• No results found

Buchelius was gepokt en gemazeld in de cultuur van het humanisme, en het is ook als zodanig dat hij zich aan zijn lezers presenteert. Tegelijkertijd functioneerde hij

natuurlijk ook als een gewone Utrechtse burger. Zijn vrouw en zijn verwanten zagen

hem niet als Buchelius, maar als Aernout van Buchell. Ondanks het feit dat hij ons

duizenden pagina's met zijn bespiegelingen naliet, blijft veel van zijn gewone leven

als Aernout van Buchell voor ons verborgen. Maar hoe voorzichtig we hem ook

moeten lezen, hij blijft een van die zeldzame figuren in de vroege Republiek die we

kunnen leren kennen als een mens van vlees en bloed, die een lange strijd leverde

om zich aan te passen en zin te geven aan een razendsnel veranderende wereld.

3 Zie over de Utrechtse kapittels S.F.M. Moore, ‘The Cathedral Chapter of St. Maarten at Utrecht before the Revolt’, dissertatie University of Southampton (1988).

4 CommentariusII, 193r-v, 7 november 1594. De eerste meren waren eerder in de eeuw leeggemalen, maar Buchelius merkte op dat de boeren niet tevreden waren met de kwaliteit van het aldus verkregen land. Zie over zijn samenwerking met Jacob Poppen hfst. 6. Over Poppens loopbaan J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, 2 dln. (Haarlem, 1903-1908), 285-286. 5 Everardus Vorstius aan Buchelius, 17 september 1601, in G. van Rijn (red.), ‘Res pictoriae van

Arend van Buchell’, Oud-Holland, 5 (1887) 143-154, p. 145; zie over de tulipomanie Simon Schama, The Embarrassment of Riches. An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age (Londen, 1987) 350-365.

6 CommentariusII, 219v, juli 1597; 226r, maart 1598;NQ30, 19 februari 1635; Aantekeningen 111r-v, juni en juli 1631.

7 Zie J.J. Woltjer, ‘De vredemakers’, herdrukt in zijn Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog.

Over de Nederlandse Opstand 1550-1580 (Amsterdam, 1994) 64-88, p. 64.

8 Zie voor een recent overzicht van de historiografie H.F.K. van Nierop, ‘De troon van Alva. Over de interpretatie van de Nederlandse Opstand’,BMGN, 110 (1995) 205-223. Zie ook J.W. Smit, ‘The Present Position of Studies Regarding the Revolt of the Netherlands’, in J.S. Bromley en E.H. Kossmann (red.), Britain and the Netherlands. Papers delivered to the Anglo-Dutch

Conference,I(Londen, 1960) 11-28; J.J. Woltjer, ‘Het beeld vergruisd’, in C.B. Wels e.a. (red.),

Vaderlands verleden in veelvoud,I(Den Haag, 1982) 89-98; S. Groenveld, ‘Beeldvorming en realiteit. Geschiedschrijving en achtergronden van de Nederlandse Opstand tegen FilipsII’, in P.A.M. Geurts en A.E.M. Janssen (red.), Geschiedschrijving in Nederland. Studies over de

historiografie van de nieuwe tijd,II(Den Haag, 1981) 55-84; G. de Bruin, ‘De geschiedschrijving over de Nederlandse Opstand’, in W.W. Mijnhardt (red.), Kantelend geschiedbeeld. Nederlandse

historiografie sinds 1945 (Utrecht en Antwerpen, 1983) 48-82.

9 Zie Martin van Gelderen, The Political Thought of the Dutch Revolt, 1555-1590 (Cambridge, 1992).

10 Voor het eerst geformuleerd door J.J. Woltjer, Friesland in Hervormingstijd (Leiden, 1962), en nader uitgewerkt in een reeks artikelen, recentelijk herdrukt in Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd

en burgeroorlog.

11 Zie over de merkbare aanwezigheid van de oorlog in Holland A.Th. van Deursen, Mensen van

klein vermogen. Het kopergeld van de Gouden Eeuw (Amsterdam, 1992) 229-259. Dit verscheen

eerder als Het kopergeld van de Gouden Eeuw, 4 dln. (Assen 1978-1981).

12 Woltjer spreekt van een ‘centrum’ tussen een radicale protestantse ‘linkerzijde’ en een contrareformatorische ‘rechterzijde’, in ‘Kleine oorzaken, grote gevolgen’, in Woltjer, Tussen

vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 131-144, p. 134-145. Zie ook Guido Marnef, Antwerp in the Age of the Reformation. Underground Protestantism in a Commercial Metropolis, 1550-1577

(Baltimore en Londen, 1996) 56-58.

