• No results found

Verzen vertalen en Gezelle

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 33-42)

VERTALENis lastig; verzen vertalen is lastiger; verzen vertalen in dezelfde maat, met de rijmen op dezelfde plaatse als in 't oorspronkelijke, is 't allerlastigste dat er bestaat. En toch...

Wie dichters kent in hun eigen taalvorm, bewijst, en met grond van redenen, dat ze in verzen onvertaalbaar zijn; zoo bewees het Pater Haghebaert zaliger voor Dante, in de voorrede tot zijne prozavertaling, en hij heeft gelijk... En toch gaat men voort het te beproeven, door in onze en andere talen in versmaat Dante over te dichten. 't Is nu onlangs bij ons weer gebeurd de naam van den overzetter ontsnapt mij nu -en 't blijkt beter dan de twee vorige poging-en. Die vertalers hebb-en ook gelijk, al zoowel als Haghebaert, omdat het vers, de meest treffende vorm in 't oorspronkelijke, toch ook op zijn weergave roept, als men den dichter begeert de andere taal te doen spreken. Neem eene vertaling van Homeros in 't allerbeste proza; zij voldoet toch niet. Dan nog liever Vosmaer's metrische wedergave, al voldoet zij ook niet, wanneer men in 't grieksch de vertaalde reken doorzien en doorvoeld heeft in hunne maat en beelding... Van Vergilius ken ik geen goede vertaling in gelijkende verzen: die van Chaillet is al te flauw. en Vondel volgt, met veel bij- en nevenwerk, de berijmde ‘Alexandrijnverzen’.

Ja 't is lastig!

Verbum caro panem verum Verbo carnem efficit.

Al zijn hier nu nog geen rijmen, laat eens dien her- en weerslag van verbum caro en

verbo carnem tot zijn recht komen, om van panem verum nog te zwijgen.

Beproef, ja:

't Woord dat Vleesch is doet waar brood met 't enkel woord in vleesch vergaan...

of zoo iets... Maar hoe zwak! En uit ‘Verbum supernum’:

In mortem a discipulo Suis tradendus aemulis, Prius in vitae ferculo Se tradidit discipulis.

Ieder woord heeft zijn tegenwoord: In mortem, in vitae; aemulis, discipulis; a

discipulo tradendus, discipulis se tradidit... En dan de mate en 't rijm bewaren!

De groote moeilijkheid, om uit latijn te vertalen, is dat de uitgangen van 't latijn, aan 't zelfde woord, een kortgedraaiden en volstrekt verschillenden zin geven die wij met twee, drie en meer woordekens moeten verwateren: tradendus, ‘op 't punt staande overgeleverd te worden’!! Op zijn minst ‘te leveren, te geven’... Ik heb het wel honderd maal in mijn leven beproefd, en 'k durf alleenlijk niet schrijven wat ik bekwam.

Een die 't in die kerkzangen ver gebracht heeft, is Eerweerde Fr. Drijvers, zaliger; maar ziet, naast veel gelukkige slagen, hoeveel onvermijdelijke zwakheden en verwrongen gezegden(1)

.

Gezelle heeft, nog best van al, den ‘Dies irae’ vertaald, in zijne Kerkhofblommen, en toch:

(1) De bovenbedoelde strophe van ‘V.S.’ is bij hem, en niet slecht: Als reeds een leerling Hem ter dood aan zijn vervolgers leev'ren ging gaf Hij zich zelf als levensbrood nog eerst aan zijn apostlenkring.

Maar de verplaatsing der woorden maakt, dat de tegenstellingen niet meer, of veel minder, treffen.

Quaerens me sedisti lassus Redemisti crucem passus, Tantus labor non sit cassus. Jesu! moe van zoeken naar mij hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij toch zoo dier gekocht, och spaar mij!

Waar is sedisti (redemisti daarop slaande), waar is tantus labor, en eassus? Waar die zwaarheid van lassus, passus, cassus?..

In bijna elken bundel van Gezelle vindt men van die vertalingen uit kerkgedichten: ‘Jam lucis orto sidere’, ‘Te lucis ante terminum’, ‘Creator alme siderum’, ‘Ave Regina caelorum’ en andere meer, en naast veel schoons, vindt men daar overal ook de onvermijdelijke speuren van den lastigen strijd tusschen taal en taal, in den band van 't vers gedwongen.

Het is veel schooner, wanneer die band wat losser mag zijn. In Biekorf, 1906, bl. 360 lees ik:

‘In 1889 vroeg Senator Lammens aan Gezelle, het

O Crux ave spes unica Mundi salus et gloria Adauge piis justitiam Reisque dona veniam

te willen verdietschen om onder eenen Calvarieberg te zetten. Gezelle dichtte:

Gekruiste God die voor mij staat des werelds eere en toeverlaat, gekruist, gekroonde Jesu zoet, onze eenigst hope ons eeuwig goed, ik groete en bidde: reikt, o Heer, al die rechtveerdig zijn, nog meer, en geeft, door al uw lijên en bloên vergiffnisse aan die kwalijk doen.

