• No results found

Den 17en December, Maandagvoormiddag.

De Eerwaardige en Achtbare mannen D. Johannes Bisterveldius, hofprediker en opziener van Sigen, en de D. Johannes Alstedius, Professor der H. Theologie, in de vermaarde school van Herborn, tot deze Synode gedeputeerd van de Doorl. Wetteravische Correspondentie, zijn plechtiglijk door de scriba's ingevoerd geweest in de vergadering, en van de EE. Heeren Gecommitteerden minnelijk ontvangen, en in hunne stoelen, zitplaatsen en orde gezet.

De EE. Heeren Gecommitteerden hebben hunne geloofsbrieven, die zij brachten van de voornoemde Wetteravische Correspondentie, aan de Doorlucht. Heeren StatenGeneraal, voorgelezen. Deze hebben de Synode wel behaagd, en zij hebben den Synodalen eed, gelijk anderen, gedaan.

130 HANDELINGEN DER NATIONALE SYNODE.

__________________________________________________________________________________

De gedaagden hebben een schrift overgeleverd, in hetwelk zij hun gevoelen van de vier andere Artikelen verklaard hebben, vervat in zekere artikelen; hetwelk zij ook voorgelezen hebben. Zij hadden hun gevoelen, aangaande het tweede Artikel, dat van de algemeenheid der verdienste van Christus, in vier; aangaande het derde en vierde, dat van de genade Gods, en de bekeering des menschen, in twaalf, en daarna, aangaande het vijfde, dat van de volharding der ware geloovigen spreekt, in acht artikelen vervat.

Zij hadden, bij de uitlegging van dit hun gevoelen, een wijdloopige verklaring van eenige redenen gevoegd. Hiermede zochten zij deze twee stukken te bewijzen.

1. Dat het billijk was hun gevoelen niet alleen met bevestigende, maar ook met ontkennende artikelen uit te drukken.

2. Dat men moest handelen niet alleenlijk van de verkiezing, een deel der praedestinatie, maar ook van het andere, te weten van de verwerping. In datzelve schrift verklaarden zij daarenboven mede, dat die leeringen, welke zij verwerpen, van vele ContraRemonstranten, of van diegenen, die hun gevoelen toegedaan waren, zoowel in deze gewesten, als elders, werden staande gehouden; dat de tegenwoordige verschillen niet waren van het schrapsel van een nagel, of van artikelen, die niet veel om 't lijf hadden, maar van die hoofdstukken der Theologie, in de praktijk gelegen, die de eere Gods verklaarden, en de vlijt der godzaligheid, wanneer men recht daarvan gevoelde, bevorderden, of integendeel, zoo ze niet wel verstaan werden, de eere Gods grootelijks nadeelig waren, en den loop der godzaligheid verachterden.

Dat er ook waren zeer vele leerstukken der ContraRemonstranten van de verwerping en het aankleven van die, der eere Gods lasterlijk, de godzaligheid schadelijk, en die, van het eerste der Reformatie aan, geen kleine beroerten in de Kerken hadden veroorzaakt. Dit was het schrift.

Het gevoelen der Remonstranten aangaande het tweede Artikel:

Dat daar handelt van de algemeenheid der verdienste des doods Christi, is dit.

1.

De prijs der verlossing, die Christus Gode, zijnen Vader, heeft opgeofferd, is niet alleenlijk in zich zelven en door zich zelven voor het gansche menschelijk geslacht tot vrijkooping genoegzaam, maar is ook voor alle en een ieder mensch, naar het besluit, den wil en de genade Gods des Vaders, betaald geweest; en derhalve wordt niemand, door een absoluut en voorgaand besluit Gods, van de gemeenschap der nuttigheden des doods Christi precieselijk uitgesloten.

2.

Christus heeft, door de verdienste zijns doods, God, den Vader, het gansche menschelijk geslacht dusverre verzoend, dat de Vader, om de verdienste hiervan, onverminderd zijne gerechtigheid en waarheid, een nieuw verbond der genade, met de zondaars en der verdoemenis schuldige menschen, heeft mogen en willen maken, en bevestigen.

3.

Al is het, dat Christus voor alle en ieder der menschen de verzoening met God en de vergeving der zonden verdiend heeft, zoo wordt nochtans niemand, volgens het nieuwe en genadige verbond, anders dan door het geloof der weldaden, die door den dood Christi verworven zijn, dadelijk deelachtig, noch de zonden den zondaren vergeven, voor en aleer zij dadelijk en waarachtiglijk in Christus gelooven.

4.

