• No results found

Alle hulpverleners gaven aan dat het de taak van de hulpverleners is om zowel de (vermoedelijke) pleger als het (vermoedelijke) slachtoffer op de juiste manier te

ondersteunen. Het is belangrijk om, wanneer er sprake is van seksueel misbruik binnen dezelfde instelling, er eerst voor te zorgen dat (vermoedelijke) pleger en (vermoedelijk) slachtoffer uit elkaar worden gehaald. Ook is het van belang dat hulpverleners tijdens het politieonderzoek niet inhoudelijk ingaan op wat de beide cliënten hebben meegemaakt. De hulpverleners gaven aan dat men anders de cliënt teveel beïnvloedt in verband met het politieverhoor dat nog plaats moet vinden. Wel is het belangrijk dat de cliënt direct wordt geholpen en het gevoel krijgt er niet alleen voor te staan. Zodra het verhoor is afgerond kan de hulpverlening eventueel starten met specifieke trauma behandeling. Daarnaast vonden de meeste hulpverleners het ook belangrijk dat er praktische ondersteuning wordt geboden aan de cliënt. Zo moeten hulpverleners de cliënt ondersteunen bij het bezoek aan het politiebureau omdat dit vaak een spannend en eng moment is voor cliënten.

Een andere belangrijke taak van hulpverleners is de informatieoverdracht. Voor de cliënt is het belangrijk om zoveel mogelijk op de hoogte te blijven van wat er gebeurt. Het is de taak van de hulpverleners om deze informatie aan te laten sluiten bij het niveau van de cliënt. Dat is nodig omdat dit veiligheid en zekerheid biedt voor de cliënt. En zo weet de cliënt ook wat haar of hem staat te wachten. Goede rapportage over de gebeurtenis mag niet ontbreken, want zo wordt er voorkomen dat er steeds dezelfde vragen aan de cliënt worden gesteld. En

bovendien worden alle begeleiders op deze manier op de hoogte gesteld van het verloop van de zaak en van de stemming van de cliënt. Degelijke dossiervorming is ook belangrijk omdat zo alle informatie toegankelijk is voor iedereen die dat aangaat.

Daarnaast moet er ook gezorgd worden voor goede afstemming met de leidinggevende, de Raad van Bestuur en de Inspectie voor de Volksgezondheid. En daarbij moet de hulpverlening voortdurend het slachtoffer ook in bescherming nemen. Op het moment dat een casus

namelijk gejuridiseerd wordt, wordthet ook publiek gemaakt. Dat betekent dat ook

buitenstaanders de dossiers kunnen inzien en dat er mogelijk aandacht komt in de media. Het is belangrijk dat men daar goed mee weet om te gaan. Er moet voor gewaakt worden dat de cliënt niet nog meer beschadigt. Het is van belang dat men voorbereid is op wat er kan komen, om daarover goed kan communiceren met alle betrokkenen. Vragen moeten voor allen bevredigend beantwoord kunnen worden.

Als de ouders en andere direct betrokken familieleden van de betrokken cliënten (zekere van minderjarigen) geïnformeerd worden, is het de taak van de hulpverleners ook hen te steunen en te voorzien van de nodige informatie. De hulpverleners waren het met elkaar eens dat ouders en andere direct betrokken familieleden van cliënten nog wel eens worden vergeten. Ze vonden het misschien wel de voornaamste taak van de hulpverlener om hen serieus te

nemen en hen er op een goede manier bij te betrekken. Bijvoorbeeld door te bespreken wat er te aan procedures en aan hulpverlening verwacht kan worden.

Eén hulpverlener merkte op dat de band met de hulpverlener die het seksueel misbruik heeft ontdekt, verandert. “Als de hulpverlener, die vaak in vertrouwen wordt genomen, degene is die de signalen heeft opgepakt dan is er een soort ‘conflict of interest’ ontstaan, dan gaan er dingen teveel door elkaar lopen”. Deze hulpverlener is er voorstander van dat de betrokken hulpverlener dan daar waar mogelijk een emotionele afstand bewaart tot de cliënt en de “normale” hulpverlening door laat gaan. Maar uit ervaring weet zij dat dat soms heel lastig is en dat het dan beter is om de hulpverlening van deze cliënt door een andere

hulpverlener te laten voortzetten.