Maar voor acht verzen was er te weinig plaatse, en daarop schreef Gezelle:

O Kruis dat al ons hope draagt, al 's werelds eere en vrijheid schraagt, vervroomt ze al die uw spraak verstaan, vergeeft ze al die u tegengaan’.

Heeft het Latijn zijne moeilijkheden, andere talen hebben de hunne, 't Fransch, bij voorbeeld. Zoo 't blijkt uit Caesar Gezelle's uitgave: Zantekoorn van G. Gezelle's

dichtveld, bl. 199, heeft eens iemand aan onzen Dichter gevraagd, ook om onder een

kruisbeeld te zetten zeker, de overbekende verzen van Victor Hugo in 't Vlaamsch over te dichten:

Sur un crucifix.

Vous qui pleurez, venez à ce Dieu, car Il pleure. Vous qui souffrez, venez à Lui, car Il guérit. Vous qui tremblez, venez à Lui, car Il sourit. Vous qui passez, venez à Lui, car Il demeure!

Het onvertaalbare is juist de gelijkluidendheid en evenwichtigheid van ieder vers:

Vous qui... venez à... car. Het is fransch van top tot teen; klaar, ‘symétrique’; en 't is

oppervlakkig christen op zijn Hugo's: weinig dat eigenlijk onder 't Kruisbeeld bijzonder of uitsluitend past, maar 't heeft zijn eigen kunstigen vorm. Gezelle poogt en poogt:

en 't weenend

O mensch die weent komt God die weent op 't kruishout nader

en krankheid is

O mensch die lijdt, Hij lijdt, zijn lijden is uw kracht minzaam

Bevreesden vreest hem(1)

die al stervend op u lacht

Voor 't vierde vers zijn er drie pogingen:

die u voorbij ziet gaan

a) en u voorbijgegaan blijft onvergankelijk vader(2) b) O mensch die henengaat hij blijft en is uw vader c) en gij die henenvaart hij zegt ik blijve uw vader.

de kruisgod blijft uw vader.

Raapt daar nu 't beste uit, 't blijft zoo verre nog van de gladde redematigheid der fransche verzen. En pijnt al wat ge wilt om er nader bij te komen, 't is wat! B.v.:

(1) Zou G. wel geschreven hebben: vreest hem? Zijn geschrift, als hij krabbelt, is dikwijls zoo onduidelijk! Zou er niet staan, b.v.: naarst hem, van ‘naarzen’, naderen? Vreest hem valt toch zoover buiten den zin!

O mensch die weent kom bij dezen God: Hij kan weenen. Gij mensch die lijdt, kom 't is Hij die 't leed verzacht. Gij mensch die beeft, kom bij waar Deze u tegenlacht. Gij die vergaat, kom, deze God gaat nimmer henen.

Een beetje nader, ja, maar die Vous qui en die car willen op de weegschale niet blijven, en 't schommelt al verschillend... onmogelijk! Daarbij, dat fransch en moet naar geen vaste zwak-sterke tijdmate zien; 't vlaamsch wel, zelfs als 't zulke verzen vertalen wil...

Zou die poging van Gezelle misschien niet gemaakt zijn in 1879?

Waarom? Neem Rond den Heerd van dat jaar, in nummer 39. Daar leest gij:

Omme te zetten beneden de voeten van eenen gekruisten Lieven Heere, gesneden geverwed ende vergoud na den zin van de kerstenvlaamsche kunstenaars die leefden omtrent de jaren als men schreef n. Chr. 1300.

Klaar bloed en louter wonden daar hangs Du, aan den hout, gestraft voor mijne zonden, gegalgd om mijne schoud: om Dij zoo wille ik leven, om Dij zoo wille ik lijen die 't lijf mij hebs gegeven, en 't sterven niet ontzien.

11 Oest 1879(1)

.

Dat is geen vertalinge, maar een eigen gedacht, en hoeveel christelijker, inniger en beter passende bij 't Cruce, dan die zoet-zeemende, half christen, fransche Hugo-rijmen. ‘Naar den zin, waarlijk, van de kerstenvlaamsche kunstenaars die leefden omtrent 1300!’ En naar den zin van dien kersten-vlaamschen Dichter, die omtrent de jaren 1850-1900 in nieuwe tale den ouden geest wilde verwekken, die onze voorouders bezield hadde!

Verzen op 't H. Kruis staan er zeer vele in zijn werk.

(1) Nu in Kleengedichtjes, Laatste XXXIII, 1.

Mijn gedacht is, dat hij de verzen van Hugo heeft laten varen, en toen een eigen, vlaamsch-christen opschrift voor zijn vrager gemaakt heelt... Zeer mogelijk.

Iedere zoeker kan ze vergaren en vergelijken. Maar wat iedereen misschien niet heeft opgemerkt, is dit: Al zijne dichtboeken, na Dichtoefeningen, opent Gezelle met een gedichtje op 't Kruise Christi.