13 Marnef, Antwerp in the Age of the Reformation, 48-56; R.R. Post, Kerkelijke verhoudingen in

Nederland vóór de reformatie van ±1500 tot ±1580 (Utrecht, 1954), 148-185; Duke, ‘The

Origins of Evangelical Dissent in the Low Countries’, in zijn Reformation and Revolt in the

Low Countries (Londen, 1990) 1-28, p. 8-11.

14 Alastair Duke, in een reeks artikelen gebundeld in Reformation and Revolt in the Low Countries (Londen, 1990). Zie met name ‘The Origins’, 1-28; ‘The Face of Popular Dissent in the Low Countries, 1520-1530’, 29-60; ‘Dissident Voices in a Conformist Town: the Early Reformation at Gouda’, 60-70; ‘Building Heaven in Hell's Despite: the Early History of the Reformation in the Towns of the Low Countries’, 71-100; ‘Nonconformity among the Kleyne Luyden in the

Stad en land (Groningen, 1976) 207-232; Duke, ‘Towards a Reformed Polity in Holland,

1572-1578’, in zijn Reformation and Revolt, 199-226, p. 204; maar zie ook Duke, ‘Dissident Voices’.

19 Zie over deze groep bijvoorbeeld Woltjer, Friesland in hervormingstijd; Woltjer, ‘Van katholiek tot protestant’; Duke, ‘The Face of Popular Religious Dissent’; Duke, ‘Nonconformity among the Kleyne Luyden’, 114; Marnef, Antwerp in the Age of the Reformation, 56-57; C. Augustijn, ‘Die Reformierte Kirche in den Niederlanden und der Libertinismus in der zweiten Hälfte des 16. Jahrhunderts’, in M. Erbe e.a (red.), Querdenken. Dissenz und Toleranz im Wandel der

Geschichte. Festschrift zum 65. Geburtstag von Hans R. Guggisberg (Mannheim, 1996) 107-121;

M.E.H.N. Mout, ‘Spiritualisten in de Nederlandse reformatie van de zestiende eeuw’,BMGN, 111 (1996) 297-313; W. Bergsma, ‘Calvinisten en libertijnen. Enkele opmerkingen n.a.v. Benjamin Kaplan Calvinists and Libertines’, Doopsgezinde Bijdragen, 22 (1996) 209-227. 20 Duke, ‘Towards a Reformed Polity in Holland, 1572-1578’, 204; Woltjer, ‘Van katholiek tot

protestant’; M.G. Spiertz, ‘Succes en falen van de katholieke reformatie’, in Ketters en Papen

onder FilipsII, tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Het Catharijneconvent (Utrecht, 1986) 58-74; G. Rooyakkers, ‘Het uiteengroeien van clerus en kerkvolk in de Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch. De houding van de katholieke en de gereformeerde kerk tegenover enkele aspecten van het volksleven (ca. 1560-ca. 1700)’, Volkskundig Bulletin, 11 (1985) 127-174. Van Deursen, Mensen van klein vermogen, 272-276.

21 Helder samengevat in R. Po-Chia Hsia, Social Discipline in the Reformation: Central Europe

1550-1750 (Londen en New York, 1989).

22 Duke, ‘Salvation by Coercion’. 23 Duke, ‘Towards a Reformed Polity’.

24 Zie over de rol van de gereformeerde kerk in de Republiek in het algemeen A.Th. van Deursen,

Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Assen,

1974; 2de druk Franeker s.a.); W. Nijenhuis, ‘De publieke kerk veelkleurig en verdeeld, bevoorrecht en onvrij’,AGN VI, 325-343; Nicolette Mout, ‘Staat und Calvinismus in der Republik der Vereinigten Niederlande’, in Meinard Schaab (red.), Territorialstaat und Calvinismus (Stuttgart, 1993) 87-96; Duke, ‘The Ambivalent Face’; J.J. Woltjer, ‘De plaats van de calvinisten in de Nederlandse samenleving’, De zeventiende eeuw, 10 (1994) 3-23. Er is tevens een indrukwekkende reeks lokale studies, met name R. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam. De kerk

der hervorming in de Gouden Eeuw, 5 dln. (Amsterdam 1967-1978); H. ten Boom, De reformatie in Rotterdam, 1530-1585 (Den Haag, 1987); Joke Spaans, Haarlem na de Reformatie. Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 (Den Haag, 1989); A.Ph.F. Wouters, Nieuw en ongezien. Kerk en samenleving in de classis Delft en Delfland 1572-1621, dl. 1, De nieuwe kerk (Delft,

