• No results found

'T Volk Zegt

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 181-185)

‘We gaan moeten een oven steken, een muur zetten, een huis bouwen, een kaaitje

‘La Terre des Flamands’ te Quillebeuf-bij-de-Seine

TIJDENSmijn laatste omreis bij onze Vlaamsche Boeren in Normandiën, zag ik te Quillebeuf-bij-de-Seine, klein stadje met 1400 inwoners, gelegen in het

Noordwestelijk gedeelte van de fransche gouw of departement Eure, plakbrieven waar er te lezen stond: ‘Vente publique d'herbages sur la Terre des Flamands’.

Die voor mij zoo geheimzinnige benoeming prikkelde mijne aandacht ten zeerste, en het lukte nu juist dat ik een zeer vertrouwbaren geschiedkundige ontmoette, den Eerw. Heer L. Massieu(1)

, sedert 43 jaar pastoor te Ste-Opportune-la-Mare, die mij de volgende bijzonderheden welwillend mêedeelde.

‘La Terre des Flamands’ is eene ingedijkte landstrook, gelegen dicht bij de Seine, op kleinen afstand van Quillebeuf en SteOpportune-la-Mare, in de reede van den stroom. Eertijds, bij hoogtij want ebbe en vloed zijn te Quillebeuf zeer hevig -kwam de ruime vlakte, aan den linkeroever der Seine gelegen, onder water. Aan 't bebouwen van den grond viel dus niet te denken. Enkel het droogtrekken van de vlakte bij middel van sterke dijken en afleidingsvaarten zou dit mogelijk maken. Dit hebben onder meer (want daar vindt men ook eene ‘Terre des Hollandais’) rond 1830 Belgische ingenieurs met Vlaamsche werkliedenploegen beproefd, en hunne pogingen werden met den besten uitslag bekroond.

De bijzonderste reden waarom men Vlaamsche (en zeker ook wel Hollandsche) werklieden bezigde, is, volgens Eerw. Heer Massieu, hierin te zoeken dat de ondergrond der vlakte eene rijke turflaag bevatte, die bij het droogmaken der ‘mare’ werd uitgebaat. Bijna gansch de halfcirkelvormige vlakte is vruchtbaar geworden:

(1) Eerw. Heer Massieu beeft nopens de geschiedenis van het canton Quillebeuf verschillende studiën uitgegeven.

enkel dicht bij SteOpportune treft men nog eene ‘mare’, zoo wat honderd hectaren groot. Sedert lang echter delft men er geen turf meer.

Mogelijks kan deze kleine mededeeling voor sommige lezers van ‘Biekorf’ eenig belang opleveren.

A. CAMERLYNCK.

Kwaadmakerij.

I

Ben op een dagbladman gestuikt, een dag drie-viere geleên. De man zag er spijtig uit, en hij bekende 't: - ‘'k Ben spijtig op mijzelven, zei hij; omdat gij er ons zoo dikwijls van geven moet, immers voor ons onmenschelijk vlaamsch (ge moogt, 't is verdiend) maar enja omdat het ons onmogelijk is van beter te doen. - Onmogelijk? - Ja. Als men aan 't opstellen zit, en als men eerst altijd moet zoeken naar invlaamsche woorden en wendingen, al dit zoeken loopt weg met veel teveel tijd... - In een eerste, dat wil ik, viel ik hem in, doch dat wordt een gewendte: de ongeleerdste mensch uit, wanneer dat hij kout, stelt ook op, met zijn tonge; 'n dubt nooit; en 't is al hemel en vlaamsch, invlaamsch, dat hij uitgeeft. - Men heeft het ons slecht aangeleerd, wedervoer hij alsdan; en, moeten we 't herleeren dit zal er velen van 't opstellen afhouden’... - Waarop ik hem troostte betreffende dit laatste, met te zeggen: ‘God gave 't’.

II

Van iemand anders kreeg ik anderszins mare, met een vrage om te weten of soms het woord ‘borsteltrekken’ (hierboven, bl. 157, rk 2) ook niet een franschheid is, ‘coups de pinceau’? Inderdaad, ja men zegt ‘hamerslag, dolksteek, waterschâ’ enz., in den eigenlijken zin van die woorden; en 'n ‘borsteltrek’ zou dus een lek van den borstel zijn, maar daarom niet noodzakelijk een kunsttrek, wat wezenlijk eerder naar het fransch schijnt gemeend. Er staan nogalwel zulke ‘trekken’ in Biekorf, in den aard van die ‘borsteltrekken’, twijfelachtig vlaamsch, laakbaar wellicht en dies te verwerpen. Men bestoke ze maar, Biekorf zal blij zijn het niet zelf te moeten doen. Maar die zijn toch alleszins nog geen dwaasheden, ergerlijke ‘stommigheden’, als de dagblad-wangedrochten waarop wij het hebben doorgaans, gelijk iets als b.v. zou zijn: ‘trekken van borstels’ - dergelijke walgelijkheden heb ik meermaals ontmoet in onze zoogezeide ‘degelijke’ nieuwsbladen -.

