• No results found

Ook het verslag van het volgende huishoudelijke jaar, loopende van 1 Julij 1854 tot en met 30 Junij 1855, werd in de Curaqaosche courant, opgenomen, en daaruit blykt dat

in dat tydvak zes nieuwe leden tot de spaarbank waren toegetreden.

( 12 )

Het tegoed van de inleggers, aan kapitaal en interest, bedroeg op

1 Julij 1854 . . f 64,866.815

Gedurende het jaar werd belegd 49,445.505 De te goed gemaakte interesten bedroegen 2,451.225

T e zamen . f 116,763.545

I n dat jaar werden uit de spaarbank teruggenomen . 35,586.77

Op den lsten Julij 1855 bedroeg dus het tegoed der inleggers aan

kapitaal en interest ' f 81,176.775 Het aantal stortingen was in dat jaar 45 grooter dan in het vorige, terwijl bij de spaarbank ook eene som van f 6764.035 meer dan in het vorige j a a r werd belegd.

Op 1 Julij 1854 waren bij de bank van leening aanwezend gebleven 1461

panden, bezwaard met Ï 31,231.17 Tot 1 Julij 1855 werden beleend 2310 panden, met . . . # . . . 31,697.50 de intresten bedroegen in dat tijdvak • 2,872.04

Te zamen . . f 65,800.715

E r werden in dat jaar afgelost 1951 panden met . . f 37,799.58

verkocht 103 panden bezwaard met 1,152.745 , 38,952.32 5

zoodat op 1 Julij 1855 aanwezend bleven 1717 panden, bezwaard met . f 26,848.39 De instelling had op 1 Julij 1855 uitstaande, op hypotheken en schuldbekentenissen, eene som van f 51,329.59, en had op dat tijdstip een eigen kapitaal van f 5282.34, en dus van f 1652.185 meer dan op den lsten Julij 1854.

Cf. B u r g e r l i j k e g e n e e s k u n d i g e dienst.

E r waren te Curaçao in het jaar 1854 3 med. chir. et art. obstr. doctoren, waarvan 2 op eene Nederlandsche en de anderen op eene vreemde hoogeschool gepromoveerd. E r waren nog 3 tot de uitoefening der genees- en heelkunde toegelaten personen, van geene diploma's eener hoogeschool voorzien. Het aantal apothekers was op 2 gebleven , terwijl aan de practiserende geneesheeren i3 toegestaan, zelven de geneesmiddelen te bereiden en te leverei.

Te St. Eustatius is een med. doctor gevestigd, die van het Gouvernement eene toelage iïeniet voor de behandeling van het militair detachement.

Te Saba was geen geneesheer aanwezend.

Te St. Martin is een van de twee aldaar gevestigde geneeskundigen in den loop van het jaar overle én.

Gedurende het j a a r 1854 was de gezondheidstoestand te Curaçao zeer ongunstig. Nage-noeg het geheele jaar heeft de gele koorts onder de schepelingen gewoed en talrijke slagtoffers gemaakt ; ook onder het garnizoen werden zelfs geacclimateerde soldaten door deze ziekte aangetast, waaraan van January tot October elf manschappen overleden, buiten zes, die in datzelfde tijdvak aan andere ziekten bezweken. Een uit Nederland aangekomen detachement werd, uit vrees voor het uitbreken der gele koorts onder de

nieuw aangekonienen, buiten aanraking met de bevolking, gedurende drie maanden op het fort Beekenburg afgezonderd, welke maatregel met volkomen goede uitkomsten werd bekroond.

Ook in het nieuwe quarantaine-hospitaal werden in dat j a a r de aan gele koorts lijdenden verpleegd.

Onder de bevolking van het eiland hebben zich in dat j a a r eenige gevallen van deze ziekte voorgedaan, echter zonder doodelijke gevolgen. Het roodvonk heeft onder de bevolking geheerscht en daaraan zijn in 1854 verscheidene kinderen overleden. I n de maand Januarij 1855 heeft zich het laatste geval van gele koorts voorgedaan en werd deze ziekte toen beschouwd als geweken. Van kinderziekte hebben zich eenige gevallen voor-gedaan; de doeltreffende maatregelen, door het Bestuur genomen om de verspreiding

dezer ziekte tegen te gaan, hadden het gewenschte gevolg. Ook toen de cholera morbus op de naburige eilanden was uitgebroken, werden voorzorgmaatregelen genomen om het inbrengen van deze ziekte tegen te gaan.