De politiefunctionarissen

Politiefunctionarissen waren hier heel duidelijk in en vinden dat het

hulpverleningstraject in principe door kan gaan. Maar zij hadden er de voorkeur voor dat dit gebeurt na het studioverhoor zodat beïnvloeding van de cliënt door interventies van de hulpverlening zo veel mogelijk wordt voorkomen. Een politiefunctionaris gaf aan dat het traject van een studioverhoor bij hen niet lang duurt. Zij hebben één vaste studioverhoor-dag per week, maar kunnen meer dagen inplannen wanneer dat nodig is. Een andere

politiefunctionaris vond daarentegen dat het bij hen vaak te lang duurt omdat er meerdere verkrachtingszaken zijn en zaken betreffende mensen met een beperking geen prioriteit krijgen, wat volgens hem wel gewenst zou zijn.

5a. Hoe zien hulpverleners de samenwerking met de politie?

Alle hulpverleners waren positief over de huidige samenwerking met de politie. Een aantal hulpverleners vond dat je het meest kunt bereiken wanneer de relatie met de politie zo open mogelijk is. Zij hebben bijvoorbeeld de ervaring dat politiefunctionarissen trainingen over taxatiegesprekken bijwonen of stages lopen binnen de instelling. Op deze manier werken twee de specialismen verschillende dagen nauw samen en wordt er meer kennis over het ‘andere terrein’ ontwikkeld. Een contactpersoon of een aanspreekpunt bij de politie maakt het maken van onderlinge afspraken veel gemakkelijker. Men was zich er ook van bewust dat het niet vanzelfsprekend is dat het contact en dus de samenwerking tussen beide type organisaties overal goed is. Verschillende hulpverleners vertelden over collega’s binnen een andere locatie van dezelfde instelling waarbij het contact met de politie problematisch verloopt; daar weet de

politie bijvoorbeeld niet wat een taxatiegesprek is. De hulpverleners vonden het belangrijk dat er een aanspreekpunt is bij de politie en dat men openstaat voor samenwerking. Dingen voor elkaar krijgen is dan zoveel makkelijker. Een vast contactpersoon binnen beide organisaties zien zij als een teken van fijne samenwerking. Op die manier hebben zij het gevoel dat de stap kleiner is om (oriënterend) contact op te nemen met de politie voor overleg of advies. Tevens werkt het twee kanten op volgens hulpverleners. Wanneer er in beide organisaties een

contactpersoon is, kan de politie ook sneller contact met hen opnemen met vragen over hoe het beste om te gaan met een cliënt met een verstandelijke beperking.

Dat de ervaringen van de hulpverleners zo goed zijn heeft ook te maken met het hebben van een stukje kennis over mensen met een beperking, waarmee de politie mee te maken krijgt. Hulpverleners vonden deze kennis heel belangrijk en zien dat

politiefunctionarissen hierin gegroeid zijn, maar ze zien ook nog wel verbeterpunten. Eén hulpverlener vond het vervelend dat de politie bij hen aangeeft dat het te veel tijd kost om op locatie te komen. Maar ondanks deze kritiek was ook deze hulpverlener positief over de huidige samenwerking. Ze stelde dat wanneer er eenmaal een lijntje is met de politie, de stap heel gemakkelijk is om gewoon even te bellen, en ze had ervaren dat de politie er dan ook voor openstaat. Een andere hulpverlener vond dat het vooral gaat om het eerste contact dat met politie gelegd moet worden; “voordat ik in de gaten had waar ik moest zijn, was ik toch wel weer een half uur kostbare tijd kwijt”. Deze hulpverlener had graag gezien dat een receptioniste/telefoniste haar het telefoonnummer van het landelijke rechercheteam had gegeven. Ze wilde niet in de wacht staan en voortdurend worden doorgeschakeld. Meteen spreken met iemand die er over gaat, is voor deze hulpverlener belangrijk.

