• No results found

Hoe kan volgens zowel politie als hulpverlening toestemming worden verkregen van een cliënt om de politie in te schakelen bij een vermoeden van seksueel misbruik bij een

cliënt met een verstandelijke beperking, zonder de waarheidsvinding te beïnvloeden?

De hulpverleners

Hulpverleners waren het er met elkaar over eens dat er altijd gestreefd moet worden naar het verkrijgen van toestemming van de cliënt om aangifte te doen bij de politie. Men moet hoe dan ook nooit handelen zonder medeweten van de cliënt. Uit alle interviews met de hulpverleners kwam naar voren dat een hulpverlener bij een vermoeden van seksueel

misbruik in een gesprek met de cliënt naar het verhaal moet luisteren en moet uitleggen wat aangifte doen betekent en waarom dat in dit geval wenselijk is. Sommige cliënten die seksueel misbruik hebben meegemaakt weten al dat wat er is gebeurd ‘niet mag van de

politie’, en willen het graag aan de politie vertellen. Andere cliënten hebben op school geleerd dat het aan elkaars lichaam zitten zonder toestemming van de ander niet prettig is en ook verboden is. Ook deze cliënten vertellen hun verhaal aan de politie. Het kan ook voorkomen dat tijdens het taxatiegesprek het gebeuren rond het seksuele misbruik wordt verhelderd en dat de cliënt zelf al duidelijk heeft besloten om aangifte te willen doen. Het was volgens hulpverleners dan de taak van degene die het taxatiegesprek voert om de cliënt te vertellen welke stappen er vervolgens gezet kunnen worden. Het is belangrijk dat de cliënt weet wat er gaat gebeuren om zo de waarschijnlijk spannende periode iets overzichtelijker en draaglijker te maken.

Ondanks het feit dat de meeste hulpverleners de ervaring hebben dat slachtoffers vaak toestemming willen geven om aangifte te doen bij de politie, zijn er ook verschillende

redenen waarom een cliënt geen toestemming verleent. Een eerste reden hiervoor kan zijn dat er sprake is van machtsmisbruik. Zeker als het om medewerkers van de instelling gaat vonden de hulpverleners dat er aangifte gedaan moet worden, ook als de cliënt niet instemt. Hiervoor zijn twee goede redenen aan te geven. Als een vermoeden in de richting van een begeleider gaat moet er hoe dan ook aangifte gedaan worden. “Hoe kan je anders voorkomen dat een medewerker ergens oneervol ontslagen is en vervolgens gewoon ergens anders kan gaan werken en daar opnieuw in de fout gaat”? Dergelijk misbruik moet acuut gestopt worden. En in de tweede plaats moet de instelling wel aangifte doen omdat zij de mogelijkheid, dat een

bij hen werkzame begeleider die iets strafbaars heeft gedaan, willen uitsluiten. Zonder verklaring of verdere informatie kan een medewerker niet zomaar ontslagen worden. Aan de cliënt en zijn verwanten moet uitgelegd worden dat een aangifte daarom van het grootste belang is. Stap voor stap dient een cliënt hierbij betrokken te worden. Er moet hem duidelijk gemaakt worden dat wat de begeleider gedaan heeft, niet mag. En dat de kans bestaat dat andere cliënten ook slachtoffer (zijn ge)worden. Hulpverleners waren het met elkaar eens dat bij een aangifte de cliënt overtuigd moet worden om mee te werken; hij moet ten slotte het woord doen bij de politie. Er moet niet over het hoofd van de cliënt heen gehandeld worden, maar men dient goed uit te leggen waarom het nodig is aangifte te doen, zodat de cliënt begrijpt waarom in dit geval aangifte van belang is. En als de cliënt echt niet mee wil werken, maar de instelling wel reden heeft toch aangifte te moeten doen (de professional verkeert dan in een zogenaamd ‘conflict van plichten’ en moet de daarbij behorende afwegingen maken en goed documenteren), dan moet een hulpverlener goed beseffen met welk doel er dan buiten de cliënt om toch naar de politie wordt gegaan. Een derde reden waarom een cliënt geen