1994); P.H.A.M. Abels, Nieuw en ongezien. Kerk en samenleving in de classis Delft en Delfland

1572-1621, dl. 2, De nieuwe samenleving (Delft, 1994); Benjamin J. Kaplan, Calvinists and Libertines. Confession and Community in Utrecht, 1578-1620 (Oxford, 1995); W. Bergsma, Tussen Gideonsbende en publieke kerk. Een studie naar het gereformeerd protestantisme in Friesland, 1580-1650 (Hilversum, 1999).

25 Duke, ‘Towards a Reformed Polity’; idem, ‘The Ambivalent Face’. 26 Wouters, Nieuw en ongezien,I, 291-292.

27 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 134-135; Wouters, Nieuw en ongezienI, 260-264. Zie over de positie van vrouwen L. Geudeke, ‘Mannenbastion of vrouwenbolwerk? De positie van vrouwen in de gereformeerde kerk, 1566-1650’ in Mirjam Cornelis e.a. (red.), Vrome vrouwen.

Betekenissen van geloof voor vrouwen in de geschiedenis (Hilversum, 1996) 67-86.

28 Wiebe Bergsma, ‘“Uyt christelijcken yver en ter eeren Godes”. Wederdopers en

verdraagzaamheid’, in Marijke Gijswijt-Hofstra (red.), Een schijn van verdraagzaamheid.

30 Zie over het onderscheid tussen lidmaten en liefhebbers Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 128-134.

31 Zie voor een overzicht van de problematiek, en suggesties voor een mogelijke aanpak Woltjer, ‘De plaats van de calvinisten’; Kaplan, Calvinists and Libertines; Augustijn, ‘Die reformierte Kirche’; Mout, ‘De spiritualisten’; Bergsma, ‘Calvinisten en libertijnen’. Zie ook hieronder, hfst. 3. A.Th. van Deursen heeft betoogd dat mensen gewoonlijk eerst liefhebber waren voordat ze zich bij de kerk aansloten. Zolang we echter weinig idee hebben van het aantal liefhebbers lijkt het problematischer om aan te nemen - zoals hij doet - dat liefhebbers normaal gesproken lidmaten ‘in wording’ waren (Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 130). Als de aantallen liefhebbers zo groot waren als de schaarse gegevens suggereren en zoals Van Deursen ook zelf betoogt, en als de meesten van deze liefhebbers zich uiteindelijk bij de kerk aansloten, zouden de kerken veel sneller gegroeid moeten zijn dan ze deden. Zie Bergsma, ‘Calvinisten en libertijnen’, 220; Wouters, Nieuw en ongezienI, 196-198; A.Th. Van Deursen, ‘Het ontstaan van de gereformeerde (hervormde) kerk in Nederland (1572-1620). Een overzicht van de nieuwste inzichten’, Kerktijd, 9 (1997) 11-18, p. 13-14. Hoewel het bestaan van grote groepen liefhebbers en andere ongebonden gelovigen nu algemeen erkend wordt, zijn historici geneigd aan te nemen dat ‘op een gegeven moment’ vrijwel iedereen in de Republiek kerkelijk gebonden was, zoals de implicatie is van J. de Kok, Rome op de breuklijn Rome-reformatie. Numerieke

aspecten van protestantisering en katholieke herleving in de noordelijke Nederlanden, 1580-1880

(Assen, 1964). Zie bijvoorbeeld S. Groenveld, Huisgenoten des geloofs. Was de samenleving

in de Republiek der Verenigde Nederlanden verzuild? (Hilversum, 1995) 18-19. Kok baseerde

zijn cijfers op vroeg-negentiende-eeuwse volkstellingen. Zoals J.J. Woltjer heeft betoogd, telden deze doopleden in plaats van lidmaten (Woltjer, ‘De plaats van de calvinisten’, 19). Ook Bergsma laat in Van Gideonsbende tot publieke kerk zien dat een telling van lidmaten in plaats van doopleden uitwijst dat het aantal liefhebbers bijzonder groot bleef.