Een aantal hulpverleners had een goede ervaring met het werken met een convenant, terwijl andere hulpverleners een dergelijk convenant nu juist misten. In dit convenant kan de samenwerking van politie en hulpverlening geregeld worden. Er kan onder meer in staan dat er elk half jaar overleg is met de zedenpolitie, justitie, bureau Halt en het AMK. In dat overleg kunnen dan alle casussen van de afgelopen tijd geëvalueerd worden.

5b. Hoe zien politiefunctionarissen de samenwerking met de hulpverlening?

Ook de politiefunctionarissen waren positief over de huidige samenwerking. Men was zich ervan bewust dat er veel vooruitgang is geboekt in de afgelopen jaren. Waar eerder geen samenwerking was, is die er nu steeds meer. In verschillende regio’s is een convenant

gesloten, waarin afspraken en te nemen stappen staan beschreven als er sprake is van een vermoeden van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke beperking. Alle

politiefunctionarissen lieten weten dat het goed zou zijn als dit landelijk op een uniforme wijze vorm zouden kunnen krijgen. De ervaring heeft geleerd dat een contactpersoon bij beide instanties waardevol is om een casus te bespreken. Over de concrete invulling daar van

verschilden politiefunctionarissen van mening. De een vond het een meerwaarde hebben wanneer dit één vaste persoon is, omdat je elkaar dan kent en dan makkelijker de telefoon pakt om even over de casus te overleggen. De ander vond dat je het nooit bij één persoon moet laten omdat die ene persoon vast niet altijd bereikbaar zal zijn. De voorkeur ging in dat geval uit naar vaste contacten met een klein team van studioverhoorders van de kant van de politie. Een andere politiefunctionaris gaf aan dat een vast contactpersoon in een instelling voor regulier overleg handig is, maar wanneer het om een specifieke casus gaat, hij liever spreekt met een casemanager, die dicht bij het incident staat, want hoe meer schakels er tussen zitten des te vervormder het verhaal kan worden.

De meerderheid van de politiefunctionarissen gaf aan dat een nauwe band met een zorginstelling van belang is. Omdat het dan makkelijker is om oriënterend contact met elkaar op te nemen kan de politie hulpverleners advies geven over wat zinvol is in een casus. Samen kan er dan besloten worden of de casus ‘in het strafrecht wordt getrokken’ of dat alleen een hulpverleningsproces geschikter wordt gevonden. Politiefunctionarissen waren het met elkaar eens dat er op deze manier ook functioneler en efficiënter kan worden gewerkt en dat er zo min mogelijk sprake is van ongewenste beïnvloeding van de cliënt. Politiefunctionarissen sneden hierbij wel het punt aan dat het zedenwerk en specifiek het werk met mensen met een verstandelijke beperking, niet voor iedere rechercheur is weggelegd. Eén van de

politiefunctionarissen verplaatste zich daarbij in de denkwereld van een ‘doorsnee rechercheur’ die het volgende zou kunnen zeggen: ‘Wat een gezeik allemaal zeg, ik wil gewoon mijn werk doen en boeven vangen’. En, voegde deze politiefunctionaris eraan toe, “die denkt er eigenlijk niet zo bij na hoe hij de waarheid vaststelt, …” De oorzaak van deze opstelling ligt onder meer bij een gebrek aan kennis bij politiefunctionarissen. Kijkend naar de totale politieorganisatie wordt verondersteld dit kennisaspect nog een lange weg te gaan heeft. Ook hogere leidinggevenden moeten vaak nog overtuigd worden, ondanks het feit dat ook bij zwaardere vormen van criminaliteit vaak daders of verdachten een verstandelijke beperking (kunnen) hebben en het duidelijk is dat je daar niet zomaar iedere, zij het ook nog zo doorgewinterde, rechercheur zonder kennis mee kunt confronteren. Mensen met een beperking moet je nu eenmaal op een andere manier benaderen en verhoren dan gemiddeld begaafde mensen.