Die lieden zijn alleenlijk gehouden te gelooven, dat Christus voor hen gestorven is, voor welke Christus gestorven is. Maar de verworpenen, zoo men ze noemt, voor welke Christus niet is gestorven, zijn aan dit geloof niet verbonden, en kunnen, vanwege de tegenovergestelde ongeloovigheid, niet rechtvaardiglijk verdoemd worden; zelfs zoo er zoodanige verworpenen waren, diezelve zouden gehouden zijn te gelooven, dat Christus voor hen niet gestorven is.

Het gevoelen der Remonstranten nopens het derde en vierde artikel:

1.

De mensch heeft de zaligmakende genade niet van zichzelven, noch uit de krachten zijns vrijen wils;

gemerkt hij, in den stand der zonde, niets goeds (immers dat heilzaam goed is, hoedanig voornamelijk is het zaligmakende geloof) uit en van zich zelven kan denken, willen, of doen; maar het is van noode,

131 HANDELINGEN DER NATIONALE SYNODE.

__________________________________________________________________________________

dat hij van God, in Christus door zijnen H. Geest, herboren en vernieuwd worde, in verstand, genegenheden, wil en alle krachten, opdat hij de heilzame goederen recht moge verstaan, betrachten, willen en volbrengen.

2. Nu wij houden, dat de genade Gods niet alleenlijk is het beginsel, maar ook de voortgang en vervulling alles goeds, in zulker voege, dat zelfs de wedergeborene, zonder deze voorgaande of voorkomende, opwekkende, volgende en medewerkende genade, het goeddunken willen of volbrengen kan, of eenige verleidingen ten kwade tegenstaan; alle goede werken en handelingen, die iemand zoude kunnen bedenken, zijn de genade Gods toe te schrijven.

3.

Nochtans gelooven wij niet, dat alle ijver, zorg en vlijt, om de zaligheid te verkrijgen, aangewend, voor het geloof zelf en den Geest der wedergeboorte, ijdel en tevergeefsch, ja ook den mensch veel meer schadelijk zij, maar nut en profijtelijk; maar wij houden integendeel, dat Gods Woord te hooren, bedroefd te zijn over de begane zonde, de heilzame genade Gods, en den Geest der wedergeboorte te begeeren, (bij welke dingen nochtans de mensch niets vermag zonder genade) niet alleenlijk niet schadelijk en onprofijtelijk zijn, maar veel eer gansch nut en ten hoogste noodig, om het geloof en den Geest der vernieuwing te verkrijgen.

4.

De wil, in den stand des vals, voor de roeping, heeft geen macht en vrijheid iets goeds, hetwelk zaligmakend is, te willen. Derhalve ontkennen wij, dat de vrijheid van zoowel het zaligmakende goed, als het kwaad te willen, in allen stand bij den wil zij.

5.

De krachtige genade, waardoor iemand bekeerd wordt, is niet onwederstandelijk, en hoewel God alzoo den wil door het Woord en de inwendige werking zijns Geestes aanroert, dat Hij beide de macht om te gelooven, of bovennatuurlijke krachten geeft, en den mensch inderdaad doet gelooven; nochtans heeft de mensch uit zich zelven deze genade kunnen verachten, en niet gelooven, en alzoo vervolgens door zijne eigene schuld vergaan.

6.

Hoewel naar den gansch vrijen wil Gods de ongelijkheid der Goddelijke genade zeer groot zij, nochtans geeft de H. Geest, of is bereid te geven, zooveel genade aan allen en een iegelijk, wien Gods Woord gepredikt wordt, als genoegzaam is tot bevordering van de bekeering der menschen in hare trappen; en derhalve verkrijgen niet alleenlijk degenen genoegzame genade ten geloove en ter bekeering, dewelke God gezegd wordt naar het besluit der absolute verkiezing te willen zalig maken, maar ook diegenen, die metterdaad niet bekeerd worden.

7.

De mensch kan door de genade des H. Geestes meer goeds doen, dan hij inderdaad doet, en meer kwaads nalaten, dan hij inderdaad nalaat; en wij gelooven niet, dat God simpelijk niet wil, dat de mensch meer goeds doe, dan hij doet, en niet meer kwaads late, dan hij laat; en dat het van eeuwigheid precieselijk van Hem zoude besloten zijn, dat dit beide zoo zou geschieden.

8.

Alle diegenen, die God ter zaligheid roept, die roept Hij ernstiglijk, dat is, met een oprecht en gansch ongeveinsd voornemen en wil om zalig te maken. En wij zijn niet van het gevoelen dergenen, die daar houden, dat God sommigen uiterlijk roept, die Hij niet wil inwendig roepen, dat is, niet wil, dat hij dadelijk bekeerd worde, zelfs ook voor en aleer zij de genade der roeping verworpen hebben.

