• No results found

3. OPZET & VERANTWOORDING

3.8 ONDERZOEK NAAR CONTROLEGROEP (PAIRED CONTROL STUDY)

4.4.3 VISIE OP LEREN

onderhoud-assistent. De leergangen zijn beroepsgericht, dat wil zeggen dat ze tot doel hebben de studenten voor te bereiden op het uitoefenen van een beroep, bij voorkeur in regulier werk en anders in de context van arbeidsmatige dagbesteding. Mbo niveau 1 (zelfstandig functioneren op assistent-niveau), tegenwoordig de entreeopleiding geheten, is het hoogst haalbare niveau. De leergangen bestaan uit een combinatie van stages en lessen.

4.4.2 INHOUD: LEERGEBIEDEN

PSH onderscheidt een viertal leergebieden: ‘ik’, ‘ik & jij’, ‘ik & mijn omgeving’ en ‘ik & de maatschappij’. Het begint bij het ‘ik’: in de visie van PSH is een goede verzorging van de eigen persoon en het lichaam een vereiste om zich op een prettige wijze bezig te kunnen houden met de verdere ontwikkeling. Leerdoelen zijn onder meer gericht op het verwerven van zelfkennis, persoonlijke verzorging en het ontwikkelen van een eigen wil. Vervolgens zijn de leerdoelen steeds meer georiënteerd op de omgeving. Bij het leergebied ‘ik & jij’ ligt de nadruk op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, zoals het maken van contact met anderen, het voeren van gesprek, maar ook het aangeven van grenzen. Sociale vaardigheden kunnen zowel in de woon- als werkomgeving geoefend worden. Wanneer dit in beide contexten lukt, groeien jongeren in hun zelfvertrouwen, en hebben ze er meer geloof in dat ze later, in de tijd na PSH, in weer een nieuwe omgeving goed kunnen functioneren. In het leergebied ‘ik & mijn omgeving’ draait het om het zorg dragen voor je directe leefomgeving en staan meer huishoudelijke vaardigheden centraal. Zo leren studenten hun eigen kamer schoon en netjes te houden, leren studenten koken en de was te doen.

Waarbij het niet alleen belangrijk is dat studenten deze vaardigheden leren, maar bovenal de intrinsieke motivatie hiertoe ontwikkelen. Binnen het leergebied ‘ik & de maatschappij’ hebben leerdoelen vooral betrekking op de algemene ontwikkeling van studenten en hun vermogen om zich in de maatschappij te bewegen. Hierbij kan gedacht worden aan het reizen met openbaar vervoer, internet, omgaan met dienstverlening van de overheid, etc.

4.4.3 VISIE OP LEREN

Hoe deze leerdoelen te realiseren? In deze paragraaf wordt de visie van PSH op leren beschreven.

De wetenschappelijke onderbouwing daarvan komt in hoofdstuk 5 aan de orde.

Kijken naar kracht en ontwikkeling

Het beste wat er al is – competenties, passies – wordt als vertrekpunt van ontwikkeling genomen.

Studenten worden gewaardeerd en erkend. Positieve bekrachtiging is een heel belangrijk onderdeel van de aanpak. Wanneer de student gaat zien wat zijn kwaliteiten/krachten zijn en daar in gelooft en op vertrouwt, is hij meer gemotiveerd en beter in staat nieuwe vaardigheden te leren eigen potenties volledig te ontwikkelen. Door uit te gaan van de mogelijkheden worden de ernst en de mate van de beperkingen van ondergeschikt belang. Daardoor voelt de student zich zekerder en kan de student de mogelijkheid voor zichzelf creëren om zich verder te ontwikkelen en om te gaan met eigen beperkingen.

De mens in wisselwerking met zijn omgeving

De ontwikkeling van de studenten wordt gezien als een wisselwerking tussen mens en omgeving.

Wanneer het proces van ontwikkeling vastloopt bijvoorbeeld, wordt de oorzaak niet direct gezocht in de beperkingen van de student, maar allereerst in de kenmerken van de context. Omdat de omgeving zo’n belangrijke invloed heeft op het meedoen van deze jongeren, is het belangrijk dat studenten leren zich tot die omgeving te verhouden, met de omgeving in contact te treden, etc.