32 Oudere theorieën dat ‘protestantisering’ het gevolg was van repressief overheidsbeleid, of van de gereformeerde overheersing van de armenzorg, of dat er een verband bestond tussen de onderbreking van katholieke zielszorg en de groei van het protestantisme, worden niet langer geaccepteerd; zie bijvoorbeeld Duke, ‘The Origins of Popular Dissent’; Spaans, Haarlem na

de reformatie, 232-238. Zie voor het oudere debat, P. Geyl, ‘De protestantisering van

Noord-Nederland’ (1930), herdrukt in zijn Kernproblemen van onze geschiedenis (Utrecht, 1937); Rogier, Geschiedenis van het katholicisme, 428-492; H.A. Enno van Gelder, ‘Nederland geprotestantiseerd?’, TvG, 81 (1968) 445-464.

33 J.J. Woltjer, ‘Kerkgeschiedenis en mensbeeld’, in H. ten Boom e.a. (red.), Utrechters entre-deux.

Stad en Sticht in de eeuw van de reformatie, 1520-1620 (Delft, 1992) 3-9.

34 Het gebruik van de term ‘lekenreligie’ behoeft enige rechtvaardiging. In het protestantse ‘priesterschap van alle gelovigen’ bestaat er geen formeel onderscheid tussen geestelijken en leken. In de praktijk was er echter natuurlijk toch een groot verschil tussen ‘beroeps’-christenen en hun kuddes. Zowel de opleiding van gereformeerde predikanten als de levenswandel die er van hen werd verwacht, onderscheidde hen van de lidmaten. Zie Euan Cameron, The European

Reformation (Oxford, 1991) 390-396. Het predikambt werd bovendien vaak een familieberoep

en er werd zeer veel onderling getrouwd. Zie A.Th. van Deursen, ‘De dominee’, in H.M. Beliën e.a. (red.), Gestalten van de Gouden Eeuw (Amsterdam, 1995) 131-155. De alternatieve term ‘volksreligie’ is ongeschikt als overkoepelende term voor de religieuze cultuur van leken. Buchelius was bijvoorbeeld zeer gekant tegen aspecten van het volksgeloof, maar zijn religieuze opvattingen verschilden ook aanzienlijk van die van de predikanten. Zie ook hieronder, hfst. 5 en 6.

Religion in Everyday Life in Early Modern Friesland’, in L. Laeyendecker e.a. (red.), Experiences

and Explanations. Historical and Sociological Essays on Religion in Everyday Life (Leeuwarden,

1990) 59-78.

36 Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen; Woltjer, ‘Kerkgeschiedenis en mensbeeld’; Bergsma, ‘Slow to Hear God's Holy Word’.

37 Er is groeiende belangstelling voor egodocumenten in de Nederlandse historiografie. Een belangrijke bijdrage aan het onderzoek is Ruud Lindeman, Yvonne Scherf en Rudolf Dekker (red.), Egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw (Rotterdam, 1993). Zie voor studies bijvoorbeeld Herman Roodenburg, ‘De autobiografie van Isabella de Moerloose’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983) 311-342; Wiebe Bergsma,

De wereld volgens Abel Eppens: een Ommelander boer uit de zestiende eeuw (Groningen,

1988); Karel Degryse, Pieter Seghers. Een koopmansleven in troebele tijden (Antwerpen, 1990); Rudolf Dekker, Uit de schaduw in 't grote licht (Amsterdam, 1995); Van Lieburg, Levens van

vromen; Adri de Bakker en Dirk Schlüter, ‘Godt betert desen tidt’. Jonker Sweder Schele: ooggetuige van de tachtigjarige oorlog (Oldenzaal, 1995); Luuc Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam, 1997). Nieuwe

edities verschijnen in de reeks ‘Egodocumenten’ van uitgeverij Verloren, Hilversum. Voor dagboeken uit deze periode zie bijvoorbeeld David Beck, Spiegel van mijn leven; een Haags

dagboek uit 1624, ed. Sv.E. Veldhuizen (Hilversum, 1993); Dirck Jansz, Het aantekeningenboek van Dirck Jansz., ed. P. Gerbenzon e.a. (Hilversum, 1993).

38 Het bekendste en controversieelste voorbeeld is Carlo Ginzburg, The Cheese and the Worms.

The Cosmos of a Sixteenth-Century Miller (Londen, 1980).

