• No results found

In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe vindingrijk ze daarin konden zijn

5 C.A. van Kalveen, ‘De gildenbeweging van april 1525 en haar voorgeschiedenis’, Jaarboek

Oud-Utrecht (1972) 93-114; Kaplan, Calvinists and Libertines, 132-138; Joan Helen Bannatyne,

‘Conservatism in Crisis. The Provincial Estates of Utrecht, 1576-1590’, dissertatie St. Andrews (1982) 50-52.

6 Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 2-5; James D. Tracy, Holland under Habsburg Rule. The

Formation of a Body Politic (Berkeley, 1970); Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 16; Ph.

Maarschalkerweerd, ‘De overdracht van het wereldlijk gezag’, in C. Dekker e.a. (red.),

Geschiedenis van de provincie Utrecht, 3 dln. (Utrecht, 1997)II, 33-46.

7 Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’; Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 234-287; L.C.J.J. Bogaers, ‘Politieke verwikkelingen’, in Dekker, Geschiedenis van de provincie Utrecht,II, 47-60. 8 Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 213-231.

9 A. van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567 (Groningen en Batavia, 1932); H.F.K. van Nierop, The

Nobility of Holland. From Knights to Regents, vert. Maarten Ultee (Cambridge, 1993), 185;

Sherrin Marshall, The Dutch Gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune (New York, 1987) 117-118, 122-142.

10 De volgende paragraaf is gebaseerd op L.C.J.J. Bogaers, ‘Religieuze stromingen’, in Dekker,

Geschiedenis van de provincie Utrecht,II, 93-111; Bogaers, ‘De religieuze gedrevenheid’; J. van Vliet, Ketters rond de Dom. De reformatie in Utrecht (Utrecht, 1987); Kaplan, Calvinists

and Libertines, 20-25; Louise van Tongerloo, ‘Dirk van Abcoude. Leven tussen oud en nieuw

in de zestiende eeuw’, Jaarboek Oud-Utrecht (1994) 56-84; B.J. Spruyt, ‘Hinne Rode (c. 1480-c. 1539): het leven en de ontwikkeling van de dissidente rector van het Utrechtse fraterhuis’, in Ten Boom, Utrechters entre-deux, 21-42; Sherrin Marshall, ‘Women and Religious Choices in the Sixteenth-Century Netherlands’, Archiv für Reformationsgeschichte, 75 (1984) 276-289; Duke, ‘Salvation by Coercion’.

11 Van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567; L.C.J.J. Bogaers, ‘Politieke en religieuze radicalisering’, in Dekker, Geschiedenis van de provincie Utrecht,II, 123-140; Van Vliet, Ketters rond de Dom, 27-40; Sherrin Marshall, The Dutch Gentry, 122-142.

12 Van Nierop, The Nobility of Holland, 186-189.

13 A. van Hulzen, De Grote Geus en het falende driemanschap (Hilversum, 1995) 9-10, 60-70. 14 Van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567, 82-102.

15 Bogaers, ‘Politieke en religieuze radicalisering’, 134.

16 Zie over de onderhandelingen en de voorgeschiedenis van Utrechts verzet tegen Habsburgse belastingen Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 6-9; Ferdinand H.M. Grapperhaus, Alva en

de tiende penning (Zutphen, 1982) 115-117; Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 263-266.

17 Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 7-8.

18 ‘Brieven en andere documenten dienende tot opheldering van 's lands geschiedenis lopende over 1570 en volgende jaren’, in Dodt, ArchiefII, 101-168, p. 124-125; J.E.A.L. Struick, Utrecht

door de eeuwen heen (Utrecht, 1984), 160.

19 Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 9-17; L.C.J.J. Bogaers, ‘De Opstand’, in Dekker,

Geschiedenis van de provincie Utrecht,II, 141-142. 20 Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 15-20.

21 P.L. Muller (red.), ‘Stukken over de tegenstand der Utrechtse katholieken onder leiding van den scholaster van Oudmunster Jacob Cuynretorff tegen de Unie van Utrecht’,BMHG, 9 (1886) 393-472; A. van Hulzen, ‘Achtergronden van de Unie van Utrecht’, Jaarboek Oud-Utrecht (1978) 24-55; A.B.R. du Croo de Vries, ‘De stad Utrecht en de Unie, 1578-1579’, Jaarboek

Oud-Utrecht (1978) 56-70; Bannatyne, ‘Conservatism in Crisis’, 11-19.