De oriëntatie op de omgeving komt duidelijk terug in de leergebieden: ‘ik & jij’, ‘ik & mijn omgeving’ en ‘ik & de maatschappij’.

Gelijkwaardigheid & zelfbepaling

Gelijkwaardigheid in de relatie medewerker – student is van groot belang om deze jongeren verder te helpen. Het betekent onder meer dat studenten op een respectvolle, volwassen manier bejegend worden, dat er mét ze gepraat wordt in plaats van óver ze. Studenten nemen altijd deel aan de gesprekken met medewerkers en ouders. Studenten worden gestimuleerd om eigen keuzes te maken en hiervoor te staan en te gaan. Bijvoorbeeld als het gaat om de invulling van de eigen vrije tijd; vaak werd dat door ouders geregeld. De student wordt gestimuleerd om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leerproces en heeft veel zeggenschap over zijn of haar eigen leertraject. Er wordt met de studenten besproken wat zij zouden willen leren, wat hun toekomstvisie is, op basis waarvan overzichtelijke, concrete leerdoelen worden opgesteld.

Gelijkwaardigheid betekent dat studenten aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden;

dat ze bijvoorbeeld naar vermogen taken uitvoeren in het huishouden.

Ervaringsgericht leren

Er wordt gewerkt vanuit de overtuiging dat deze studenten het beste leren door te doen; en succeservaringen op te doen (‘het succes van succes’). Zo worden de studenten bij aanvang van het ontwikkelingstraject meteen gevraagd zich voor te stellen aan de groep; de meesten vinden dat erg spannend, maar zijn vervolgens enorm blij en trots dat ze het gedaan hebben. En groeien van de positieve feedback die ze krijgen op hun verhaal. Medewerkers begeleiden met de handen op de rug: studenten worden gestimuleerd nieuwe ervaringen op te doen. ‘Probeer het maar’, ‘Je bent hier om te leren’. Toelichtingen over door medewerkers over het waarom zijn kort en bondig.

Studenten gaan het proberen, er is veel aandacht voor wat er gelukt is en wat vertrouwen geeft en van daaruit worden weer nieuwe leerdoelen geformuleerd.

Zelf (leren) nadenken

Om de zelfredzaamheid te vergroten in wisselende contexten wordt studenten geleerd zelf na te denken over taken die ze willen uitvoeren. Zowel vooraf als achteraf worden studenten gestimuleerd te reflecteren op het wat en het waarom. Vooraf: Wat moet er gebeuren? Hoe pak ik dat aan? Waarom is het eigenlijk belangrijk dat ik dit doe? Etc. En achteraf: Hoe is het gegaan? Is het gelukt? Wat werkte (niet) goed? Wat heeft het me gebracht? Etc. Medewerkers stellen vooral veel vragen, en zijn terughoudend met het voorschrijven of aandragen van oplossingen.

Leren van elkaar en elkaars krachtendiversiteit

PSH werkt vanuit de overtuiging en ervaring dat het werkt om studenten vanuit verschillende fasen van het ontwikkelingstraject met verschillende talenten en beperkingen en begeleidingsbehoeften te mixen, zodat zij van elkaar kunnen leren. Er wordt veel gewerkt in tweetallen, met verschillende niveaus en competenties, waarbij de tweetallen samenwerkingstaken krijgen. Evengoed kunnen studenten met dezelfde beperkingen elkaar versterken. De herkenning van dezelfde beperkingen bij een ander kan helpen bij acceptatie en het versterken van zelfvertrouwen.

Maatwerk & differentiëren

In alle groepen is er duidelijk sprake van niveauverschillen, omdat sommige studenten nog maar net begonnen zijn, en anderen al bijna drie jaar bezig zijn. Dat vraagt van begeleiders dat zij (kunnen) differentiëren. Het aansluiten bij het niveau van de individuele student vormt een belangrijk aspect van de aanpak, en het opzoeken van de zone van de naaste ontwikkeling.

