• No results found

Bijlage 6 Verslag van de Resultaten aan Hulpverleners en Politiefunctionarissen

2.4 Kennis van elkaars werkwijzen 1 Open staan.

Wanneer het gaat over kennis hebben van elkaars werkwijzen blijkt dit voor zowel hulpverleners als voor politiefunctionarissen een belangrijk onderwerp te zijn. In voorgaande 1

Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. Geregistreerd onder nummer 2010A026, en is geldig vanaf 1 januari 2011. Verkrijgbaar via www.om.nl.

paragrafen (1.2.2 en 1.4) zijn de beperkingen in deze kennis naar voren gebracht. Duidelijk is wel dat functionarissen van beide organisaties behoefte hebben aan informatie van en over elkaars werk en wereld, en open staan om kennis met elkaar te delen. Enkele

politiefunctionarissen hebben stages gelopen of trainingen bijgewoond in de hulpverlening. Vanuit de hulpverlening wordt dit zeer gewaardeerd en ook de politiefunctionarissen zien dit als waardevol. Daarnaast geven enkele hulpverleners, trainingen aan politiefunctionarissen (in opleiding) over de omgang en communicatie met mensen met een verstandelijke beperking. “Over en weer begrip is voor beide organisaties van belang in een samenwerkingsrelatie omdat je dan weet waar je aan toe bent”.

2.4.2 Kennis delen.

Het merendeel van de hulpverleners gaf aan dat zij van de politie verwacht dat zij op een eerder moment dan nu meestal het geval is, een externe deskundige inschakelen bij het verhoren van mensen met een verstandelijke beperking. Voorheen was er een speciale verhoorderspool, die bestond uit vijf opgeleide pedagogen en psychologen, die in gezet kon worden bij het verhoren van slachtoffers en getuigen met een verstandelijke beperking. In 2009 is deze verplichte inzet door de functionarissen uit de verhoorderspool afgeschaft, maar ze kunnen nog wel ingezet worden op aanvraag van de politie. Hulpverleners zijn van mening dat de politie een dergelijke expert veel sneller zou moeten inschakelen dan nu gebeurt, omdat deze net iets beter weet om te gaan met (de gedragingen en de uitspraken van) mensen met een verstandelijke beperking en daardoor dus net iets meer kan bereiken. De politie is daar immers niet in gespecialiseerd. Over het algemeen zijn de geïnterviewde

politiefunctionarissen het hiermee eens. Zij vinden het aan de ene kant nodig omdat deskundigen uit de hulpverlening de taal en gedragingen van de personen met een verstandelijk beperking beter begrijpen. Maar aan de andere kant geven de

politiefunctionarissen aan dat waarheidsvinding in het politiewerk ook een vak apart is. Zij zijn gebonden aan het juridische perspectief omdat zij de rechter wettig en overtuigend bewijs moeten kunnen leveren. Ze zijn het dus maar deels eens met het inschakelen van deskundigen uit de hulpverlening. Daarnaast geven politiefunctionarissen aan dat zij gebonden zijn aan de, eerder genoemde, aanwijzing van Procureurs-generaal “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” (2010). In deze Aanwijzing wordt de nadruk gelegd op

waarheidsvinding en op een professionele benadering door de politie van het slachtoffer. Deze Aanwijzing bevat regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik en dat laat inzet van externe deskundigen alleen in uitzonderlijke gevallen toe en na

toestemming van de officier van justitie. Politiefunctionarissen zijn het er over eens dat zij de aanwijzing van de Procureur Generaal voor het handelen van de politie in dit soort gevallen, graag aangepast zouden zien. Echter niet terug naar een zo gedetailleerde versie als dat in het verleden gebeurde. Dat heeft ook te maken met de opleidingsachtergrond van

studioverhoorders; hun scholing en voorbereiding zijn veel beter geworden. De externe deskundigen hoeven volgens hen dus niet meer in die mate op te treden zoals dat in het verleden gebeurde. Maar in situaties waarbij communicatie zichtbaar een beperkende rol speelt of als het specifieke handicaps betreft zou het beter zijn als er wel een externe deskundige kan worden ingeschakeld, die beschikt over dat stukje kennis dat aanvullend nodig is.