39 Natalie Zemon Davis, The Return of Martin Guerre (Cambridge Mass., 1983); Alan MacFarlane,

The Family Life of Ralph Josselin, a Seventeenth-Century Clergyman. An essay in historical anthropology (Cambridge, 1970); Paul S. Seaver, Wallington's World. A Puritan Artisan in Seventeenth-Century London (Londen, 1985); Emmanuel Le Roy Ladurie, Le Siècle des Platter, 1499-1628, dl. 1, Le Mendiant et le professeur (Parijs, 1995); Wiebe Bergsma, De wereld volgens Abel Eppens; Willem Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz. Een Hollands weeskind op zoek naar zichzelf, 1604-1647 (Nijmegen, 1995).

40 Zie de bibliografie voor een overzicht van de handschriften die voor deze studie geraadpleegd zijn.

41 Commentarius. Delen van de tekst werden uitgegeven door G. Brom en L.A. van Langeraad

als het Diarium van Arend van Buchell, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, 3de serie, nr. 21 (Amsterdam, 1907). Brom en Langeraad lazen de nogal onduidelijke datum aan het eind van de praefatio (3v) als ‘MDXXCIIIXa.d.XIIIKal. Decemb’. In november 1587 was Buchelius echter in Italië, en aangezien hij vermeldt dat de praefatio in Utrecht werd geschreven, kan deze lezing niet kloppen. Een eerder jaar is onaannemelijk, aangezien de eerste pagina's van de Commentarius verwijzen naar Hadrianus Junius' Batavia, dat in 1588 voor het eerst in druk verscheen. Naar mijn mening is de meest bevredigende lezing dan ook 1588. 42 AD;RMC.

43 De meeste gedichten en brieven uit deze periode in Farrago;AAU;AAL; zie voor onvoltooide projecten bijvoorbeeldUBU840, Observationes morum, rituum, consuetudinum a variis et olim

et nunc gentibus circa mulieribus institutorum, tribus discretae libellis;UBUMs. 842, Adversaria. 44 UBUMs. 762, Diarium itineris meis Coloniensis.

45 Genealogische albumsUBU1780 enUBU8F31.

46 Korte reeksen aantekeningen uitUBUMss. 1658 en 1683, en Ms. 1827, dat Notae Quotidianae is getiteld, zijn uitgegeven door J.W.C. van Campen (red.), Notae Quotidianae van Aernout

van Buchell, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, 3de serie, nr. 70 (Utrecht,

katholieke priester G. Brom - wiens oordeel over Langeraads werk vernietigend was - werd verzocht de klus over te nemen. Langeraad mocht nu nog slechts de inleidende biografie leveren, en zelfs die werd ten slotte nog sterk bekort en gecorrigeerd. Aangezien Samuel Muller nauw betrokken was geweest bij de totstandkoming van de editie, was deze opmerking dus wel bijzonder onoprecht.RAU, Archief van het Nederlands Historisch Genootschap, Ingekomen Stukken (1885-1898) nr. 115, p. 30; Acta nr. 17, p. 24; nr. 18, p. 2, 10, 14-15; nr. 20, p. 29; nr. 23, p. 28, 36, 38, 40, 44; nr. 24, p. 3, 12, 19, 57; nr. 26, p. 6-7, 44, 53, 68.

49 Zie ook Broms voorwoord bij het Diarium, cii-ciii.

50 Al in een vroeg stadium besloot het bestuur van hetNHGte proberen de delen van de

Commentarius die Buchelius' reizen betroffen, in de betreffende buitenlanden uit te laten geven

(RAU, Archief van het Nederlands Historisch Genootschap, nr. 18, p. 14, 29). Zo verschenen

Description de Paris de Arnold van Buchell, ed. A. Vidier (Parijs, 1900); Arnoldus Buchelius, Iter Italicum, ed. Rodolfo Lanciani (Rome, 1901); M. Baron de Warenghien, ‘Un Hollandais

à l'Université de Douai’, Mémoires de la Société de l'Agriculture, Sciences et Arts. Centrale du

Département du Nord séant à Douai, 3de serie, 8 (1904) 403-472; ‘Die drei Reisen des Utrechters

Arnoldus Buchelius nach Deutschland, insbesondere sein Kölner Aufenthalt’, ed. H. Keussen,

Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 84 (1907) 1-102 en 85 (1908) 43-90.

