• No results found

LOONWAARDE: BEVORDERENDE EN BELEMMERENDE FACTOREN

KENMERKEN ONDERZOEKSGROEP (n=29)

10. PERSPECTIEF OUD-STUDENTEN

10.2 WERKEN, LEREN & INKOMEN

10.2.2 LOONWAARDE: BEVORDERENDE EN BELEMMERENDE FACTOREN

Een beperkt aantal oud-studenten, een op de zes, heeft loonwaarde ontwikkeld. Tegelijkertijd rijst bij sommige oud-studenten die nu onbetaald werk verrichten de vraag of dat ‘terecht’ is. En sterker, of het ‘terecht’ is dat er betaald moet worden om te kunnen werken, zoals het geval is bij de dagbestedingsplekken. Zeker als we in ogenschouw nemen de serieuze omvang van de werkzaamheden van veel oud-studenten. Bij een aantal van deze ‘twijfelgevallen’ zijn de gedachten van betrokkenen onderzocht. Onder meer de volgende afwegingen kwamen op tafel:

Perspectief oud-studenten

Een aantal van de oud-studenten die onbetaald werk verrichten, lijken zich niet bewust van te zijn van het onbetaalde karakter. Sommige ouders proberen dit zo te houden: “Dat hij feitelijk leeft van een uitkering benoemen we richting onze zoon niet zo; hij denkt dat hij geld verdient met werken.”

Als de oud-studenten zich er wel bewust van zijn dan lijken de meesten het niet als een probleem te ervaren, zeker als ze er met plezier werken. Een enkeling geeft daarentegen wel aan het stom te vinden dat er betaald moet worden om te mogen werken.

Perspectief ouders

De attitude van ouders verschilt. Voor sommige ouders is het geen issue. Andere ouders voelen zich er wel ongemakkelijk bij, vinden het wel principieel onjuist, en zouden het graag anders zien.

Toch tellen veel van deze ouders hun ‘zegeningen’: hun kind werkt er met plezier “Ze heeft het er erg naar haar zin en voelt zich belangrijk en dat is voor ons voldoende” en de dagbesteding kunnen ze betalen vanuit de Wlz. Vaak zijn ze bang voor negatieve consequenties van een inzet op betaald werk, zoals het verlies van verworven rechten. Ouders vrezen het verlies van de Wajong: “Er is dan geen weg terug: als hij uit de Wajong gaat en het zou misgaan met werk, kan hij niet terugvallen naar de Wajong die hij nu heeft, en is hij aangewezen op minder gunstige regelingen.” Verder zijn deze ouders soms bang om de welwillende werkgever, waar hun zoon of dochter met plezier werkt, tegen het hoofd te stoten. In geval van een eventuele overgang van vrijwilligerswerk naar betaald werk, zou dit aldus ouders naast de extra loonkosten een extra administratieve belasting voor de werkgever met zich mee brengen. Ook leeft bij sommige van deze ouders de zorg dat hun zoon of dochter in betaald werk onvoldoende begeleiding krijgt, met alle negatieve gevolgen van dien voor het welzijn van hun kind en voor hun eigen welzijn. Als de werkgever minder intensief begeleid, moeten ouders dan meer bijspringen? Verder wijzen sommige ouders erop dat werken met Wajong amper loont: Moeder: “Onze zoon zou € 500 per maand moeten gaan verdienen om netto meer dan zijn huidige uitkering over te houden.”39

Perspectief dagbestedingsorganisaties

Een aantal begeleiders die het betreft is de vraag voorgelegd of er in plaats van arbeidsmatige dagbesteding niet sprake zou kunnen en wellicht moeten zijn van betaald werk, met een bepaalde loonwaarde. Zonder uitzondering staan begeleiders op het standpunt dat de oud-studenten veel meer begeleiding behoeven dan van een werkgever verwacht mag worden in een reguliere context. Ook wijzen ze op de risico’s van overvraging. Begeleider: “Werken met loonwaarde is niet reëel. Overvraging kan bij haar leiden tot emotionele problemen.” Sommige ouders kunnen zich hierin vinden, andere ouders, en vooral ook broers/zussen, zijn kritischer. Zij zijn van mening dat deze organisaties helemaal geen belang hebben bij uitstroom naar betaald werk, omdat zij in belangrijke mate afhankelijk zijn van dagbestedingsmiddelen.

