• No results found

BERNOLET. Over het indeelen der Kerkhoven, in gewijden en ongewijden

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 122-125)

Karel Cogge's medewerking aan de Overwateringe in '14

J. BERNOLET. Over het indeelen der Kerkhoven, in gewijden en ongewijden

grond Brugge, Excelsior, [1924], kl. in 8n, 64 bl.= 5 fr.

Of die indeelinge door onze burgelijke wetten verboôn wordt? De antwoorde is: neen-z'. Alleen sedert 1860 was er dienaangaande wat opsprake; en 't is maar sedert '82 dat 't Verbrekingshof (tot op heden nog niet de mindere rechtsmacht) wezenlijk ertegen wilde opkomen: en nochtans, nietmèèr dan voordien en is ze door eenige wet afgekeurd; ze wordt door de grondwet geduld; en moedswillig moet men èn den zin èn 't verleden verdraaien van't Dekreet van 23nPrairial j.XIIen andere dergelijke bewindstukken, om het tegenovergestelde te durven beweren.

Aldus luidt de stelling van dit zoo helder en belangwekkend boekje, waarover we-wij niet bevoegd zijn in rechtskundig opzicht een vonnis te vellen, maar welke we om zijn geschiedkundigen kant en zijn gemakkelijke voordracht, temeer omdenwille van Couckelaere's laatste geval, terlezinge vorenhouden. Heer Jan Bernolet, Taalman en Lid van ons Gouwschependom is een onzer steunen en medewerkers; en, benevens dat ieder mag staan voor zijn volk en de zijnen (dus ook wij), nu hebben we met recht een reden volop hier om ons over hem weer gelukkiger te achten, en alom aan de Vrienden zijn werk aan te plichten. 't Is 'tgene we doen.

BIEK.

P. Allossery. Pater Lievens' Leven en Werk Brugge, Verbeke, 1924, kl. in-8n, 102 bl., met afb. = 2.50 fr.

Boven (bl. 103) hebben we even vernomen dat aan E.H. Allossery de taak is bevolen onze afgestorvene vlaamsche geloofsboden meer te doen kennen. In beter handen 'n konden ze niet vallen, oprecht, welverstaan als ze er niet om en geven, alle die heilige zielen, eens uit hun eeuwige ruste geschommeld te worden. E.H. Allossery zal ze keeren en wenden dat 't stuift, totdat al 't stof van 't verleden eraf is. Maar ze'n waren ook niet teêr onze Vlamingen - nooit geweest tot nu toe -, en er zijn-er daar bij die meer ook dan dàt hebben gedaan met de menschen. Vader Lievens b.v., van Moorsleê, die in zes jaar tijds een honderdduist man heeft bekeerd en gered, en... eraan zijn eigen leven gekraakt heeft. Biekorf overjaren was de eerste om hem alhier te doen kennen. 't Is met 't meeste genoegen dat we hem nu zien heropgehaald worden in 't hiergemeld boekje: dit boekje ten anderen is een gemoedelijk werkje, verhaalwijsde aaneengebracht, niet overtollig van woorden, ernstig boeiend, en, al is het voor 't volk, toch - wat veel

praters op heden desgevallig onmogelijk achten - toch wetenschappelijk. Eerst kwam het stuk uit in ‘Het Belfort’ van Brugge; nu werd het in boek opgemaakt en verkocht (hetgene de zaak niet bederft) ten bate van 's Stellers maatschappelijke ‘werken’. 't Is te hopen dat 't veel zal verkoopen, en dat er over ons andere zendelingen ook, meer dergelijke boekjes gaan achterkomen.

BIEK.

Tisje-Tasje's Almanak, 1924, voor Haezebroek [zoo] en Duinkerke.

[Zoogezeid] Eerste jaar. Haezebroek [zoo], Plancke, 96 bl. (Voor Vlaanderen en Holland bij Edm. L. Gijselinck, Veurne).

Ja, Tisje-Tasje bestaat weere. En we zijn er blij om. 't Is altijd nog dàt van vlaamsch in Fransch-Vlaanderen; ten anderen we weten dat, meer dan ooit, heel dat

‘Oud-Vlaenderen’ wikkelt en wakker komt. Tisje-Tasje is er een bewijs van te meer... in de mate dat Tisje-Tasje zelf echt is.

Maar!...