In het politiewerk is er de laatste jaren een stijging te zien in de aantallen verdachten en slachtoffers met een psychiatrische- of cognitieve stoornis. De politie is derhalve meer gaan samenwerken met instellingen om meer kennis te kunnen vergaren over de omgang met deze personen. Vorig jaar is de Politieacademie om die reden ook gestart met een nieuwe opleiding ‘Verhoren Van Kwetsbare Verdachten’. Er wordt in deze opleiding aandacht besteed aan het vinden van een balans tussen de belangen van de cliënt en het zaakbelang. Men is zich er steeds meer bewust van welke risico’s gelopen worden bij het verhoren van een dergelijke persoon. Momenteel wordt er eerder in overweging genomen om een

gedragskundige te betrekken die in de regiekamer kan meekijken en bij het verhoor als coach kan optreden.

De politiefunctionarissen gaven allen aan dat ze iedere zaak, ongeacht of het een persoon met verstandelijke beperking betreft of niet, serieus nemen. Echter zagen zij kleine verschillen in de samenwerking met hulpverlening en die gevallen waarbij de aangifte door anderen, zijnde niet de hulpverleners zelf, wordt gedaan. Ze gaven bijvoorbeeld aan dat indien er sprake is van aangifte door de hulpverlening, vaker contact hebben met hulpverleners rondom een concrete casus maar ook in het algemeen. Tevens komt het daarbij nog wel eens voor dat er dingen ‘of the record’ worden gemeld, terwijl daarvan bij andere melders geen sprake van is. Daarbij speelt de communicatieproblematiek van en met mensen met een verstandelijke beperking ook een belangrijke rol. Het heeft voor politiefunctionarissen een meerwaarde dat een hulpverlener als intermediair kan optreden. Het inzetten van een hulpverlener als ondersteuner van de politie is een teken van goede samenwerking. In dat geval kunnen hulpverlening en politie namelijk samen opzoek gaan naar maatwerk voor een bepaalde persoon. Dit is anders bij een ‘standaard aangifte’ waarbij geen hulpverlening betrokken is. Dan wordt er gewerkt volgens een standaard protocol en is die extra ondersteuning er niet.

Verder kwam uit de interviews met de politiefunctionarissen naar voren dat ouders vaak emotioneler betrokken zijn dan hulpverleners. Politiefunctionarissen liepen er dan nog wel eens tegen aan dat moeilijk is uit te leggen dat het niet gaat om het wel of niet ‘geloven’, maar dat het gaat om het wel of niet kunnen ‘bewijzen’.

Verbeterpunten van twee kanten

Naast antwoorden op de in het onderzoek gestelde vragen kwamen er in de interviews met zowel hulpverleners als politiefunctionarissen ook andere onderwerpen naar voren.

De ervaring die men heeft met de samenwerking van hulpverlening en politie was in de regel positief. Iedereen zag de meerwaarde van samenwerken. Maar waar wordt

samengewerkt in twee duidelijk van elkaar verschillende organisaties, moet ook voortdurend gezamenlijk gekeken worden hoe beide die samenwerking willen invullen, wat een proces van voortdurend afstemmen en aanpassen impliceert: samenwerking kan altijd beter.

Wat volgens de hulpverleners beter kan

Een aantal hulpverleners liep tegen de moeilijke bereikbaarheid van de politie aan. Zij gaven aan behoefte te hebben aan meer landelijke bekend- en bereikbaarheid, mogelijk via een centraal meldpunt (1a) waarbij direct advies gegeven kan worden over hoe te handelen bij een vermoeden van seksueel misbruik van een specifieke persoon met een verstandelijke beperking. Een aantal hulpverleners had daarbij de ervaring dat men in verschillende politieregio’s (1b) anders omgaat met een aangiftetraject waarbij een persoon met een

verstandelijke beperking betrokken is. Dat zou volgens hen niet zo moeten zijn. “Iedereen zou hetzelfde moeten doen zodat ook de hulpverleners weten waar ze aan toe zijn”. Deze

hulpverleners zouden graag een soort checklist (1c) ingevoerd zien voor iedere politiefunctionaris, zodat het proces steeds vergelijkbaar is.