2.4.3 Mensen met een verstandelijke beperking.

Zedenwerk. Politiefunctionarissen snijden het punt aan dat het zedenwerk en specifiek

het werk met mensen met een verstandelijke beperking, niet voor iedere rechercheur is weggelegd. Eén van de politiefunctionarissen stelt het zo: “De doorsnee-rechercheur is toch

veel meer gericht op ‘wat een gezeik allemaal zeg, ik wil gewoon mijn werk doen en boeven vangen’ en die denkt er eigenlijk niet zo bij na hoe hij de waarheid vaststelt, …”

Men zoekt de oorzaak van deze opstelling onder meer bij een gebrek aan kennis. Kijkend in de eigen organisatie meent men wat dit betreft nog een lange weg voor zich te hebben. Het lijkt moeilijk de hogere leidinggevenden op dit terrein te overtuigen, ondanks het feit dat ook bij zwaardere vormen van criminaliteit vaak daders of verdachten qua niveau (haast) een verstandelijke beperking (kunnen) hebben en het duidelijk is dat je daar niet zomaar iedere, zij het ook nog zo doorgewinterde, rechercheur op los kunt laten. Mensen met een beperking moet je op een andere manier benaderen en verhoren dan gemiddeld begaafde mensen.

Strafbare feiten. Meerdere hulpverleners hadden het idee dat er binnen zowel de

hulpverleningsorganisaties als in de politieregio’s minder serieus werd omgegaan met strafbare feiten als het personen met een verstandelijke beperking betreft (ze worden als minder strafbaar gezien). Politiefunctionarissen vonden het lastig deze opmerking te

beoordelen. Allen gaven aan iedere zaak zo serieus mogelijk op te pakken, ook wanneer het om iemand met een beperking gaat. Alleen in de strafmaat kan er wel een verschil gezien worden, omdat over het algemeen bij iemand met een verstandelijke beperking het ten laste gelegde feit minder wordt aangerekend als bij iemand met meer intelligentie. Strafbare feiten gepleegd door iemand die zijn handelen beter kan overzien, worden binnen het strafrecht hem of haar zwaarder aangerekend dan aan iemand die zijn handelen onvoldoende kan overzien.

Willen geloven of kunnen bewijzen. Een politiefunctionaris noemt nog een verschil in

benadering van mensen met een verstandelijke beperking ten opzichte van gemiddeld begaafde mensen. Het betreft het informatieve gesprek van politie met slachtoffer. In het algemeen, wanneer het niet gaat om seksueel misbruik, doet het slachtoffer aangifte en hoeft hij/zij niet geïnformeerd te worden over mogelijke consequenties. Vooral bij mensen met een verstandelijke beperking én bij seksueel misbruik treden emoties op waarover nagedacht moeten worden in relatie tot een goede advisering van die persoon. Dit brengt de

politiefunctionaris in het informatieve gesprek naar voren. Een belangrijke vraag, die op de achtergrond bij het slachtoffer speelt, is: Gelooft de politie mijn verhaal eigenlijk wel? Terwijl de politie zelf zit met de vraag: Is wat er verteld wordt eigenlijk wel te bewijzen? Kan hier geen duidelijkheid in geschapen worden, dan is de kans groot dat het slachtoffer nog een keer slachtoffer wordt, maar nu van de bijzondere aard van het proces van aangifte (zie ook 2.1). Hier is de deskundigheid van zedenrechercheurs onmisbaar; een gewone, ongetrainde, wijkagent zou hier de mist in kunnen gaan. Mensen met een verstandelijke beperking verdienen beter.