Hoewel het notenapparaat van deze edities nuttig is, zijn ze geen van allen volledig en bieden sommige alleen een vertaling of samenvattingen. De beschrijving van Utrecht waarmee de

Commentarius opent, werd uitgegeven als Arnoldus Buchelius, ‘Traiecti Batavorum Descriptio’,

ed. S. Muller,BMHG, 27 (1906) 131-268.

51 Zoals voor het eerst werd opgemerkt door G. Kalff, Het Dietsche dagboek (Amsterdam en Batavia, 1935) 15.

52 S. Muller, ‘Fin de siècle’ (1908), herdrukt in zijn Schetsen uit de Middeleeuwen. Nieuwe bundel (Amsterdam, 1914) 369-462.

53 Rudolf Dekker, ‘Egodocumenten: een literatuuroverzicht’, TvG, 101 (1988) 161-189. 54 Kalff, Het Dietsche dagboek, 14.

55 Ibid., 13-16, 215-216. 56 NQ, xii.

57 Commentarius, 2r.

58 Commentarius, 3r. Het idee is ontleend aan Hebreeën 11:13. Hij kan het zijn tegengekomen in

Tertullianus, De Corona, 13, 4. 59 CommentariusI, 3r.

60 Ibid.

61 Zie over baarden en scheren CommentariusI, 170v, 11 augustus 1585.

62 Desiderius Erasmus, ‘De Duplici copia verborum Copia: Foundations of the Abundant Style’, in Collected Works of Erasmus,XXIV, ed. Craig R. Thompson, geannot. en vert. door Betty I. Knot (Toronto, 1978), 279-659, p. 635-648; Desiderius Erasmus, ‘De Ratione studii ac legendi interpretandique methodus/On the Method of Study’, in Collected Works of Erasmus,XXIV, ed. Craig R. Thompson, geannot. en vert. door Brian McGregor, 661-691, p. 672-675; Justin Stagl, A History of Curiosity. The Theory of Travel 1550-1800 (Chur, 1995) 50-51, 79-80. 63 Het is waarschijnlijk om die reden dat hij zijn teksten begon met een beschrijving van de

organisatorische structuur en het verleden van deze lichamen; Aantekeningen,AE,OE.

64 UBUMss. 1780 en 8F31;UBUMs. 1648, Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis

Belgicis inventa;GAUBibliotheek 1840, Monumenta passim in templis ac monasteriis Traiectinae

urbis atque agri inventa. Hij verzamelde ook biografische en bibliografische gegevens in zijn Vitae, en gegevens over kunst en kunstenaars inUBUMs. 1781.

Marc E. Blanchard, ‘Fin de Siècle Living: Writing the Daily at the End of the Renaissance’, in Philippe Desan (red.), Humanism in Crisis. The Decline of the French Renaissance (Ann Arbor, 1991) 223-257; Hans-Rudolf Velten, Das selbst-geschriebene Leben. Eine Studie zur deutschen

Autobiographie im 16. Jahrhundert (Heidelberg, 1995). Er is een opvallend verschil tussen de

theoretici van de autobiografie en degenen die autobiografische teksten gebruiken om historische problemen op te lossen. Een aantal van de nuttigste opmerkingen over het genre is in hun werk te vinden. Zie bijvoorbeeld MacFarlane, The Family Life of Ralph Josselin; M. Spufford, ‘First steps in Literacy: the Reading and Writing Experiences of the Humblest Seventeenth-Century Autobiographers’, Social History, 4 (1979) 407-435; Kaspar von Greyerz, ‘Religion in the Life of German and Swiss Autobiographers (Sixteenth and Early Seventeenth Centuries)’, in Von Greyerz (red.), Religion and Society in Early Modern Europe, 1500-1800 (Londen, 1984) 223-243; Natalie Zemon Davis, ‘Boundaries and the Sense of Self in Sixteenth-Century France’, in Thomas-Heller, Morton Sosna e.a. (red.), Reconstructing Individualism. Autonomy,

Individuality and the Self in Western Thought (Stanford, 1986) 53-63; Robert J. Knecht, ‘Military

Autobiographies in Sixteenth-Century France’, in J.R. Mulryne en Margaret Shewring (red.),

War, Literature and the Arts in Sixteenth-Century Europe (1989) 3-21; Henry J. Cohn, ‘Götz

von Berlichingen and the Art of Military Autobiography’, in Mulryne en Shewring (red.), War,

Literature and the Arts, 22-40.

