• No results found

Verstoringsgevoeligheid

3.3 Rustverstoring (avi)fauna

3.3.1 Verstoringsgevoeligheid

Inzake recreatie is het belangrijk om de impact na te gaan op aanwezige vogels. Niet enkel de habitatbeschikbaarheid is namelijk van belang maar ook de habitatkwaliteit.

Verstoring speelt een grote rol in de mate waarin vogels tot broeden kunnen komen, en in het succes van deze broedpogingen. Dit geldt in het bijzonder voor gebieden waar een sterke verweving van functies plaatsvindt zoals de IJzervallei, en waarin grotere delen natuur een betekenisvolle rol spelen voor recreanten.

Verstoring is een zeer complex fenomeen, afhankelijk van de aard van de receptor (soort, populatie, individu), de staat van de receptor (al dan niet broeden,

synthese gemaakt van uiteenlopende gegevens met behulp van een ruimtelijke analyse in GIS. De nadruk ligt in de analyse op verstoring over land (voertuigen, wandelaars) op broedvogels, gezien enkel voor deze groep ruimtelijk nauwkeurige inputgegevens voorhanden zijn. Andere verstoringsdynamieken zoals deze op overwinteraars zijn op een meer globaal niveau en kwalitatief besproken. Verstoring door watergebonden recreatie wordt apart behandeld. Over verstoring over land schrijven Krijgsveld et al 2008:

“De verstorende effecten van landrecreatie zijn in het algemeen gering in vergelijking met water- en luchtrecreatie. Vanzelfsprekend is dit afhankelijk van lokale omstandigheden zoals intensiteit, frequentie en duur van verstoring. Wandelen heeft beperkt effect op vogels, mits wandelaars op de paden blijven en het padennet niet te fijnmazig is. Honden, hetzij aangelijnd hetzij loslopend, hebben wel een groot verstorend effect op vogels, met name op grondbroedende soorten zoals plevieren, hoenders, nachtzwaluw en leeuweriken. Honden lopen vaak buiten paden, en zoeken vogels gericht op om achterna te jagen. Fietsen lijkt het minst verstorend, waarschijnlijk omdat fietsers zich voorspelbaar en over paden voortbewegen, en relatief snel een locatie gepasseerd zijn. Gemotoriseerd verkeer heeft een beperkt verstorend effect. Langs wegen is onder andere door de geluidsproductie, de dichtheid aan vogels lager en de doorstroom aan (broed-)vogels hoger. Hoe drukker de weg, hoe groter de verstorende effecten. Ook geluid heeft een verstorende werking. In diverse studies is aangetoond dat de dichtheden aan vogels lager zijn in de buurt van geluidsbronnen, en dat het verstorende effect van een verstoringsbron toeneemt als hierbij ook geluid geproduceerd wordt.”

Gezien de specifieke context van het gebied dient deze globale beschouwing genuanceerd te worden. Immers, de meest gevoelige elementen in het studiegebied betreffen de grotere groepen doortrekkers en overwinteraars, welke zich klassiek reeds ophouden in de minder verstoorde delen van het gebied en relatief ver van de drukkere doorgaande wegen. Hierdoor zal het verstoringsaandeel van occasionele passanten in centrale delen van het gebied, vaak wandelaars of fietsers, of landbouwvoertuig en af en toe wellicht motorfiets / quad, toch belangrijk zijn.

Over recreatie op het water dient vermeld te worden dat voornamelijk gemotoriseerd bootvervoer een verstorend effect heeft. Kano is een minder verstorend activiteit dan eender welke gemotoriseerd bootvervoer, maar kan wel voor meer verstoring zorgen dan een zeilboot. Toch kan kanovaren zeer verstorend zijn onder bepaalde condities, nl wanneer de kano een tijd ter plaatse blijft, de oever dicht nadert of zich op smalle waterlopen bevindt, waar vogels en andere dieren weinig uitwijkmogelijkheden hebben.