Een derde punt van verbetering betreft de Inspectie. Een aantal hulpverleners miste bij de te nemen stappen bij een vermoeden van seksueel misbruik waarbij een of meer cliënten met een verstandelijke beperking betrokken zijn de wettelijk verplichte melding aan de Inspectie (3). Hierover moet meer bekendheid komen. Als vierde verbeterpunt de communicatie met mensen met een verstandelijke beperking. Soms worden mensen beschuldigd en pleger van seksueel misbruik, genoemd, maar bij doorgevraag blijkt dat er alleen seks met wederzijdse instemming is geweest op basis van gelijkwaardigheid tussen twee personen. Er moet meer aandacht besteedt worden aan hoe hierover specifiek en in het algemeen gecommuniceerd moet worden met mensen met een verstandelijke beperking (4). Het vijfde genoemde verbeterpunt betreft de vraag welke informatie aan de politie kunnen verstrekken. Voor een goede samenwerking heeft de politie informatie nodig over hoe te kunnen communiceren met de betrokken persoon met een verstandelijke beperking (5). Dit moet zo duidelijk en puntig mogelijk geformuleerd moeten worden. Hiervan zijn

hulpverleners zich nog niet altijd bewust en ze sturen soms hele behandelplannen naar de politie toe, waarin deze informatie min of meer verstopt zit. Daarnaast is de kans niet gering dat ook de advocaat van de pleger van die informatie gebruik gaat maken. Ook de

samenhangt. Ten slotte vonden de hulpverleners dat de politie bij het horen van mensen met een verstandelijke beperking eerder een externe deskundige (6) moet inschakelen. Een dergelijke expert weet beter om te gaan met mensen met een verstandelijke beperking Sinds een aantal jaar is de verhoorderspool van daartoe opgeleide pedagogen en psychologen afgeschaft, maar deze goed opgeleide hulpverleners kunnen nog wel incidenteel ingezet worden op aanvraag van de politie.

Wat volgens de politiefunctionarissen beter kan

De politiefunctionarissen zagen, net als de deskundigen uit de hulpverlening, in samenwerking een enorme meerwaarde. De kritiek- en verbeterpunten zoals door de

hulpverlening genoemd waren over het algemeen voor hen herkenbaar en ze stonden er voor open om hier aan te werken. Maar zij voegden ook eigen wensen toe om hun werk in

samenwerking met hulpverlening, nog beter te kunnen laten verlopen.

Zo kwam uit de verschillende interviews naar voren dat zij het belangrijk vinden om een goed verhoor te kunnen afnemen. Daar voor moeten mensen met een beperking extra goed

voorbereid worden. Bij deze voorbereiding zouden ze geholpen zijn met een goede rapportage (dossier) (1) over de betreffende persoon. De politie liep er tegenaan dat hulpverleners met deze informatie zeer terughoudend omgaan in verband met hun beroepsgeheim. De politie heeft deze informatie echter wel nodig om het verhoor zo goed mogelijk op het individu te kunnen afstemmen. Vervolgens zouden politiefunctionarissen willen dat in het protocol dat hulpverleners bij een vermoeden van seksueel misbruik hanteren duidelijk staat vermeld wordt welk nummer ze bij de politie wanneer kunnen bellen (2) en wie de contactpersoon (3) is. Tevens moet in dit protocol duidelijk vermeld worden dat hulpverleners géén

(gedetailleerde) vragen (4) over de gebeurtenis mogen stellen aan de cliënt.

Politiefunctionarissen zagen verder graag dat hulpverleners meer voorlichting (5) krijgen over de werkwijze van de politie, mede om ongewenste beïnvloeding van de cliënt te voorkomen. Hun eigen kennis wat betreft mensen met een verstandelijke beperking zagen

politiefunctionarissen ook graag verbeterd door middel van voorlichting door de

hulpverlening (6). Politiefunctionarissen zagen net als hulpverleners de meerwaarde van een landelijk bereikbaarheidsbeleid (7a) met doorschakeling naar de desbetreffende regio (7b). Ten slotte liepen politiefunctionarissen er bij het eerste contact vaak tegen aan dat

verstrekt, terwijl het werkt prettiger als functionarissen van beide organisaties continue bereikbaarheid zijn.

Alle informatie en uitkomsten uit zowel de interviews met de hulpverleners als met de politiefunctionarissen is door de onderzoeker geanalyseerd en aan de hand van deze analyse is er naast een verslag van de resultaten (zie bijlage 6) een samenwerkingsmodel gemaakt over hoe te handelen in het geval van een vermoeden van seksueel misbruik van een persoon met