interpretatie meer bescherming toekomt aan zwakkere groepen in de samenleving het Hof op basis van deze criteria eerder tot het oordeel komt dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting gepast is. De criteria van het Hof kunnen hun doorwerking vinden in de bestanddelen van artikel 137d Sr. Allereerst kan op grond van Fêret v. België kan bijvoorbeeld een nieuwe invulling gegeven worden aan het bestanddeel ‘aanzetten tot’. Volgens het Hof hoeft het ‘aanzetten tot haat’ niet werkelijk te leiden tot het gevolg waartoe opgeroepen wordt. De extra eisen dat de gebruikte termen ‘krachtversterkend’ of de uiting ‘grensoverschrijdend’ zou moeten zijn alvorens er sprake is van aanzetten tot haat of discriminatie komen dan te vervallen. Vervolgens kan de context waarin het Hof de uitingen beziet een grond vormen voor de rechtspraak in Nederland om bij een toetsing van een uiting aan artikel 137d Sr alle omstandigheden mee te nemen. Niet alleen de specifieke context, zoals de bewoording van de uiting, maar ook de samenhang met het maatschappelijk debat en de onrust in de maatschappij omtrent het onderwerp van dit debat.

Tot slot zouden het doel van de uiting en de hoedanigheid van de persoon die de uiting bezigt als nieuw criterium kunnen worden toegepast op grond waarvan sneller tot toepassing van artikel 137d Sr gekomen kan worden. Wanneer met de haat zaaiende of discriminerende uiting getracht wordt kiezers te winnen voor een extreem rechtsverkiezingsprogramma of de uiting als doel heeft mensen over te halen om groepen buiten de samenleving te plaatsen, moet dit eerder leiden tot het oordeel dat artikel 137d Sr van toepassing is wanneer aan de andere bestanddelen zijn voldaan.

5.3.2 Nieuwe precedenten

Ten behoeve van de rechtszekerheid zou een nieuw gewezen arrest door de Hoge Raad uitkomst bieden. Enerzijds gaat de Nederlandse rechtspraak over tot een engere interpretatie van artikel 137d Sr, met name wanneer het onderwerp van de uiting in de zaak moslims, de Islam of Marokkanen betreft. Anderzijds is ook een lichte tendens te zien dat de rechtsprekende macht soepeler oordeelt in het geval van vermeend aanzetten tot discriminatie van Joden of homoseksuelen. De rechtsprekende macht is verdeeld over de interpretatie van de bestanddelen van artikel 137d Sr. Een arrest van de

Hoge Raad waarin duidelijkheid wordt gegeven over de doortrekking van het

onmiskenbaarheidsvereiste naar artikel 137d Sr, het belang van de context van de uiting, de drietrapstoets en de eisen van ‘krachtversterkende termen’ en ‘grensoverschreidendheid, zou goed zijn voor de rechtszekerheid.

Criteria EVRM: - Hoedanigheid

persoon die zich de uiting bezigt. - De context van de

uiting.

- Het doel van de uiting.

Bijzondere factoren die bijdragen aan een rechtvaardiging van het opleggen van een beperking:

- Een politicus die in het kader van zijn verkiezingsprogramma uitingen doet.

- Onrust in de maatschappij door de heftigheid van het maatschappelijk debat betreffende het onderwerp van de uiting.

5.2.3 Wetswijziging

Hoewel een wetswijziging een van de moeilijkst doorvoerbare oplossingen is vanwege de langdurige wetgevingsprocedure die er aan vooraf gaat, is het wel één van de meest wenselijke oplossingen. Op deze manier kan de wetgever een duidelijk standpunt innemen over de prioriteit die hij geeft aan de belangen die beschermd wordt met artikel 137d Sr. en heeft de rechterlijke macht een grondslag waarop het kan terugvallen. Een oplossing voor het onmiddellijkheidsvereiste zou kunnen liggen in het plaatsen van artikel 137c Sr als lex specialis bij de artikelen in het Wetboek van Strafrecht die belediging strafbaar stellen. Op basis van deze wijziging zou het onderscheid van de rechtsprekende macht op basis van het onmiddellijkheidsvereiste een grondslag hebben, nu belediging ertoe dient om iemand aan te randen in zijn eer en goede naam en in dit geval wel sprake moet zijn van de kwetsing van specifieke personen.191 Middels deze wetgeving zou ook duidelijkheid gegeven kunnen worden omtrent de optiek van de wetgever over de extra criteria die de rechtspraak aan artikel 137d Sr heeft gesteld. De wetgever zou de eisen van ‘krachtversterkende termen’ en ‘grensoverschrijdendheid’ kunnen verwerpen en vaststellen dat teruggegrepen moet worden de oude interpretatie van het bestanddeel.

Om extreme haatuitingen te voorkomen zou de wetgever een artikel in de Grondwet kunnen verwezenlijken dat een gelijke strekking heeft als artikel 17 EVRM. Onder artikel 137d Sr komen nu aan zelfs zeer extreme uitingen een belangenafweging op basis van de vrijheid van meningsuiting. 192 Door middel van de belangenafweging door de rechter wordt aan de personen die propageren tot het aanzetten tot haat of discriminatie van groepen een podium geboden, waar zij de mogelijkheid hebben om hun radicale standpunt te rechtvaardigen. Als een artikel gecreëerd wordt wat een beroep op een recht uit de Grondwet ontzegt aan degene misbruik maakt van één van de klassieke grondrechten, vindt er geen belangenafweging plaats. Volstaan zou kunnen worden met een constatering van schending van één van de rechten uit de Grondwet op basis waarvan de rechtbank zichzelf niet ontvankelijk verklaart.