22 Zie over Duifhuis en zijn theologie Kaplan, Calvinists and Libertines, 30-110, en zijn ‘Hubert Duifhuis and the Nature of Dutch libertinism’, TvG, 105 (1992) 1-29. Zie over Duifhuis en Niclaes Alastair Hamilton, The Family of Love (Cambridge, 1981) 83-92. Zie ook Mout,

en onbekende Utrechters, deel 2 (Amsterdam en Utrecht, 1995) 47-52.

28 Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 16-52.

29 RAU, Hof van Utrecht, Civiele Sententiën, inv. 188-11, 24 september 1583. De executeurs beweerden dat Melchior Aertsz hen zozeer had lastiggevallen en bedreigd dat ze hadden toegegeven, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat de machtige deken van Sint-Pieter zich door de dreigementen van een schoenmaker zou laten intimideren. Aanvullend bewijs dat hij inderdaad een verwant was komt van Dirk de Lange, de echtgenoot van Buchelius' zuster Geertruid, die sprak over een ‘Neeff Melser’ die geld van Aernts executeurs had ontvangen, ondanks het feit dat hij niet in het testament werd genoemd. (Dirk de Lange aan Hubert van Buchell, 16 oktober 1578,UBUMs. 1866) Het woord Neef kon verwijzen naar alle verwanten behalve de zeer naaste en kon goed worden gebruikt voor de halfbroer van zijn echtgenote.

30 Volgens de verklaring van de executeurs inRAU, Hof van Utrecht, Civiele Sententiën, inv. 188-11, 23 september 1583, had Aernt een andere zoon bij Agniet, die naar hun zeggen pas drie maanden oud was toen Aernt overleed. Geen enkele andere bron vermeldt het bestaan van dit kind. Het kan spoedig zijn overleden, maar we kunnen ons ook afvragen of het ooit bestaan heeft; als Agniet in 1561 een huwbare dochter had, is het niet waarschijnlijk dat ze zelf in 1573 nog kinderen kon krijgen. Bogers en Buyser waren bij deze gelegenheid niet erg zorgvuldig in hun verklaring; ze noemden Agniets dochter Geertruid een dochter van Brigitta Jans.

31 UBUMs. 8F31, 27r. Zie over Johan Everts' activiteiten als drukker J. Nanninga Uitterdijk, ‘Een Kamper Boekdrukker van 1524’, Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, 1 (1874). Johan Everts werd officieel berispt door het Kamper stadsbestuur voor het drukken van ketterse boeken. Zie ook Frank van der Pol, De reformatie te Kampen in de zestiende eeuw (Kampen, 1990). 32 UBUMs. 8F31, 27r.

33 Buchelius vermeldde hem niet in zijn genealogieën van de familie Ruysch, maar volgens een aantekening door Cornelis Booth inUBUMs. 1828, nr. 189, was hij de zoon van Adriaen Ruysch en dus een kleinzoon van Johan Ruysch van Pijlsweert. Ander bewijs ondersteunt dit. Walraven van Zoudenbalch, die was getrouwd met een neef van Johan Adriaensz, adresseerde hem als ‘lieff neeff’ in een ongedateerde brief, gepubliceerd door G. van Rijn, ‘Arent van Buchel's Res Pictoriae, aanteekeningen betreffende kunst en kunstenaars’, Oud-Holland, 5 (1887) 143-154, p. 146. Buchelius was zelf goed bevriend met Walravens zoon, Johan Ruysch van Pijlsweert, en noemde hem ‘affinis’.

34 H.F.K. van Nierop, ‘Adellijke bastaarden in de zestiende eeuw’, in S. Groenveld e.a. (red.),

Bestuurders en geleerden. Opstellen over de Nederlandse geschiedenis in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw aangeboden aan Prof. J.J. Woltjer bij zijn afscheid als hoogleraar van de Rijksuniversiteit te Leiden (Amsterdam en Dieren, 1985) 111-122.