Verder in zijn mare meldt me mijn man, dat men niet zegt ‘nu hôtel de maître’ (zoo er staat, boven, op bl. 158), maar ‘une maison de maître’, te weten in 't fransch. Dit trekken wij ons niet aan, daar we enkel hebben overgenomen wat er stond in mijn man's antwerpsch blad waaruit wij het opteekenden: de zaak stond er tweemaal verkond, eenmaal in 't vlaamsch en eenmaal in 't fransch, ‘meesterhotel’ met aan den anderen kant ‘hôtel de maître’, zooals verder ook nog ‘meesterwoning’ benevens ‘maison de maître’.

Dan eindelijk in dezelfde mare staat er een wensch dat, voor elk van de wangezegden door onslieden ontdekt, dat we zouden een verbetering trachten te stellen. Maar mensch toch! Er ware een Biekorf noodig voor iederen dag van de week. Die wangezegden liggen te rapen bij hoopen, alledage, alledage, dat 't uitneemt. Hier en daar grijpen wij dan, eenmaal te maande, en blindelinge slechts. Begint daar eens aan te verbeteren. We zitten... verdeegd... in dat onkruid, man. Voor Biekorf en is daar geen aankomen aan. Geleerde liên moeten leeren zelf elk aan 't hunne verbeteren. Ten anderen 't bestaan boeken daartoe! En bovenal, de taal van het volk, is er die niet? 't Beste boek nog van al! Want als het vlaamsch-van-het-volk niet bestond, zou er eenig vlaamsch-van-de-wetenschap zijn? Den echten vlaamschen taalgeest, den echten vlaamschen taalslag vernememen daar dus.

Wij hier, wat kunnen wij anders als links en rechts een keer een vuil kruideke meêsnakken, om ter zijner gelegenheid de goedwillige liefhebbers van 't eigen vlaamsch bloemgewas meer en meer te doen letten op den gevaarlijken bucht die onze akkers en hoven zoekt te overkruipen? Dan, als men naar ons niet wil luisteren een eerste maal, wat kunnen wij anders als opnieuw altijd en altijd, en

altijd-maar-voort nog hetzelfde herhalen, totdat wij de onverschilligste menschen kunnen beschaamd of ookal ja kwaad krijgen.

- Kwaad? ‘Inde irae’! - Soms, ja. Maar gramschap maakt warm, maakt wakker, jaagt op; en, is ze rechtzinnig, ze drijft naar de waarheid.

Totnutoe... we meenen alreeds een beetje te hebben gelukt, te zien naar de twee opspraken boven! We voelen ons ten anderen gesteund door de volmondige meêstemminge van meer en meer verstandige lieden.

Kunnen wij ook niet missen? Ja 't doet; en men wijze ons terecht dan, zonder doekskes eraan, in alle vlaamsche oprechtheid en hoffelijkheid.

Onderwijls, immer vooruit: zonder op iemand in 't bezonder te doelen, of te zoeken om één mensch te kwetsen; oumeêdoogend bevechten we 't ongelukkige stelsel, welke bestaat in altijd, om vlaamsch op te stellen, eerst te gaan denken in

't fransch, en fransch in vlaamsche woorden over te brengen... de doodtewegeonzer eigenschoone en eigenkrachtige taal.

B. v. woorden en wendingen als; ‘Moeders! bemint uwprofijt’; ‘alarmeerende

geruchten doen de ronde’; een ‘edelmoedige geste’; ‘represaille-maatregelen’;

Frankrijk aan de uiterste grenzen gekomen van zijn concessiën (= à la dernière limite de ses concessions); een ‘weelde van bloemen (= un luxe de fleurs) werd aan de

voeten van de plaat (= au pied de la plaque) neergelegd, en de plaat was weldra verborgen achter een opeenstapeling van kransen en bloemtuilen’ (= cachée derrière

un amoncellement de...); ‘de Vlamingen uit de provincie’ (= de la province); ‘de

provincieman’ (= l'homme de la province, un provincial); ‘een e verklaring toejuichen met de twee handen’ (= applaudir des deux mains); ‘eene ovatie van belang’ (= une

ovation d'importance, importante); ‘zijn ontslag schijnt een kwestie van dagen’ (= semble une question de jours); ‘hij is verwonderlijk van geheugen’ (= surprenant de...); ‘de conferentie op een dood punt’ (= à un point mort); ‘ik verhaast mij U te laten weten’ (= je m'empresse de...); ‘dat we hiermeê de zitting gaan opheffen’ (= que nous levons la séance)!

Dergelijke wendingen heeten we, onverlegen voor ernstige tegenspraak, een bederf voor de taal, en een bewijs van plichtige zorgeloosheid bij de geleerden die ze gebruiken.

BROM.

In document Biekorf. Jaargang 30 · dbnl (pagina 181-185)