Uit recente studies komt naar voren dat de afstand waarbinnen een vogelsoort verstoring ondervindt bepaalde wetmatigheden vertoont. De voornaamste hiervan zijn volgens Krijgsveld et al:

verstoringsafstand is soortspecifiek

verstoringsafstand neemt toe met toenemende lichaamsgrootte (gewicht) verstoringsafstand is groter voor carnivore dan herbivore vogels

verstoringsafstand is groter voor sociaal voorkomende vogels (koloniebroeders, in groepen foeragerende vogels)

verstoringsafstand is groter naarmate de groep groter is

Methodiek GIS-analyse

Ten behoeve van de analyse is een rekengebied afgebakend. Dit is voldoende groot gekozen om randeffecten in het projectgebied te vermijden en om de omliggende beekvalleisystemen –inclusief de relevante percelen in beheer van het ANB- deels mee te nemen in de analyse, en klein genoeg om de analyse niet onnodig te verzwaren. Er is gekozen voor een buffer met een radius van 2 km rond het projectgebied. Merk hierbij op dat broedvogelgegevens enkel binnen het studiegebied zelf –behoudens enkele uitzonderingen– gebiedsdekkend zijn en dat de resultaten van de analyse dus ook enkel binnen het studiegebied te gebruiken zijn.

De GIS-analyse maakt gebruik van een aantal basisgegevens:

Broedvogeldata: de basis-dataset is afkomstig uit de broedvogeldatabank en is aangeleverd door het INBO. Deze is waar nuttig verder aangevuld met enkele inventarisatiegegevens uit de terreinbezoeken van 2010 en met gegevens uit de literatuur (ruilverkaveling Reninge). Daarnaast is ook een doorlichting en interpretatie van de waarnemingen databank op www.waarnemingen.be uitgevoerd. Records uit deze databank die vrijwel ondubbelzinnig wezen op een broedgeval werden eveneens gedigitaliseerd en dit voor de jaren 2008-2010. De resulterende dataset bestaat uit een punten-shapefile. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er zich nog een hiaat in de dataset bevindt ter dataset is manueel geverifieerd op basis van de kleurentopokaart op 1:10000 van het NGI en recente luchtfoto’s als aangeleverd door de opdrachtgever en ESRI. Aanvullingen zijn gebeurd op ca. 450 plaatsen in het rekengebied.

Binnen het rekengebied maakt deze dataset onderscheid tussen 14 categoriën van wegen (van voetpad tot primaire weg), en daarnaast zijn ook spoorlijnen toegevoegd. Gezien deze laag als input in de verstoringsanalyse gebruikt wordt en verstoringsbronnen representeerd, zijn ook bomenrijen toegvoegd op basis van luchtfotokartering. Hoge bomen en bomenrijen worden immers vermeden door broedende weidevogels omdat ze als uitkijkposten voor predatoren fungeren. Ook worden ze gebruikt als corridors door vossen en marterachtigen.

Beheersperceeldata: shapefile met de percelen die in beheer zijn bij het ANB;

Vegetatiekartering: verschillende shapefiles – (1) beheerspercelen en (2) gebiedsdekkend op basis van combinatie van inventarisaties, biologische

en alert-afstand. De opvliegafstand, wat beter waar te nemen is en vaak in de literatuur wordt vermeld, is de afstand waarop een vogel opvliegt ten gevolge van de verstoring. De alert-afstand, minder vaak vermeld maar in principe het meest relevant voor verstoring, is de afstand waarop de vogel zich bedreigd voelt door de verstoringsbron en hier fysiologisch op reageert (stress). Gegevens over deze eigenschappen zijn zoveel als mogelijk uit de literatuur gehaald. Hiaten in de dataset zijn aangevuld op basis van inschatting, waarbij gekeken is naar de verstoringsgevoeligheid, gedragseigenschappen, gekende verstoringsafstanden van gelijkaardige soorten. De verstorings- en vluchtafstanden voor broedvogels zijn opgenomen als attributen in de gebruikte broedvogeldataset.

In eerste instantie zijn de volgende aspecten berekend:

Invloedssfeer infrastructuur afhankelijk van wegtype: vector datalaag;

Verstoringsbuffers rond broedplaatsen (zowel voor alert als voor vlucht) per soort, gebaseerd op literatuurgegevens;

Afstand vanaf infrastructuur (elke categorie): raster dataset.

In wat volgt worden deze afgeleide lagen in detail besproken.