35 De belangrijkste moeilijkheden betroffen de status van het testament, maar als de kinderen wettig waren geweest, zouden ze automatisch aanspraak hebben kunnen maken op hun kindsdeel. Zie voor Bogers' interpretatie van Aernts laatste wilsbeschikkingRAU, Hof van Utrecht, Civiele Sententiën, inv. 188-11, 23 september 1583. Geertruid ontving de helft van haar aandeel kennelijk in 1574 (GAU, Transporten en Plechten, Oude Eigenaren, 17 september 1574). Een brief van Geertruids echtgenoot bevestigt Buchelius' klachten over Bogers' weigering om Maria en Aernout hun aandeel uit te keren (Dirk de Lange aan Hubert van Buchell, 16 oktober 1578,

UBUMs. 1866). In mei 1582 dwong een gerechtelijke beslissing Bogers om te betalen, maar de kinderen betwistten de waarde van een stuk land in Zegveld waarvan Bogers beweerde dat het 1200 gulden waard was (CommentariusI, 130r). Ze gingen terug naar de rechter en verkregen waarschijnlijk een beschikking in hun voordeel, aangezien de vroegst bekende betaling aan Brigitta Jans ten gunste van Aernout en Maria, in 1584, inderdaad aandelen in land in Zegveld

212v, 23 november 1586; ‘Parωdia in Io. Bogerum ex puris iambis’, in Farrago, 26r-v. Buchelius' andere epitheta voor hem waren onder andere ‘cloaca tot libidinum/tot artifex et autor improbus mali/acerba pestis et ruina patriae’. Zie over Bogers' carrière Cornelis Dekker, ‘Contrareformatie en traditionalisme; tegenstellingen in de hoge geestelijkheid in de zestiende eeuw’, in E.S.C. Erkelens-Buttinger (red.), De kerk en de Nederlanden. Archieven, instellingen, samenleving (Hilversum, 1997) 11-28.

37 UBUMs. 1780, 8r-9r; CommentariusI, 75v, maart 1567. Zie voor zijn wapenschildAAL, 3r. De zilveren schijven keren terug in de emblematische tekening van ‘sors’, ibid., 2v, (afbeelding 1) en illustreren Buchelius' motto: ‘Aut sors, aut virtus’. Hij was vooral trots op zijn adellijke grootmoeder, wier wapenschild hij tekende in ibid., 29r.

38 P.J. Vermeulen, ‘Legitimatie van Arnold van Buchell’, Tijdschrift voor oudheden, 3 (1849) 67-95. Hendrik van der Vecht, die hem deze verleende, was ‘sacri palatii apostolici aulaeque lateranensis ac imperialis consistoris Comes palatinus’. Zowel in het canonieke als in het wereldlijke recht was diens bevoegdheid om bastaardkinderen te wettigen omstreden, maar Van der Vecht kan betoogd hebben dat na de Opstand zowel het Carolinische als het canonieke recht niet langer van kracht was. Zie over dit probleem P.L. Nève, ‘Les Comtes Palatins aux Pays-Bas. Quelques observations sur leurs légitimations des enfants nés hors mariage’, in P.L. Nève en O. Moorman van Kappen (red.), Conservare Jura. Actes des journeés internationales

d'histoire du droit et des institutions, Publicaties van het Gerard Noodt Instituut:

Rechtshistorische reeks, 12 (Deventer en Antwerpen, 1987) 99-113. Zie over Buchelius' besef van zijn onwettigheid bijvoorbeeld Buchelius aan Hubert van Buchell, 12 januari 1593, Farrago, 147r.

39 CommentariusI, 69v, juni 1565; 71v, maart 1566.

40 Ibid.I, 79v, augustus 1568. Het lijkt een lange wandeling en een wel erg levendige herinnering voor een kind van drieënhalf en hij kan het verkeerd gedateerd hebben.

41 In ibid.I, 80r, Buchelius dateerde de vlucht naar Gorinchem ‘ob Hispanorum tyrannidem’ op oktober 1568, maar hij vergiste zich waarschijnlijk in het jaar. De Spanjaarden arriveerden in augustus 1569, en vóór die tijd zou de familie geen reden hebben gehad om naar Gorinchem te vluchten. Hij was er duidelijk niet helemaal zeker van, want hij noemt de vlucht opnieuw voor een datum in het begin van 1569. ibid., 86r.

42 Ibid.I, 86r, 1569.

43 Hij liet verslag opmaken van de problemen die de Spanjaarden hadden veroorzaakt: ‘Depositie en attestatie van H. Hubert van Buchell canonick St. Marien van die Spaensche Capiteynen ende soldaeten gelogeert tot synen huyse, gedaen AnnoXVLXXoptenXIIdecember’, ed. A.M.C. Asch van Wijck, in N. van der Monde (red.), Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en

Statistiek van Utrecht, 4 (1838) 287-293, 324-330.