39 Het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong moet maken dat werken wel loont.

Een van de oud-studenten werkt 3 dagen per week in een lunchroom en 2 dagen bij een cateringbedrijf.

Het betreft in beide gevallen arbeidsmatige dagbesteding, Tijdens het interview geeft vader ongevraagd aan er wel wat moeite mee te hebben dat deze horecagelegenheden ervoor betaald krijgen; onbetaald vrijwilligerswerk zou in zijn visie reëler zijn en betaald werk zou nog meer eigenwaarde geven. Overigens is het voor zijn zoon geen issue; volgens vader is hij zich hier ook niet of nauwelijks bewust van; vader heeft de indruk dat zijn zoon denkt dat hij ervoor betaald wordt. Vader is wel blij met deze beide plekken en wil ook niet zijn probleem het probleem van zijn zoon maken. Wellicht als zijn zoon er langer werkt, dat hij hier wel actie op gaat ondernemen.

De laatste jaren is Melanie aardig wat keren van werk gewisseld; het betrof allemaal kortdurende projecten. Tot voor kort werkte ze op een ROC. Ze deed daar administratief werk; controleerde bijvoorbeeld of alle kopieën van diploma’s aanwezig waren in de aanvragen. Melanie haar hart ligt echter bij het werken met jonge kinderen. Ze is dan ook heel blij dat ze nu drie dagen, 22 uur per week als groepshulp in de (reguliere) kinderopvang werkt. Ze ondersteunt de pedagogisch medewerkers, smeert bijvoorbeeld de boterhammen en doet administratieve klusjes. Volgens Melanie zien haar collega’s haar echt als volwaardige collega. Hoewel ze dus overal in reguliere bedrijven of instellingen werkt, betreft het wel telkens arbeidsmatige dagbesteding. Onze vraag in gesprek met moeder: zou er niet sprake kunnen of wellicht moeten zijn van betaald werken met ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van loondispensatie of loonkostensubsidie? Moeder begrijpt de vraagt, maar denkt dat dit niet haalbaar is omdat de begeleiding van Melanie veel tijd en energie van haar collega’s vraagt. Ouders zijn niet voornemens dit met de werkgever te bespreken.

10.2.3 LEREN

Een op zes heeft mbo-diploma behaald

Een op de zes oud-studenten heeft een mbo-diploma niveau 1 behaald. Deze vijf oud-studenten hebben hun mbo-diploma op PSH behaald. Het gaat hierbij in alle gevallen om oud-studenten met licht verstandelijke beperkingen. Een van deze oud-studenten is na PSH verder gaan leren. Zij is een bbl-opleiding gaan doen, en heeft recent haar mbo-diploma niveau 2 behaald.

Na PSH geen vervolgopleiding

Geen enkele oud-student volgt op dit moment een (formele) vervolgopleiding in termen van een mbo-opleiding of anderszins. Wel heeft een van de oud-studenten de wens om een mbo niveau 2 opleiding te volgen. Ouders maken zich echter zorgen om consequenties voor Wajong en pgb, zowel tijdens de studie als erna. Ouders ervaren niet de ruimte om dit vrijelijk met UWV te bespreken.

Ontwikkelingsgerichtheid in werk

Dat de oud-studenten geen formele opleiding volgen wil niet zeggen dat er niet geïnvesteerd wordt in de ontwikkeling van hun kennis en vaardigheden. Sommige dagbestedingsorganisaties/

werkgevers zijn duidelijk gericht op verdere ontwikkeling van de oud-student. Soms erkennen en stimuleren ze die ontwikkeling middels afgifte van (deel)certificaten, echter veelal zonder civiel effect. Werkbegeleider: “Ook vinden wij het belangrijk dat hij zich blijft ontwikkelen in zijn werkzaamheden of deze in ieder geval onderhoudt. Dit stimuleren wij door middel van het halen van

‘certificaten’. Wij oefenen dan gemiddeld 6 weken met hem. Hij kiest zelf uit wat hij graag wilt leren, bijvoorbeeld ‘koffiezetten’. Hierna volgt een klein examen, en hierna kan hij dan een certificaat halen.” Tegelijkertijd klinken er ontevreden verhalen van ouders die vinden dat de begeleiders op de werkplek veel te weinig doen om verdere ontwikkeling te stimuleren en te ondersteunen.