Waarbij het devies is: kleine stapjes. In het begin is het een kwestie van proberen: taken geven, kijken hoe de student ermee omgaat. “Als studenten veel vragen stellen, is dat voor mij een signaal dat ik ze mogelijk overvraag.” Begeleiders zetten zeker in het begin liever wat te laag dan te hoog in. Het is de ervaring dat structurele overvraging veel schade bij de student kan veroorzaken.

Doelen moeten geen frustratiedoelen worden. Er worden daarom ‘kleine’, zo concreet mogelijke doelen, gesteld.

4.4.4 ZELFSTANDIGHEIDSNIVEAUS

Om de ontwikkeling van de zelfstandigheid inzichtelijk te maken, maakt PSH gebruik van een zelfontwikkeld instrument waarin periodiek de ontwikkeling op sociale, woon- en arbeidsdoelen wordt gescoord over de drie jaren van het ontwikkelingstraject. Daarbij wordt ten aanzien van de sociale doelen onderscheid gemaakt naar vier zelfstandigheidsniveaus 19 en ten aanzien van de woon- en arbeidsdoelen naar vijf zelfstandigheidsniveaus.20 Binnen die doelen wordt nader onderscheid gemaakt tussen doelen die betrekking hebben op de student zelf, op diens samenwerking met anderen, op diens directe omgeving en op de maatschappij in algemene zin.

Het instrument wordt ingevuld door de begeleiders van de studenten; zij kalibreren hun oordeel met elkaar.

Zelfstandigheidsniveaus, een paar voorbeelden Meekijken

Een nieuwe student geeft aan haar moeder te willen bellen want moeder is jarig. De begeleider zoekt het telefoonnummer voor haar op, terwijl de student naast hem staat, en vraagt: “Toets je het nummer zelf in of zal ik het doen?” De student vraagt de begeleider het te doen; ze kijkt mee terwijl de begeleider het nummer intoetst.

Meehelpen

Een student helpt de praktijkbegeleider met het plaatsen van paaltjes. De begeleider plaats zelf de paaltjes, de student houdt de meetstok ernaast. Begeleider “Zit het paaltje er diep genoeg in? Of moet die nog dieper?

Samendoen

De student en de begeleider gaan samen het warme eten klaarmaken. De student stelt voor dat hij zelf alvast de koekenpan pakt. Tijdens het koken stelt de begeleider vooral veel vragen: “Het begint nu heel erg te dampen, wat zouden we dan moeten doen?” “Ik prik nu in de worstjes, weet je waarom ik dat doe?”

“Hoelang moeten de aardappels koken, weet je dat?”

Zelf doen onder begeleiding

Tijdens de les werken de studenten aan een eigen plan voor een feest. Als ze willen mogen ze in de grote ruimte een rustig plekje opzoeken. Een deel van de studenten gaat zelfstandig aan de slag met het maken van een plan; soms vragen ze zelf om hulp, soms loopt de begeleider even langs en vraagt of het lukt.

Zelfstandig op assistent niveau met controle

Een student gaat uit eigen beweging de tafel dekken en kan dat ook helemaal zelf. Zijn begeleider is met iets anders bezig.

19 Niveaus: 1. De student heeft hierin overname nodig, 2. De student moet hierin gestuurd worden, 3. De student moet hieraan herinnerd worden, 4. De student heeft hierin geen ondersteuning of sturing nodig.

20 Niveaus: 1. Meekijken, 2. Meehelpen, 3. Samendoen, 4. Zelf doen onder begeleiding, 5. Voert de taak zelfstandig uit op assistentniveau (MBO niveau 1).