Tisje-Tasje! Tisje-Tasje! Wat zijt ge veranderd. Waar is de tijd, me mensche, dat ge fransch-vlaamsch waart van top tot teen. Nu wordt ge aan den eenen kant meer en meer fransch, en aan den anderen kant min en min ‘vlaemsch’. Wat zult gij op een einde nog zijn? 50 bl. op 96 (ambtenaarsreeksen en winkelgemaar), ookal de heiligennamen, zijn enkel in 't fransch. Dan, op een prulle of zes naar, althoope een drie bladzijden in eigen ‘oud-vlaemsch’, 't overige alles opgaande-weg in zoogemeend ‘voornaam en degelijk Nederlandsch’!

Dat fransch daar, totdaar, we kunnen verstaan vanwaar dat 't u inkomt: immers meer en meer geraakt dit in uw dagelijksch leven - wacharme! een bewijs dat er 't vlaamsch achteruitboert, lijk hier, en allicht maar meer goed is voor enkel klein volk en... voor groote betoogingen. Doch, op de wereld van God, wat doet nu daar almedeens dat halfbakken Nederlandsch bij? Zit ge reeds ook met die plage? Neen; maar ze is tuwent om-nu binnengeblauwd, 'n is 't niet? Al dat hoog vlaamsch, al die pauwpronkerij 'n zijn toch geen veeren en vieren van u. Er staat wel eens ‘ae’, en eens ‘y’, en eens ‘ch’ voor een ‘sch’, om te doen gelooven dat 't vlaamsch is als tuwent, maar de wending, de woorden! ai Tisje!... En 'k zie er ook staan ‘overmiets’, en dan ‘yk’ (bl. 18) zoogezeid als het fransch-vlaamsch van ‘ik’: dat komt van een Brabander, vriend, en niet van een Vlaming, alleszins niet van een van al

Haezebrouck. En er is erger dan dàt.

'n Zoekt alzoo niet ons en uzelf te bedriegen. We weten tewel dat gij in uw streke geen schoolmeesters-vlaamsch 'n kunt lezen, volstrekt onhandig ertoe zoo gij zijt, bij gemis van het vlaamsch te kunnen herkennen en zelfs te verstaan anders als in zijn oude spellingen zijn oude bewoording. Wie bij u zal nog Tisje-Tasje begrijpen? En wat goed doe'-je dan? Dan voor ons

- die al beu zijn van die mooimakerij, van die taalmoorderij, van dat eeuwig onnoozel 'k wil-en-'k en-kan-niet -, als we meenen bij u nog een druppelke zuiveren honing te vinden, bij u nog een laatste smaakske van dat lekker en kostelijk...en herlevende... ‘Keuninksvlemsch’ te mogen genieten,dan komt gij tot ons opgepoeierd, gepapt, met verwaterde wei, vervalscht op en neer door 't gevoelloos en herteloos werk van brave menschen - ik wille 't - maar van menschen die Vlaanderen niet kennen, noch zijn volk, noch zijn taal, noch zijn schoonheid, noch iets dat hem grootmaakt, en die, insteê van het op te helpen zoo-b'hoort, het meer en meer doen ontworden voorgoed en hem zijn krachten ontnemen.

Tisje-Tasje, wordt liever weere Tisje-Tasje van eertijds. Uw fransch-vlaamsche tale is een eendelijk zoet kruideke, en ze is nog zoo lief, en ze geurt nog zoo goed... maar ze is teeder geworden, uitnemende teêr, zoo teêr dat ze alleen nog met eigene fransch-vlaamsche moederkensvingers behandeld mag worden. 'n Duldt er geen vreemde en harde handen omtrent, vooral niet van al onze ruwlokte taalschavers, dolzinnige makersen-brekers die we metterdaad ja gestadig hier alles zien breken en brokslaan, maar die we nog nooit niets hermaken 'n zagen. Zwicht u van hen of uw kruideke is dood. En 't zou eeuwig ons spijten.

T. RAEPAERT.

- ‘Mijnheer de Pastor, als 't u belieft, een beetje messewijn voor de oogsjes van mijn

kindje’, vroeg mij onlangs te Brugge een vrouwe uit een klein straatje.

Dat zal nog voortkomen en overgebleven zijn van 't oud gebruik en misbruik van den ablutiewijn.

[Nummer 6]

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 122-125)