Dichtoefeningen niet, daar is 't: Principium a Jesu, en 't Kruis en wordt er niet vermeld, de Dichter heeft de gewoonte nog niet ingezet. Maar sedertdien, zie maar:

1860. XXXIII Kleengedichtjes.

I. Met 't kruis in top zoo varen wij door 't wereldtij ten hoogen Hemel op!

In de vermeerderde uitgave van 1880: DRIEMAAL XXXIIIKLEENGED., begint zelfs ieder van de 3 afdeelingen evenzoo.

Andere xxxiii:

1. Ware Wijngaard, Jesu-Christe die voor mij hebt, voluisti stervend hangen, pependisti aan het Kruis, ridebant isti; mihi quoque spem dedisti!

't Stond eerst in Rond den Heerd, 1866, bl. 262.

Laatste xxxiii.

I. Klaar bloed en louter wonden...(1)

1862. Gedichten, gezangen en gebeden.

Na de Inleiding, 't eerste gedicht:

Kruiske, kruiske, goed begin, heeft het kruis toch wonderen in!

1876. Kerkhofblommen, 4euitgave door het Davidsfonds te Leuven.

‘Komt hier’, zei een stemme, aan het Kruis, ‘hij ligt hier, komt hier’, zei een stemme, ‘aan het Kruis’.

O stemme van 't houtene Kruis o Kruis van den Heere, gegroet, gij blozende Vrucht aan den edelen boom,

gekruiste Verlosser, gegroet!

enz., geheel het overige voort

En als in 1878 de bundel in de nieuwe uitgave weer vermeerderd wordt, 't eerste nieuw gedicht sedert 1876 bijgevoegd, is:

Het Kruis.

Het Kruis ontliet den mensch uit 's vijands helsche banden... enz.

(Gedicht in 1870).

1880. Liederen, eerdichten et reliqua.

't Eerste gedicht is Kruislied, gedicht in Februari van dat jaar voor de Missie te Deerlijk:

Aanschouwt Gods Zoon aan 't kruise gedaan en zegt: Wie zal Hem nu nog verachten als Hij met onze schulden belaân

Hemzelven heeft voor ons laten slachten? Neen, neen, wij gaan

volgen voortaan meer ende meer 't kruis van den Heer.

1893. Tijdkrans. Voorhang:

O Kruis, beginsel en volending waarop de Zoon van die mij schiep gegalgeboomd ontsliep;

O Christi Kruis, doorprent mij diep met het bewustzijn mijner zending!

Het gedichtje moet al wat ouder zijn, zoo 't handschrift aanwijst dat ik gezien en nauwkeurig afgeschreven hebbe met zijn doorschrabbingen en eerste mate, die eenigszins anders was. Dan, de Dagkrans begint met het teeken des H. Kruis zelve:

In den naam des Vaders, zegen mij, o God, en in den naam

's Zoons en 's Heiligen Geests, te zaam: op en hand aan 't werk geslegen.

1897. Rijmsnoer. Voorhang, 1.

't Eerste dat mij moeder vragen leerde, in lang verleden dagen ... ‘vader

geeft me 'en kruisken, als 't u belieft!’

enz., 't wonder kinderlijk en mannelijk gedicht...

Hadde Gezelle zelf nog mogen zijne verzen verzamelen en uitgeven, na Rijmsnoer, of hadden de uitgevers van Laatste Verzen erop gelet, hoe zijn gewoonte was, dan ware daar ook, als eerste gedicht, een kruisgedichtje verkoren geweest, b.v. datgene waarvan wij hierboven spraken, voor Senator Lammens (1889):

Gekruiste God, die voor mij staat,...

of al ware 't maar een strofken of een verzenpaar van een der stukken uit de eerste uitgave van 1901. B. v.:

O Jesu, opgeheven en hangende aan het Kruis ik wille U 't beste geven en 't schoonste van mijn huis.

of:

Zijn eigen Zoon en spaarde hij niet en liet hem voor mij slachten.

Alleen maar om hulde te doen aan die roerende gewente van den Meester, die altijd eerst zijn kruise miek, of 't kruis groette; want, 't is toch zoo waar, voor hem was 't Kruis de boek geweest, waaruit hij eerst en meest geleerd had.

Hij is dit jaar reeds 25 jaar gaan rusten onder de schaduw van het Kruis. Biekorf, gij moet, wij moeten dat op christelijke wijze gedenken.

AL. WALGRAVE

'n Taaleigenaardigheid....

Maar'k en durf het haast niet zeggen achter al die schoone dingen... Wat ware wel het meervoud van de woorden die uitgaan op ‘-gat’ (‘ -gat’ met den zin in van ‘eenling’)? -Voor de andere 'n weet ik het niet, maar voor ‘zotgat’, 'n is het ‘zotgatten’ niet, noch ook niet ‘zotgaten’ ... 't is ‘zothoofden’ denke'k. ‘Contraria contrariis curantur’!

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 33-42)