9.

In God is dusdanige verborgene wil niet, dewelke is tegenover zijnen wil, die in het Woord geopenbaard is, dat Hij naar denzelven, te weten, verborgenen, de bekeering niet wil en de zaligheid van het meestedeel dergenen, die Hij door het Woord des Evangelies, en naar den geopenbaarden wil, tot het geloof en de zaligheid, ernstiglijk is roepende en noodigende; ook erkennen wij hier niet, gelijk sommigen spreken, een heilige veinzing, of een dubbelen persoon in God.

10.

En wij gelooven niet, dat God de verworpenen, zoo men ze noemt, tot deze einden is roepende, opdat Hij ze meer verharde, of de onschuld beneme, opdat Hij ze te zwaarder straffe, opdat Hij hunne

132 HANDELINGEN DER NATIONALE SYNODE.

__________________________________________________________________________________

onvermogendheid bekendmake, maar niet, opdat zij bekeerd worden, gelooven en zalig worden.

11. Het is niet waar, dat, uit kracht en werking van den heimelijken wil, of van het Goddelijk besluit, alles, niet alleen het goede, maar ook het kwade, noodzakelijk geschiede; zoodat al degenen, die zondigen, ten aanzien des Goddelijken besluits, niet kunnen dan zondigen; dat God zoude willen besluiten of veroorzaken de zonden der menschen, hunne dolle, zotte, wreede werken, en de kerkroovende lastering zijns naams; en de tongen der menschen bewegen tot lasteren, enz,

12.

Wij houden ook voor valsch en schrikkelijk, dat God de menschen op een verborgene wijze aanzet tot de zonde, die Hij openlijk verbiedt; dat de zondigenden niet doen tegen den waren wil Gods, eigenlijk genoemd, dat het met den wille Gods overeenstemt, hetgeen onrecht is, dat is hetgeen met zijn gebod strijdt, ja ook, dat het een rechte en doodwaardige schuld is, Gods wil te doen.

Het gevoelen der Remonstranten aangaande het vijfde Artikel:

Dat van de volharding is sprekende, is dit.

1.

De volharding der geloovigen in het geloof, is geen uitwerksel van een absoluut besluit, waarmede God bizondere personen gezegd wordt verkoren te hebben, met geen conditie van gehoorzaamheid omschreven.

2.

God, de Heere, begaaft de ware geloovigen met genade en krachten, zoo vele als Hij tot de volharding en tot overwinning van de verleiding des duivels, des vleesches en der wereld, naar zijne oneindelijke wijsheid, oordeelt genoegzaam te zijn; en het schort nooit aan God, dat zij niet volharden.

3.

De ware geloovigen kunnen van het ware geloof afvallen, en in zoodanige zonden vallen, die met het ware en rechtvaardigmakende geloof niet kunnen bestaan; en niet alleenlijk kan dat gebeuren; maar het geschiedt ook niet zelden.

4.

De ware geloovigen kunnen door hunne schuld in gruwelijke zonden en lasteren vallen, in dezelve volharden en sterven: en dienvolgens ten einde toe afvallen en verloren gaan.

5.

Nochtans gelooven wij niet, al is het dat de ware geloovigen in zware en de conscientie verwoestende zonden somwijlen vallen, dat zij terstond van alle hoop op bekeering vervallen, maar wij bekennen, dat het kan gebeuren, dat God naar de veelheid zijner ontferming, hen wederom door zijne genade tot bekeering roept, ja gelooven, dat het niet zelden gebeurt; hoewel zij niet zekerlijk weten kunnen, dat dit zekerlijk en ongetwijfeld zal gebeuren.

6.

Derhalve verwerpen wij van ganscher harte deze volgende leeringen, die dagelijks onder het volk in publieke schriften gestrooid worden, als der godzaligheid en goede zeden schadelijk; namelijk: 1. Dat de ware geloovigen niet kunnen met voorbedachten raad zondigen; maar alleenlijk uit onwetendheid en zwakheid. 2. Dat de ware geloovigen door geen zonden uit de genade Gods kunnen vervallen. 3.