44 CommentariusI, 87v, juli 1569. 45 Ibid.I, 92r, september 1570. 46 Ibid.I, 94r, februari 1571. 47 Ibid.I, 93r, februari 1571. 48 Ibid.I, 95v, 1 oktober 1571.

49 Ibid.I, 96r, december 1571. Buchelius' verslag van het incident twintig jaar na dato kan zijn beïnvloed door de Zwarte Legende, die Nederlandse propagandisten in de jaren zeventig ontwikkeld hadden.

50 Ibid.I, 98r, september 1572. In deze mededeling vermeed Buchelius bewust de katholieke terminologie: ‘Coepi eaque discere quae post literas elementares et orationem dominicam, salutationem Angelicam, simbolum fidei. Benedicendi et Gratiarum actionis in mensa formulas, tunc pueri solebant, nempe formulam missarum quam confessionem vocabant, inde septem spsalmos [sic] Davidicos paenitentiales apellatos, aliasque preculas quibus multum plus aequo

55 Ibid.I, 106v, juli 1575. 56 Ibid.I, 109v, mei 1576.

57 Slechts twee van zijn kaarten zijn geïdentificeerd. Zie P.S. Teeling, Repertorium van

Oud-Nederlandse landmeters, 14e-18e eeuw, 2 dln., publicatie van de Hoofddirectie van de

Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers (s.l., 1990) 79. 58 CommentariusI, 110v, oktober 1576; 114r, oktober 1577. 59 Ibid.I, 118r, februari 1579.

60 Buchelius aan Hubert van Buchell, 5 juni 1586, Epistolae, 8v-9v. 61 CommentariusI, 128v, september 1581; 130v, juni 1582.

62 Ibid.I, 128v, september 1581. Zie over de klachten van humanisten over hun opleiding Cornelis Augustijn, Erasmus. His Life, Works and Influence, vert. J.C. Grayson (Toronto, 1991) 22. 63 Buchelius aan Hubert van Buchell, 5 juni 1586, Epistolae, 9r.

64 Ibid.

65 Ibid., 8v. Zie over de oudheidkundige en chorografische interesses van landmeters S.A.E. Mendyk, ‘Speculum Britanniae’: Regional Study, Antiquarianism and Science in Britain to

1750 (Toronto en Buffalo, 1989), hfst. 3.

66 De familie Van der Vecht uit Kampen had een plotselinge en spectaculaire entree gemaakt in de Utrechtse elite. Hendriks broer Johan was deken van Sint-Maarten, en een derde broer was burgemeester van Utrecht. Zie over deze familie Moore, ‘The Cathedral Chapter’, 21-22 en tabel 7. Ik ben er niet in geslaagd de precieze verwantschapsrelatie tussen Van der Vecht en Buchelius vast te stellen, maar hij was een van de verwanten van Buchelius' die Hubert van Buchell een brief schreven over de nalatenschap van diens broer; zie Maarten van Buchell e.a. aan Hubert van Buchell, 13 oktober 1581,UBUMs. 8N24. Van der Vecht, afkomstig uit Brigitta's geboortestad Kampen, kan ook aan haar verwant zijn geweest in plaats van aan Buchelius' vader. Buchelius betitelde hem als ‘affinis’.

67 Buchelius aan Hubert van Buchell, 5 juni 1586, Epistolae, 8v.

68 Ibid. Zie over de universiteit J.J. Woltjer, De Leidse universiteit in verleden en heden (Leiden, 1965).

69 CommentariusI, 135r, april 1583. 70 Ibid.I, 135v, mei 1583.

71 UBUMs. 841, 21r-34r, Convivium satyricum in quo varia nostri tempori vitia repraehenduntur

ad Hub. Buchelium. Het werd geschreven tussen februari en april 1584.

72 Zie bijvoorbeeld Trinkaus, Adversity's Noblemen, 47-56, 128-143; William J. Bouwsma, ‘Anxiety and the Formation of Early Modern Culture’, in Barbara C. Malament (red.), After the

Reformation. Essays in Honor of J.H. Hexter (Philadelphia, 1980) 215-246.

73 ‘Satyra prima ad Theodorum Gemirum Ultraiectinum’, Farrago, 45r. 74 Ibid.