toestemming wil verlenen om aangifte te doen, kan volgens hulpverleners angst zijn. De taak van de hulpverlener is dan om eerst die angst weg te nemen. Hoe komt het dat de cliënt zo bang is om naar de politie te gaan? De hulpverleners gaven aan dat cliënten soms heel vervormde opvattingen hebben over de politie. Soms zijn ze bang voor een bekeuring of maken ze een koppeling tussen politie en gevangenis. Hulpverleners waren van mening dat dit soort angsten gemakkelijk geëxploreerd en weggehaald kunnen worden. Aan de andere kant kunnen angsten van slachtoffers wel reëel zijn. Een hulpverlener noemde een casus waarin een pleger dreigde met: “Als jij het doorvertelt dan maak ik je moeder dood”. Het ligt dan voor de hand dat een slachtoffer niet naar de politie durft te gaan. De taak van de hulpverlener is dan om eerst na te gaan of de cliënt veilig is, en zo niet dan moet de instelling snel buiten de (minderjarige) cliënt om naar de politie gaan met de vraag om hem of haar veiligheid te bieden.

Er waren ook hulpverleners die aangaven dat er in de protocollen die in hun instelling gehanteerd worden standaard is opgenomen dat er geen toestemming aan de minderjarige cliënt met een verstandelijke beperking wordt gevraagd voor het doen van aangifte. De reden hiervoor is dat zij vinden dat die verantwoordelijkheid niet bij kinderen neergelegd moet worden omdat de pleger in de meeste gevallen iemand in de familie- of kennissensfeer is. Dus in dat geval wordt er bij een vermoeden van een strafbaar feit aangifte gedaan door de

belangrijk is om die aangifte te doen. Een andere hulpverlener voegde hieraan toe dat haar instelling in het verleden een protocol hanteerde waarin vermeld stond dat er altijd aangifte gedaan werd bij de politie. Tegenwoordig past dat niet meer bij het idee dat ook aan cliënten met een verstandelijke beperking autonomie toegekend wordt. In het huidige protocol wordt dat dan ook meer genuanceerd weergegeven en staat er dat er in principe altijd melding wordt gedaan en in overleg met de cliënt wordt besloten welke vervolgstappen zullen worden gezet.

De politiefunctionarissen

Politiefunctionarissen gaven aan dat toestemming van de cliënt nodig is om een aangifte op te kunnen nemen. Ook wanneer de instelling aangifte wil doen, moet de cliënt dit zelf ook willen of moet er tenminste al aan toe zijn. Wanneer de cliënt dat niet wil of er op dat moment nog niet aan toe is mag niemand daar druk op uitoefenen, vindt de meerderheid van de politie informanten . Wat de instelling in de tussentijd wel kan doen volgens een aantal politiefunctionarissen is een gesprek aangaan met de cliënt en daarin duidelijk maken waarom aangifte in de betrokken situatie wordt aangeraden (‘want er heeft iemand aan jou gezeten en dingen met jou gedaan die jij niet gewild hebt en als je het nu niet doet, doet ie het misschien de volgende keer weer’). Men was het met de hulpverleners eens dat naar de achterliggende reden waarom de cliënt geen aangifte wilt doen, moet worden gezocht. Ook hier lijkt openheid een belangrijke rol bij te spelen. Want politiefunctionarissen gaven aan dat

onderling overleg tussen politie en hulpverlening hierover goed is. Eén politiefunctionaris gaf aan ook graag een open communicatie met de ouders van de cliënt te willen hebben. Op deze manier wil deze politiefunctionaris een open sfeer en grotere duidelijkheid creëren. De reden is dat op het moment dat de politie de informatie aan ouders via de instelling laat verlopen, er frictie of onduidelijkheid kan gaan ontstaan. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld denken dat de instelling geen aangifte wil doen om de gebeurtenis in de doofpot te stoppen, terwijl het geen aangifte doen een advies was van de politie. Door rechtstreekse communicatie ontstaat er volgens deze politiefunctionaris ook wederzijds begrip waardoor het samenwerken tijdens het traject, dat begint met de aangifte, soepeler kan verlopen.

4. Wat is de rol van hulpverleners als de politie is ingeschakeld?