Ontwikkelingsgerichtheid in wonen

Ook binnen wonen lijkt er sprake te zijn van verschillen in de mate waarin de begeleiding gericht is op verdere ontwikkeling van de oud-studenten. Sommige oud-studenten en ouders geven aan dat er nog structureel gewerkt worden aan vaardigheden, bijvoorbeeld zelfstandig reizen en boodschappen doen. Anderen geven aan dat ze vinden dat de begeleiding juist ontwikkelkansen laten liggen. Moeder: “Toen onze dochter op PSH verbleef bleek ze meer te kunnen dan we ooit verwacht hadden. Het is voor ons heel pijnlijk en frustrerend dat ze op haar huidige woonplek niet de begeleiding krijgt die haar echt stimuleert en helpt zo zelfstandig mogelijk te leven.” Daar waar oud-studenten bij ouders wonen, zien we meerdere ouders investeren in scholing van hun kind, gericht op het borgen en ontwikkelen van kennis en vaardigheden.

10.2.4 INKOMEN

Loon en/of Wajong

Alle oud-studenten hebben een Wajong. De vijf oud-studenten die betaald werk hebben, ontvangen ook loon. Soms valt dit binnen de toegestane bijverdiensten van de Wajong, vaker betekent het dat het loon aangevuld wordt vanuit de Wajong.

Wlz, veelal pgb

Voor alle oud-studenten geldt dat hun begeleiding geheel of ten dele gefinancierd wordt vanuit de Wlz. Drie op de vier oud-studenten hebben een persoonsgebonden budget (pgb), bij een op de vier is er sprake van zorg in natura (ZIN).

Zorgprofielen

De verdeling van de zorgprofielen40 (voorheen zorgzwaartepakketten genoemd) is als volgt:

Figuur 15. Verdeling zorgprofielen oud-studenten (naar aantallen)

Het zorgprofiel dat het meeste voorkomt is VG4, op de voet gevolgd door VG3 en VG6. Van de oud-studenten met VG6 hebben twee op de drie een vorm van autisme. Twee oud-studenten hebben zorgprofiel VG2. Dit betreft oud-studenten uit groep B, die langer geleden uitgestroomd zijn.

Zorgprofiel VG5 komt binnen de onderzoeksgroep niet voor.

40 Van de oud-studenten van wie we op de hoogte zijn van het zorgprofiel. Bij een tweetal oud-studenten hebben we hier geen informatie over gekregen.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

VG2 VG3 VG4 VG5 VG6

Budget voor ondersteuning

Drie op de vier oud-studenten hebben dus een pgb. Het zorgprofiel is bepalend voor de hoogte van het budget (zie tabel 2). De ouders van oud-studenten met een VG3 hebben een budget van circa € 48.000, ouders van oud-studenten met VG4 beschikken over een budget van circa € 52.500 en ouders van oud-studenten met een VG6 kunnen € 63.000 besteden. Oud-studenten die in een (kleinschalig) wooninitiatief wonen en een pgb hebben, ontvangen jaarlijks een extra toeslag van

€ 4.400.

Tabel 2. Hoogte van de budgetten per zorgprofiel (2019)

Afkortingen:

• PV: persoonlijke verzorging

• VP: verpleging

• BEG IND – begeleiding individueel

• BEG GR – begeleiding groep (= dagbesteding)

• HH - huishoudelijke hulp

Indicering veranderd door de tijd

Wanneer we uitsplitsen naar groepen A en B, dan valt op dat binnen groep A de meesten zorgprofiel VG4 hebben en binnen groep B de meesten zorgprofiel VG3. Volgens PSH hangt dit samen met een wijziging in de indicering door de jaren heen: studenten die nu met zorgprofiel VG4 instromen, zouden als zij een aantal jaren geleden ingestroomd zouden zijn, zorgprofiel VG3 gehad hebben. En studenten die nu met zorgprofiel VG3 instromen, zouden in het verleden zorgprofiel VG2 gekregen hebben. VG2 worden tegenwoordig niet meer door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgegeven.