Dat duizend zonden, ja al de zonden der gansche wereld, de verkiezing niet kunnen teniet maken;

wanneer hierbij gevoegd wordt, dat alle menschen gehouden zijn te gelooven, dat zij ter zaligheid verkoren zijn, en derhalve uit de verkiezing niet kunnen vallen, geven wij te bedenken, wat een wijde deure datzelve voor de vleeschelijke zekerheid is openende. 4. Dat den geloovigen en verkorenen geen zonden, hoe groot en zwaar zij mogen zijn, toegerekend worden; ja dat alle tegenwoordige en voorledene nu vergeven zijn. 5. Dat de ware geloovigen in verderfelijke ketterijen, in zware en gruwelijke zonden, als daar, zijn overspelen en doodslagen, gevallen zijnde;om dewelke de Kerk naar de instelling van Christus genoodzaakt wordt te getuigen, dat zij ze in hare uiterlijke gemeenschap niet kan dulden, en dat zij geen deel in het rijk van Christus zullen hebben, tenzij dat zij zich bekeeren;

nochtans niet ten eenenmale en eindelijk van het geloof kunnen afvallen.

7.

Een waarachtig geloovige, gelijk hij voor den tegenwoordigen tijd van de oprechtheid zijns geloofs

133 HANDELINGEN DER NATIONALE SYNODE.

__________________________________________________________________________________

en zijner conscientie verzekerd kan zijn, alzoo kan hij en moet ook voor dien tijd van zijne zaligheid en van de heilzame gunst Gods jegens hem verzekerd zijn; en hier verwerpen wij het gevoelen der pausgezinden.

8.

Een ware geloovige, kan en moet voor den toekomenden tijd wel zeker zijn, dat hij, mits tusschenkomend waken, bidden en andere heilige oefeningen in het ware geloof kan volharden, en dat hem de genade Gods om te volharden nimmermeer zal ontbreken; maar hoe hij verzekerd moge zijn, dat hij in het toekomende nimmermeer zijn schuldigen plicht zal verzuimen, maar in de werken des geloofs, der godzaligheid liefde, als een geloovige betaamt, volharden in deze school van den Christelijken krijg, zien wij niet; en dat de geloovige hiervan zeker zij, achten wij niet noodig te wezen.

Eerw. vaders en broeders! daar hebt gij het voorstel van ons gevoelen aangaande de andere vier Artikelen; deze zijn wij bereid te verdedigen, en het daar tegenoverstaande, hetwelk zooveel het meeste deel der voorgemelde Artikelen der ContraRemonstranten aangaat, is te bestrijden; en wij achten, dat de gelegenheid der waarheid, der eere Gods, onzer conscientiën, en der stichting onzer Kerken vereischen, dat wij ze op deze wijze voortaan verklaren en verdedigen, zooveel wij kunnen en noodig zullen oordeelen.

En, dewijl ons in de laatste Zitting de preses vermaand heeft, dat wij ons zouden onthouden van ontkennende voorstellen, en van de verkiezing liever dan van de hatelijke stof der verwerping handelen; hebben wij, de zaak nader inziende, gelijk wij beloof den, dat wij doen zouden, (zooveel ons doenlijk was) ons gevoelen over de voornoemde Artikelen bevestigend gesteld, somwijlen nochtans ook het tegenoverstaand gevoelen, waar wij gedacht hebben, dat de nood zulks vereischt, verwerpende. Opdat dit niet zonder groote oorzaak van ons schijne gedaan te zijn, zoo zullen wij u Eerw. eenige redenen geven te overwegen, die ons bewogen hebben ons gevoelen nu en dan ontkennend uit te drukken, en niet alleenlijk van de verkiezing, het eene deel der praedestinatie, maar ook van het anderedeel, te weten, van de verwerping te handelen.

1.

Omdat het onmogelijk is, dat de Remonstranten hun gevoelen ten volle voorstellen, tenminste aangaande het eerste Artikel, dan door ontkenning en verwerping van andere besluiten, die de menschen aanmerken of voor den val, of in den val gesteld. Want het eerste Artikel der Remonstranten is in de Haagsche Conferentie voor goed gekend, alzoo het ligt; maar er werd gevraagd, of ze niet een ander absoluut en hooger besluit erkenden, hetwelk het besluit der verkiezing genoemd moet worden, hetwelk toenmaals door de onzen ontkend werd, en ook alsnog ontkend wordt, hetzij dat het zij aangaande den mensch, alzoo hij stond geschapen te worden, hetzij nu gevallen, en in den val aangeteekend.

2.

Omdat de oproepingsbrieven der E. Gecommitteerden der Hoogmog. Heeren Staten Generaal inhouden, dat wij ons gevoelen van de Vijf Artikelen voorstellen, verklaren, verdedigen, naar vermogen, en naardat wij noodig achten te wezen, oordeelen wij nu noodig te zijn, dat wij datzelve eensdeels ontkennend, eensdeels bevestigend voorstellen.

3.