De invloedssfeer van de weg- en spoorweginfrastructuur is berekend door een variabele buffer te leggen gebaseerd op geschatte invloedsradii per wegtype. De grootteordes van deze radii zijn gebaseerd op literatuurgegevens (onder meer op basis van geluidsprofiel in relatie met verstoringsaspecten zoals voorspelbaarheid, intensiteit trafiek, en dergelijke meer). Ook hoge bomenrijen en struwelen binnen het studiegebied zijn in deze dataset opgenomen om het verstrooingseffect van predatoren (bomen vormen uitkijkposten voor o.a. kraaiachtigen; via struwelen vinden vossen dekking en kunnen zich zo tot diep in de valleigebieden verplaatsen) in rekening te kunnen brengen. Voor deze dataset is in de eerste analyse de volgende sleutel gebruikt:

Primaire weg : 700 m

Secundaire weg : 500 m

Tertiaire weg : 300 m

Niet geclasseerd (tertiair of minder) : 250 m

Spoorweg : 200 m

Erf : 200 m

Lokaal : 200 m

Wijk : 200 m

Wandelroute : 150 m

Wandelpad : 100 m

Dienstweg : 100 m

Fietspad : 50 m

Voetpad : 50 m

Pad : 50 m

Onverhard : 50 m

Bomenrij (hoge bomen) en struweel : 50m

Om in zeker mate te corrigeren voor het verschil in verkeersintensiteit tussen doorgaande en doodlopende wegen is de invloedssfeer vervolgens gehalveerd voor wegen die geen verbindingsfunctie hebben (vb. onverharde wegen die naar akkers en erven lopen). Deze analyse dekt het gehele rekengebied. De inverse van deze dataset levert een datalaag met ‘rustgebieden’, i.e. deze zones die zich op een aanvaardbare afstand van wegen, paden en dergelijke bevinden, rekening houdend met de te verwachten verstoringsbronnen die zich er typisch op bevinden. Voor de weergave van deze datalaag zijn de oppervlaktes voor elk aaneengesloten rustgebied berekend. Hoe groter een rustgebied, hoe belangrijker de rol die het kan spelen voor verstoringsgevoelige broedvogels.

Voor het berekenen van verstoringsbuffers voor broedvogels zijn relevante waarden uit de literatuur gekoppeld aan de dataset van broedgevallen in het studiegebied. Als basis hiervoor zijn gemiddelde waarden voor soortgroepen zoals berekend op basis van literatuurgegevens en samengevat in Krijgsveld et al 2008 gebruikt. Deze gegevens voor de verstoringscategorie land & water zijn samengevat in onderstaande grafieken (bij de verstoringsafstanden van foeragerende vogels zijn ganzen weggelaten om de leesbaarheid van de figuur te verhogen, alert-afstanden kunnen tot enkele kilometer gaan voor deze soortengroep).

Verstoringsafstanden voor foeragerende vogels

Verstoringsafstanden voor Broedende vogels

Voor de beschouwde broedsoorten die tot één van deze groepen behoren zijn de respectievelijke waarden rechtstreeks ingevoerd in de GIS-dataset. Voor andere soorten is op basis van onder meer gedrag en vergelijking met andere soorten een inschatting gemaakt van de verwachte alertheids- en vluchtafstanden. Hoe dan ook zijn deze waarden steeds indicatief, en is eveneens het voorzorgsprincipe gehanteerd:

het zal dus veeleer gaan over overschattingen dan onderschattingen en de voor de analyse gebruikte waarden kunnen groter zijn dan de aanbevolen minimumafstanden vermeld in de tekst. De volgende inschattingen zijn gemaakt bij het opvullen van de hiaten in de beschikbare gegevensset voor deze analyse:

Voor broedende eendensoorten zijn geen buffers voorhanden. Gezien de grotere gevoeligheid bij het foerageren is hier een voorlopige inschatting gemaakt van 200 m alertafstand en 150 m vluchtafstand;

Knobbelzwaan wordt bij het broeden als minder verstoringsgevoelig ingeschat dan eenden: 100 alertafstand en 50 vluchtafstand;

Voor watersnip en Waterral zijn de waarden van steltlopers gebruikt;

De Wielewaal is matig verstoringsgevoelig. Hier zijn de waarde voor spechten mogelijk representatief; deze zijn dan ook gebruikt;

Porseleinhoen wordt als matig gevoelig beoordeeld. Hier worden voor broeden dezelfde waarden als voor foerageren genomen (hoenders);

Patrijs wordt als matig tot gemiddeld verstoringsgevoelig beschouwd. Hier is een inschatting gemaakt op basis van profielen van hoenders en weidevogels.