75 Ibid. 76 Ibid.

77 CommentariusI, 123v, 22 juli 1580. Dat Bogers niet bijzonder hechtte aan de katholieke orthodoxie, wordt ook gestaafd door het feit dat hij enkele jaren later trouwde met zijn minnares. Zie CommentariusI, 212v, 23 november 1586;UBUMs. 1658, 13r; ‘Parωdia in Io. Bogerum ex puris iambis’, Farrago, 26r-v. Zie ook Dekker, ‘Contrareformatie en traditionalisme’. 78 CommentariusI, 105r, januari 1575, en 109v, april 1576.

79 Ibid.I, 117r, 7 september 1578.

80 Brandt, ‘De Hieronymusschool’; Bogaers, ‘Religieuze stromingen’, 99. 81 CommentariusI, 139v, oktober 1583; 140r, februari 1584.

89 AD22r, 31 december 1584, luidt: ‘Ad finem huius anni precationem ad D. Virginem Eruditionis et Elegantiae plenam ex Apuleii Isyde ad Beatam Mariam accommodatam.’ Hieruit kan niet met zekerheid worden opgemaakt dat Buchelius zelf de auteur was, maar aangezien hij in deze tijd Apuleius aan het lezen was, ligt het voor de hand dat hij het zelf geschreven heeft. Zie voor het origineel Apuleius van Madauros, The Isis Book. Metamorphoses bookXI, ed. en vert. J. Gwyn Griffiths, Études préliminaires aux religions orientales dans l'empire Romain (Leiden, 1975) 100-103.

90 AD, 2r-3v, maart 1584.

91 CommentariusI, 144v, maart 1584. Zijn waardering voor de jezuïeten bleef nog lange tijd zo groot dat hij weigerde geloof te hechten aan de geruchten over jezuïtische samenzweringen, bijvoorbeeld in Engeland; CommentariusII, 148r, 30 juni 1591.

92 AD, 9r, 15 augustus 1584.

93 Ibid., 23v, 1 januari 1585; 26v, 10 april 1585. 94 CommentariusI, 157v, juni 1585.

95 AD, 11v, 25 augustus 1584.

96 Ibid., 9v, 19 augustus 1584. Het moet echter worden opgemerkt dat Buchelius dit verhaal vertelde in verband met een conflict tussen de stad en de universiteit in Douai over wie voor mocht gaan in een processie.

97 Ibid., 96v, april 1586; 98r, 9 april 1586. De Franse koninklijke processies waren in deze jaren zelfs naar contrareformatorische maatstaven nogal ongebruikelijk en riepen kritiek op bij de Parijse bourgeoisie. Zie hierover Frances A. Yates, ‘Religious Processions in Paris, 1583-1584’, in haar Astraea. The Imperial Theme in the Sixteenth Century (Londen, 1975) 173-207; Mack P. Holt, The French Wars of Religion 1562-1629 (Cambridge, 1995) 121-126.

98 AD, 6r, 30 juli 1584. Zie over het lekengebed in de volkstaal J. Lindeboom, Het bijbelsch

humanisme (Leiden, 1913) 53-54; Maria Mertens, De godsvrucht in de Nederlanden naar de handschriften van gebedenboeken derXVe eeuw, 2 dln. (Antwerpen, 1930)I, 1-24; J. Trapman, ‘Erasmus' Precationes’, in Acta Conventus Neo-Latini Torontensis (BinghamNY, 1991) 769-779. 99 AD, 62r, 6 november 1585.

100 Zie voor zijn gebruik van de term ‘heretici’ bijvoorbeeld ibid., 65r, 9 december 1585. Over Sint-Ursula, ibid., 22r, 29 oktober 1584. Zie over zijn bezoek aan Sint-Denis ibid., 78r-v, februari 1586.

101 Zijn aantekening in ibid., 8v, 10 augustus 1584 dat ‘Zurius in suis commentari[is] fatetur relliquias saepe abusas fuisse’, laat zien hoezeer hij zijn meningen nog baseerde op

orthodox-katholieke opvattingen. De verwijzing is naar de militant anti-protestantse kartuizer historicus F. Laurentius Surius, wiens Commentarius brevis rerum in orbe gestarum ab anno

salutatisMDusque in annumMDLXXIIIIex optimis quibusque scriptoribus congestus et nunc recens non parum auctus et locupletatus (Keulen, 1574) Buchelius tijdens zijn verblijf in Douai

las. Surius was ook Buchelius' belangrijkste bron van informatie over Luther en diens contacten met de duivel; zieAD, 8v, 9-11 augustus 1584. Vergelijk voor voorbeelden van herschreven passages bijvoorbeeld de aantekeningen over vasten inAD, 22r, 29 december 1584 en

CommentariusI, 153v, of de voorbeelden in noot 116 bij de inleiding. 102 AD, 7r, 3 augustus 1584.