4.4.5 PERIODIEKE EVALUATIES

Uit de interviews met studenten klinkt duidelijk door dat zij allemaal gewend zijn te werken met individuele leerdoelen en deze regelmatig te evalueren. Het evalueren en bijstellen van de leerdoelen gebeurt in het eerste jaar om de vier maanden en in het tweede en derde jaar om de zes maanden, conform onderstaande stappen:

• Voorgesprek met de student door zowel de persoonlijk woonbegeleider als door de praktijkbegeleider: Hoe vind je dat het de afgelopen periode gegaan is (hoe is het met de leerdoelen gegaan, welke leerdoelen zijn behaald, etc.) en waar wil je zelf de komende periode graag aan werken en waarom?

• De persoonlijk woonbegeleider, de praktijkbegeleider en de betrokken orthopedagoog (tezamen vormen zij het kernteam) scoren de ontwikkeling en het niveau van zelfstandigheid van de student. Verder bespreken zij de leerdoelen voor de komende periode en wordt per leerdoel een plan van aanpak bepaald. Daarin is vastgelegd waarom en hoe er aan de leerdoelen gewerkt gaat worden. Dit wordt teruggekoppeld aan de student.

• Het begeleidingsplan (met daarin de scores en evaluaties), het voorstel voor de leerdoelen voor de komende periode en het plan van aanpak worden verstuurd naar ouders.

• Evaluatiegesprek met ouders: De student vertelt hoe het gaat. Het kernteam licht de evaluatie vanuit PSH toe, alsmede het voorstel voor de leerdoelen. Student en ouders kunnen aangeven of ze zich hierin herkennen, zich erin kunnen vinden en welke aanvullingen ze hebben.

Er wordt zoveel mogelijk naar gestreefd dat zowel in wonen als in werken aan dezelfde (sociale) doelen wordt gewerkt (belang van herhaling en stimulering van generalisering). Verder worden

‘s morgens en ’s avonds in het WoonHuis en aan het einde van elke stagedienst de rapportagebladen ingevuld, zoveel mogelijk samen met de student. Op de rapportagebladen staan concrete SMART leerdoelen van de student zoals vastgesteld in het evaluatiegesprek.

4.4.6 UITSTROOM

Het eindexamenjaar staat nadrukkelijk in het teken van de tijd na Academie Spelderholt. Onder meer door middel van de portfoliolessen (onder meer gericht op het zichtbaar maken van het geleerde) worden studenten voorbereid op uitstroom naar een vervolgplek. Ook zijn er voor studenten die dat aankunnen mogelijkheden om extern individueel stage te lopen. Verder kunnen studenten in deze fase waar mogelijk opgaan voor een entree diploma.

Circa twee maanden voor uitstroom vindt de laatste beoordeling van het niveau van zelfstandigheid plaats. Deze laatste versie van het begeleidingsplan wordt bij het verlaten van PSH meegegeven met de student en kan als overdrachtsdocument beschouwd worden. In principe behalen alle studenten het Spelderholt diploma. In uitzonderlijke gevallen – voortijdige uitval of sterk gebrek aan motivatie - wordt geen diploma, maar een certificaat uitgereikt.

Van belang is dat een passende vervolgplek zo direct mogelijk aansluit op het ontwikkelingstraject. Dit betekent dat ouders en jongeren tijdig moeten beginnen met het zoeken van een vervolgplek. Om die reden biedt PSH aan het begin van het tweede jaar aan een ‘advies met betrekking tot het vervolgtraject’ op te stellen. Daarin worden adviezen gegeven met betrekking tot werk/dagbesteding en wonen. Potentiële vervolgplekken worden uitgenodigd – uiteraard na toestemming van de student en zijn of haar ouders – contact op te nemen om over de student van gedachten te wisselen. In de praktijk gebeurt dit regelmatig.

Nazorg vindt vooralsnog incidenteel plaats. Gezien het belang van een passende vervolgplek heeft PSH wel het voornemen om deze nazorg de komende jaren structureel meer inhoud te geven. De wens en ambitie is om een warme overdracht te realiseren naar de nieuwe begeleiders in wonen en werken, onder regie van de ouders. Tevens kijkt PSH naar meer mogelijkheid om de kennis en ervaring ten aanzien van de doelgroep over te dragen op woon- en praktijkbegeleiders. Hier voert PSH momenteel met meerdere partijen gesprekken over.