Voor foerageren wordt voorlopig 200(alert) en 100 (vlucht) gekozen, voor broeden 125 (alert) en 50 (vlucht);

Voor kwartel en kwartelkoning is uitgegaan van een matige verstoringsgevoeligheid bij het broeden (dezelfde waarden als voor foerageren);

De verstoringsgevoeligheid van huiszwaluw is niet in rekening gebracht, gezien nesten van deze soort voornamelijk geassocieerd zijn met gebouwen – waar steeds een zekere activiteit plaatsvindt en verstoring bijgevolg een verwaarloosbare rol speelt (0);

De verstoringsgevoeligheid van broedende ijsvogels wordt als beperkt ingeschat (50 alert, 25 vlucht);

Er is geen buffer ingesteld voor invasieve exoten (in casu canadese gans).

Daarnaast is de dataset aangevuld met berekende waarden voor verstoringsgevoeligheid van vogelsoorten. Deze empirische waarden zijn berekend volgens een sleutel zoals gedefinieerd door Krijgsveld et al., waarbij rekening gehouden wordt met de volgende parameters:

Grootte van de soort (5 klassen);

Dieet (3 klassen);

Sociaal (2 klassen;

Broedvogel (2 klassen);

Trekvogel (2 klassen);

Beschikbaarheid biotoop (3 klassen);

Openheid van het habitat (4 klassen).

Voor vergelijkingsdoelseinden is een raster dataset berekend die voor elke cel de lineaire afstand in meter van de dichtstbijzijnde verkeersinfrastructuur weergeeft, ongeacht de categorie van deze weg. Deze kan als referentielaag gebruikt worden bij de weergave van de berekende verstoringsbuffers, of kan waar relevant fungeren voor de normalisatie van berekende afstanden in de analyse.

Resultaten

Op basis van deze gegevens is een cumulatieve analyse van de potentiële verstoring opgesteld. Hiervoor is voor elk punt op de kaart dat zich binnen de verstoringsradius van één of meerdere broedgevallen bevindt, berekend hoeveel broedvogels er – hypothetisch– verstoord kunnen worden. Dit is een belangrijk gegeven voor prioritering van beslissingen. Concreet is deze analyse als volgt opgevat:

1. Door middel van een variabele buffering van de verstoringsafstanden rond de broedvogelgegevens is een datalaag aangemaakt die voor elke broedvogel een unieke polygoon bevat die de verstoringsafstand weergeeft.

2. Aan deze unieke polygonen is vervolgens de verstoringsgevoeligheid van de respectievelijke soort gekoppeld.

3. Overlappende polygonen werden vervolgens uitgesneden zodat voor elke locatie een reeks al dan niet overlappende, identieke polygonen werd bekomen.

4. Aan deze dataset is een attribuutkolom toegevoegd waarin de cumulatieve verstoring voor elke locatie is berekend.

5. Het resultaat is vervolgens omgezet naar een raster-datalaag met een

3.3.1. Hierin zijn de volgende elementen weergegeven:

Verstoringsgevoeligheid (sensu Krijgsveld et al, zie hoger): Empirische waarde die rekening houdt met onder meer dieet, sociaal gedrag en biotoopbeschikbaarheid. Op de kaart zijn de gekende broedlocaties weergegeven als punten waarvan de kleur de soortgroep weergeeft en de grootte proportioneel is met de verstoringsgevoeligheid (kaarten 3.3.1.a).

Vlucht- en verstoringsafstanden: rond elk van de gekende broedvogellocaties wordt door middel van een buffer de afstand weergegeven van de theoretische gemiddelde afstand van waarop een broedvogel verstoord wordt (wijziging gedrag en fysiologie), en waarop deze zou vluchten (het nest verlaten) (kaarten 3.3.1.b). Dit zijn afstanden uit de literatuur zoals hierboven beschreven.

Rustgebieden en Invloedssfeer: deze gebieden zijn gedefinieerd als de locaties die buiten elke invloedssfeer van een verstoringsbron liggen. De inkleuring is volgens een kleurgradiënt in functie van de oppervlakte (kaart 3.3.1.c). Deze oefening houdt geen rekening met reële verkeersstromen, zodat voor sommige gebieden, in het bijzonder deze die doorsneden worden door wegen die louter fungeren als toegang voor landbouwvoertuigen, de rustgebieden kunnen worden onderschat. Een voorbeeld hiervan is het Westbroek. De kaart met de invloedssfeer verstoringsbronnen (kaart 3.3.1.d) is de inverse van deze kaart.