103 Enkele voorbeelden van dergelijke frivole aantekeningen bijvoorbeeld in ibid., 10v, augustus 1584; 24r, 29 januari 1585; 55r, oktober 1585; 66v, december 1585; 93v, 18 februari 1586; 103r-104r, mei 1586.

104 Erasmus, ‘Copia’, 635-648; idem, ‘De Ratione Studii’, 672-675; Rebecca W. Bushnell, A

Culture of Teaching. Early Modern Humanism in Theory and Practice (IthacaNY, 1996) 117-143.

Sticht in Douai, die onderlinge steun bood in geval van gevangenschap, schulden, ziekte en sterfgevallen; zieAD, 17v, 29 oktober 1584.

109 AD, 67v, 13 december 1585; 84r-85v, 7 februari 1586.

110 CommentariusI, 172v, 15 augustus 1585; 188r, december 1585. Zie over deze humanisten Henri Demay, Jean Dorat (1508-1588), ‘L'Homère du Limousin’, âme de la Pléiade, et poète

des Rois (Parijs, 1996); Pierre de Nolhac, Un poète Rhénan, ami de la Pléiade. Paul Melissus

(Parijs, 1923). De monnik André Thevet (c. 1500-1590) publiceerde verslagen van reizen in de Oriënt en Brazilië. Hij was aalmoezenier van Catharina de Medici en werd benoemd tot koninklijk geschiedschrijver en kosmograaf.

111 CommentariusI, 159v, 30 juni 1585. Zie over Buchelius' contacten met Carrion ook

CommentariusI, 161v, juli 1585; 188r-189r, 4 december 1585;II, 208r, januari 1596. Carrion was geboren rond 1547 en had gestudeerd in Leuven en Keulen, waar hij voor het eerst zijn naam gevestigd had met een editie van het werk van Valerius Flaccus. Hij woonde sedert 1579 in Parijs en had veel contacten in intellectuele kringen. Zie over Carrions werk als filoloog Anthony Grafton, Joseph Scaliger. A Study in the History of Classical Scholarship, 2 dln. (Oxford, 1983)I, 191-192, 322-323.

112 Zie voor de beschuldiging van sodomie J.J. Scaliger, Scaligerana editio altera ad verum exemplar

restituta et innumeris iisque foedissimis mendis, quibus prior illa passim scatebat, diligentissime purgata (Keulen, 1667) 44. Er bestond echter een bittere rivaliteit tussen Scaliger en Carrion.

Zie Grafton, Joseph ScaligerI, 191-192, 322-323.

113 Bijvoorbeeld in CommentariusI, 110v, oktober 1576;II, 65r, februari 1588. 114 Buchelius aan Adam Verdunius, 20 oktob er 1586, Epistolae, 2v-3r.

115 Roberto Weiss, The Renaissance Discovery of Classical Antiquity (Oxford, 1969). 116 G.J. Hoogewerff, ‘Philips van Winghe’, Mededeelingen van het Nederlandsch Historisch

Instituut te Rome, 7 (1927) 59-82; Ruth Rubinstein en Emanuele Casamassima, Antiquarian Drawings from Dosio's Roman Workshop. Tentoonstellingscatalogus Biblioteca Nazionale di

Firenze (Rome, 1993), 157.

117 AD, 74r, januari 1586; 79v, 4 februari 1586; 81r en 90v, februari 1586.

118 De voornaamste werken die hij in Douai gelezen had, waren Johannes Nauclerus, Chronica

[...] succinctim compraehendentia res memorabiles seculorum omnium ac gentium, ab initio mundi usque ad annum Christi natiMCCCCC(Keulen, 1554), een wereldkroniek die begon bij Adam, en Surius, Commentarius Brevis.

119 Willem Frijhoff, ‘Katholieke toekomstverwachting ten tijde van de Republiek: structuur en grondlijnen tot een interpretatie’,BMGN98 (1983), 430-459, p. 443-444.