Overige inkomsten

Oud-studenten die niet meer bij ouders wonen ontvangen veelal huursubsidie. In geval van zorg in natura wordt niet apart nog huur betaald en is er dus geen huursubsidie mogelijk. Verder ontvangen alle oud-studenten zorgtoeslag.

Inkomsten veelal toereikend

De meeste ouders zijn van mening dat het totaal aan inkomsten toereikend is. Soms leggen ouders zelf nog bij. Een aantal ouders van oud-studenten die nog thuis wonen heeft wel zorgen of het inkomen voldoende zal zijn om op zichzelf te wonen.

Beheer financiën

Geen oud-student beheert zijn of haar eigen financiën, dat doen ouders. Soms is een broer of zus betrokken, anticiperend op de tijd dat ouders er niet meer zijn. Bij geen enkele oud-student worden de financiën door een bureau beheerd. Wel hebben veel oud-studenten een eigen (beperkt) budget met pinpas.

10.3 SOCIAAL & EMOTIONEEL

10.3.1 SOCIAAL NETWERK

Sociaal netwerk doet ertoe

Een op de drie oud-studenten die aangeeft tevreden of heel tevreden te zijn met het eigen leven, noemt het sociaal netwerk als een aspect wat in belangrijke mate bijdraagt aan die tevredenheid.

Van hen die ontevreden zijn over sommige aspecten van het leven, noemt een op de vijf een beperkt sociaal netwerk als belangrijke factor. De omvang en de aard van het sociaal netwerk van de oud-studenten varieert nogal. Dat heeft natuurlijk te maken met persoonlijke voorkeuren; de een heeft nu eenmaal meer behoefte aan sociaal contact dan de ander. De oud-studenten verschillen in het initiatief dat ze tonen om met anderen af te spreken. Moeder: “Ze vindt het leuk om af te spreken met anderen, maar het initiatief ligt wel veelal bij de ander.” Tegelijkertijd zijn er omstandigheden aan te wijzen die van invloed kunnen zijn op de omvang en de aard van het sociaal netwerk. Zo kan het wel of niet zelfstandig kunnen reizen van invloed zijn op de ontwikkeling van het sociaal netwerk. Ook lijkt het uit te maken of ouders hierin wel of niet stimuleren.

Bij ouders of op zichzelf wonen maakt uit

Wat in het oog springt is dat de oud-studenten met een in omvang beperkt sociaal netwerk vaak de oud-studenten zijn die nog bij ouders wonen. Het netwerk van deze oud-studenten bestaat vooral uit familie, eventueel buren en collega’s. Een aantal van hen geeft aan het contact met huisgenoten, wat ze zijn gaan waarderen tijdens PSH, nu te missen. Ouders van oud-studenten die in afwachting zijn van het gereedkomen van een ouderinitiatief, organiseren dat de toekomstige huisgenoten elkaar met enige regelmaat kunnen ontmoeten. De oud-studenten die een eigen woonplek hebben, hebben hun sociaal netwerk sinds het verlaten van het ouderlijk huis over het algemeen vergroot: huisgenoten zijn vaak belangrijk in hun leven. Wanneer de oud-studenten in een groep zitten met een gemiddeld lager niveau kan dit echter belemmerend werken: oud-studenten zoeken dan het contact met medebewoners minder en zijn meer op zichzelf.

Vriendschappen zelden diepgaand

Afgezien van familie en eventuele begeleiders, bestaat het sociaal netwerk van de oud-studenten over het algemeen uit andere personen met verstandelijke beperkingen. Een enkele oud-student geeft aan graag meer vriendschappen te hebben met mensen zonder verstandelijke beperkingen.

Contacten met collega’s zijn vaak goed, maar resulteren zelden in vriendschappen. Ouders geven aan dat vriendschappen over het algemeen niet diepgaand zijn.

Social media uitkomst

De smartphone en social media zijn voor veel van de oud-studenten een uitkomst; het vergemakkelijkt het contact met hun familie en vrienden. Zij die niet (goed) kunnen lezen of schrijven zijn echt geholpen met de mogelijkheid om audioboodschappen via whatsapp te versturen. Sociale media brengen risico’s met zich mee. Begeleiders geven aan dat het gebruik ervan vaak begeleiding behoeft.