Potentiële cumulatie verstoringsgevoeligheid: Deze figuren (kaarten 3.3.1.e) tonen voor elke plaats van het gebied die binnen de vlucht- of verstoringsafstand van één of meerdere broedlocaties ligt een relatieve waarde die proportioneel is met de som van alle vertoringen die zouden kunnen plaatsvinden vanuit die locatie, rekening houdend met de verstoringsgevoeligheid van de verstoorde soorten. Geen kleur komt overeen met geen verstoring of geen broedvogeldata in de omgeving, plaatsen van waaruit wel mogelijke verstoring optreedt zijn geel waar deze verstoring nog relatief lager is (beperkt aantal broedgevallen van een lage gevoeligheid) en gaat naar rood waar veel en/of gevoelige soorten verstoord worden.

Bepaling prioritaire zones voor avifauna (zie onderstaande figuren kerngebieden)

Broedvogels

Middels een densiteitsanalyse kunnen op basis van de bestaande broedvogelgegevens deze zones afgebakend worden die een bijzonder uitgesproken rol vervullen voor de beschouwde soortengroepen. Een overlay met de percelen die momenteel in beheer van ANB zijn toont aan in welke mate elk perceel recent een aanzienlijke functie vervult voor broedvogels. Deze figuren zijn voor respectievelijk watervogels, weidevogels en moeras- en rietvogels op het einde van deze paragraaf weergegeven.

Broedende bos-en struweelvogels vertonen in het studiegebied weinig duidelijke clusters: ze bevinden zich veeleer gespreid in het gehele studiegebied, en zijn hierbij duidelijk gebonden aan kleine landschapselementen.

Voor watervogels zien we kernen ter hoogte van het Westbroek, Broeken Reninge-Noordschote, Merkembroek, Woumenbroek, Ieperleevallei, enkele delen van de Handzamevallei en een percelencluster in de IJzerbroeken stroomopwaarts Elzendamme. Daarnaast blijkt uiteraard ook de Blankaart één van de meest uitgesproken kerngebieden voor deze groep maar dit ligt in de perimeter van NP.

Voor weidevogels zien we verschillende kernen, die in zekere mate overlappen met deze voor watervogels. Toch zijn er verschillen in ruimtelijke verdeling tussen deze groepen in Noordschote, Woumen en de Handzamevallei. In deze laatste speelt ook het centrale deel een betekenisvolle rol voor weidevogels.

Aan de profielen van de kerngebieden voor moeras- en rietvogels valt in de eerste plaats af te leiden dat ze meer verspreid over het studiegebied voorkomen. Het zijn meer uitgestrekte gebieden die een voorname functie vervullen voor deze groep, in de eerste plaats door de vele rietkragen in grachten aan perceelsgrenzen.

Overwinterende watervogels

Aangezien de ruimtelijke analyse in dit hoofdstuk gebaseerd is op broedvogelgegevens, worden de potentiële verstoringseffecten op overwinteraars apart beschouwd. Voor deze groep is het moeilijker om een ruimtelijke analyse op hetzelfde schaalniveau op te bouwen, aangezien telgegevens per gebeid worden bijgehouden en overwinteraars zich opportunistischer gedragen. Toch zijn in het studiegebied een aantal grotere zones af te bakenen, die een prominente rol spelen voor overwinteraars en ook voor doortrekkers. Voor watervogels, in het bijzonder grotere groepen eenden en ganzen, kan de verstoringsgevoeligheid erg groot zijn. De verstoringsafstanden zijn evenzeer groot, in de grootte-orde van honderden meters maar in sommige gevallen alertafstanden van enkele kilometers (Krijgsveld et al.

2008). Grotere groepen zijn sneller verstoord maar komen ook relatief sneller weer tot rust.

Gegevens van 5 tellingen in 2009 – 2010 geven het volgende beeld (gemiddelde aantallen over alle getelde soorten, met standaarddeviatie):

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000

Gemiddelde Standaarddeviatie

worden met mogelijke fluctuaties in aantallen over de jaren heen.