Omdat een gevoelen niet met redenen verdedigd kan worden, tenzij dat ook zijn tegendeel gesteld worde. Dit is de oorzaak, waarom de gemeene notiones of eerste beginselen der wetenschappen niet kunnen verdedigd worden met redenen van voren, want het licht der rede en des natuurlijken verstands verhindert, dat men diezelve, als ware het maar waarschijnlijk, tegenspreke.

4

Omdat onder het volk gestrooid is, dat de Remonstranten het gevoelen der ContraRemonstranten lasteren, en ter kwader trouw voorstellen; indien dit waar is, dat dan de ContraRemonstranten rondelijk en klaar met ons die dingen ontkennen, die aangaande deze Artikelen van ons geloochend worden. Want wij meenen, dat wij overvloediglijk bewijzen kunnen, dat de ContraRemonstranten het gevoelen staande houden, hetwelk tegenover vele voornoemde Artikelen staat.

134 HANDELINGEN DER NATIONALE SYNODE.

__________________________________________________________________________________

5 Omdat de verzekering, gesteld tegen onze ontkenning, de Kerken in deze landen geroerd hebben, en dagelijks de conscientiën van velen ergeren, en allen wedersprekers occasie geven de Gereformeerden te lasteren, van welke wij betuigen willen een afkeer te hebben, door een ronde ontkenning van deze harde en hooge verwerping, en dat des te meer, omdat gemeenlijk het gevoelen der ContraRemonstranten ons opgedrongen wordt, en wij daarover in een kwaad gerucht zijn gekomen.

6

Omdat onze ontkenningen, of waar zijn, of valsch. Indien waar, lieve, wat perijkel is er? Ja, waarom verklaren U E. E. niet, dat ze met ons gevoelen? Indien valsch, een van beide moet geschieden; want, of men moet bewijzen, dat onze redenen, waarmede wij deze ontkenningen bereid zijn te bevestigen, geen kracht hebben van besluiten; of zij moeten met tegenovergestelde redenen omgestooten en de tegenoverstaande bevestigingen bevestigd worden.

7.

Omdat onlangs in de Provinciale Synoden van Holland, Gelderland en het Sticht van Utrecht door de Remonstranten en de ContraRemonstranten de staten des verschils zijn geformeerd geweest, door zekere artikelen en tegenoverstaande tegenstellingen ervan; en dat, ten einde dezelve, alzoo geformeerd, in de Nationale Synode zouden geëxamineerd worden.

8.

Omdat, in de missive aan de uitheemsche Theologen, de predikanten van Walcheren hun gevoelen en het onze, alsnu bevestigend alsdan ontkennend, voorstellen.

9.

Omdat de ContraRemonstranten niet vreezen te verweren en te bewijzen, hetgeen zij in onze artikelen hier en daar tegenspreken. Derhalve, waarom zoude het ons niet geoorloofd zijn, tot voorstelling van ons gevoelen, dezelve te ontkennen?

10.

Indien de Geldersche Synode het meeste deel dezer ontkennende artikelen voor goed gekend heeft, verdoemende het tegenovergestelde gevoelen, waarom zal het ons niet geoorloofd zijn tot voorstelling van ons gevoelen, dezelve vreemde leeringen door een ronde ontkenning te verwerpen?

11.

Het schijnt gansch onbillijk, dat men den gedaagde voorschrijve, wat hij zeggen zal of niet, tot voorstand van zijne zaak; voornamelijk, wanneer oordeel gegeven zal worden van de zaak des gedaagden.

12.

Indien dit den Remonstranten niet wordt toegelaten, zij zullen ganschelijk oordeelen, gelijk ze totnogtoe geoordeeld hebben, dat de ContraRemonstranten schuilhoeken zoeken, hun gevoelen willen verhelen, of hunne verdeding mistrouwen, en niet met recht doorgaan tot een vrij en onverhinderd onderzoek van de waarheid.

13.

Omdat het nauwelijks wezen kan, dat een recht oordeel van het gevoelen der Remonstranten gedaan, en de waarheid of valschheid daarvan eene in rechte waag overwogen worde, tenzij ook het tegenovergesteld gevoelen te gemoet gevoerd en onderzocht worde.

14.

Omdat het bij de Philosophen en Theologen gebruikelijk is, in het onderzoek van verschillende punten alzoo te handelen, en nu uit ontkenningen tot bevestigingen te besluiten, en dan uit bevestigingen tot

Omdat het bij de Philosophen en Theologen gebruikelijk is, in het onderzoek van verschillende punten alzoo te handelen, en nu uit ontkenningen tot bevestigingen te besluiten, en dan uit bevestigingen tot