67 Vergelijk bijvoorbeeld [Aeneas Silvius Piccolomini,] Commentarius rerum memorabilium quae

temporibus suis contigerunt (Rome, 1584), en Blaise de Monluc, Commentaires (1521-1576),

ed. en annot. Paul Courteault (Parijs, 1964), met de familiegeschiedenis, omschreven als een

Commentarius rerum familiarum, van Herman Weinsberg, Das Buch Weinsberg. Köllner Denkwürdigkeiten aus dem 16. Jahrhundert, ed. Konstantin Höhlbaum e.a., 5 dln. (Keulen en

Bonn, 1886-1926).

68 Zie voor het opnemen van chorografie bijvoorbeeld Johannes Butzbach, Wanderbüchlein des

Johannes Butzbach genannt Piemontanus, Prior zu Maria Laach. Aus dem Leben eines fahrenden Schülers im 16. Jahrhundert, ed. Leonhard Hoffmann, vert. D.J. Becker (Graz, Wenen en

Keulen, 1984; herdr. 1988); Felix Platter, Tagebuch (Lebensbeschreibung), 1536-1567, ed. Valentin Lätscher (Bazel, 1976). Zie over het bewerken van aantekeningen bijvoorbeeld Blanchard, ‘Fin de Siècle Living’, 233; Francesco Guicciardini, Ricordi. Diari. Memorie, ed. Mario Spinella (Rome, 1981), 79, begon zijn ricordanze in 1508 met een verslag van zijn leven sinds zijn geboorte in 1482.

69 Weinsberg, Das Buch WeinsbergI, 12. 70 Ibid., 9.

71 Ibid., 9.

72 Benvenuto Cellini, Autobiography, vert. George Bull (Harmondsworth, 1956); Thomas Platter,

Autobiographie, ed. en vert. Marie Helmer (Parijs, 1964); en zie ook Le Roy Ladurie, Le Siècle des Platter, Girolamo Cardano, The Book of my Life (De vita propria liber), vert. Jean Stoner

(Londen, 1931), 54, 73-74; over Modena, Natalie Zemon Davis, ‘Fame and Secrecy. Leon of Modena's Life as an Early Modern Autobiography’, History and Theory, 27 (1988), supplement 27, 103-118; over Weinsberg, Das Buch WeinsbergV, 1-2.

73 Zie Weinsberg, Das Buch WeinsbergV, 18; Gilbert Schrenck, ‘Aspects de l'écriture

autobiographique auXVIe Siècle. Agrippa d'Aubigné et Sa Vie à ses Enfants’, Nouvelle Revue

du Seizième Siècle (1985) 33-51, p. 45, over deze en andere omissies in Aubigné.

74 Henry J. Cohn, ‘Götz von Berlichingen’, 29; Joseph Scaliger, Epistola de vetustate et splendore

gentis Scaligerae et Iul. Caes. Scaligeri vita (Leiden, 1594); Bergsma, De wereld volgens Abel Eppens, 25-26. Zie ook Judith Pollmann, ‘A Different Road to God: The Protestant Experience

of Conversion in the Sixteenth Century’, in Peter van der Veer (red.), Conversion to Modernities:

211; Pollmann, ‘A Different Road to God’. 78 Bijvoorbeeld Schrenck, ‘Agrippa d'Aubigné’.

79 J. Beadle, The Journal or Diary of a Thankful Christian (Londen, 1656).

80 De Commentarius van Piccolomini (paus PiusII) werd in 1584 om politieke redenen door een nakomeling gepubliceerd, in een vorm die verhulde dat de tekst autobiografisch was.

81 CommentariusI, 2v. Zie voor de bedoelde passage Michel de Montaigne, Essais, ed. Maurice Rat (Parijs, 1962)I, 163.

82 Stagl, A History of Curiosity.

83 Zie bijvoorbeeld K. van der Horst (red.), ‘A Vita Caspari Barlaei Written by Himself’, Lias, 9 (1982) 57-83.

84 UBUMs. 1324. Zie L.A. van Langeraad, ‘Arent van Buchel. Gedrukte levensbeschrijvingen. Bronnen waaruit deze geput zijn. Autobiographieën. Waarde’, De Navorscher, 47 (1897) 278-301.

85 Zie bijvoorbeeld Bernal Díaz, The Conquest of New Spain, vert. J.M. Cohen (Harmondsworth, 1963); Knecht, ‘Military Autobiographies’; Margarita Levisi, ‘Golden Age Autobiography: the