Bij pulicatie van den 13den Januarij 1853 [Publicatieblad n°. 2) werden de bepalingen ten aanzien van het houden der quarantaine vastgesteld ; later werd daarin, bij beschik-king van den 19den Junij [Publicatieblad n°. 16), wijziging gebragt. Bij notificatie van den 6den Januarij van dat j a a r [Publicatieblad n°. 1) werden er nog andere voorzorg-maatregelen voorgeschreven.

E r werden, in voldoening aan de daarin vervatte bepalingen, bij beschikking van den 19den Januarij [Publicatieblad n°. 3), vier sanitaire commissien benoemd, ieder bestaande uit twee leden, terwijl later nog bij notificatie van den 26sten September [Publcatieblad n°. 19) eenige wijziging in die bepalingen werd gebragt. Het eiland Klein-Curaçao werd tot quarantaine-plaats ingerigt ; het toezigt der quarantaine aldaar werd aan Zijner Majes-teits zeemagt opgedragen, en had het gunstige gevolg dat de kolonie gedurende 1854

niet door de cholera werd bezocht.

Te Aruba waren in weinige dagen verscheiden personen aan typhus overleden , doch door de genomene maatregelen was het verspreiden dezer ziekte voorgekomen,

De gezondheidstoestand van de eilanden St. Eustatius, Saba en St. Martin was in 1854 gunstig. De vrees voor het uitbreken der cholera, die op de naburige eilanden woedde, h a d , even als in het jaar 1853 (zie Verslag 1853, blz. 13), buitengewone voorzorgmaatregelen doen nemen, ter afwering dezer ziekte, zoowel als ter behoorlijke verpleging bij onverhoopt uitbreken. Gelukkig waren op het einde van het jaar 1854

ook deze eilanden nog van de ziekte bevrijd gebleven.

II. Onderwijs.

Op de drie landsscholen te Curaçao is gratis onderwijs gegeven aan 178 jongens en 67 meisjes, te zamen aan 245 kinderen.

Op de 18 particuliere scholen (bewaar- en zondagscholen daaronder begrepen) werden onderwezen 1632 kinderen, waarvan 652 jongens en 980 meisjes. E r werden dus te Curaçao op 21 scholen onderwezen 1877 kinderen, waarvan 830 jongens en 1047 meisjes.

Door het Koloniaal Bestuur werd voor de drie landsscholen in het jaar 1854 verstrekt eene som van f 5500.

Te Bonaire werd op de landsschool in 1854 onderwijs begeven aan 47 kinderen, waarvan 26 jongens en 21 meisjes; dit onderwijs werd aan 25 kinderen, en wel 16 jongens en 9 meisjes , kosteloos door het Gouvernement verstrekt ; de overigen tegen beta-ling. Ten gevolge van het overlijden van den onderwijzer van Gijzelen, heeft de Eoomsch-katholijke armenschool te Bonaire opgehouden te bestaan.

Te Aruba werd de landsschool bezocht door 30 kinderen, waarvan 18 jongens en 12 meisjes.

Bij de door de schoolcommissie gehouden examina heeft deze over het algemeen voor-uitgang bespeurd; vooral waren de vorderingen der leerlingen op de landsscholen merkbaar. Van twee der onderwijzers op deze landsscholen maakte de commissie met veel lof gewag ; door het bestaande gebrek aan ondermeesters en ruimere schoollocalen was niet aan alle aanvragen tot plaatsing van scholieren voldaan kunnen worden. Ook te A r u b a , maar vooral te Bonaire, gaven de gehoudene examens alle redenen van tevredenheid over de gemaakte vorderingen.

De slavenkinderen genoten van lands w ege geen onderrigt, doch jaarhjks werd een gedeelte der gelden, afkomstig van den verkoop voor vrijdom van landsslaven te Bonaire,

N». 20. 4

f 14 \

san één bisschop Niewindt ter band gesteld, om in het Christelijk onderwijs der slaven te voorzien. , ,

Op de armenscholen, welke door de Roomsch-katholijke geestelijkheid en door de zus-ters van liefdadigheid zijn opgerïgt en door haar worden bestuurd, is voor de _ slaven-kinderen de gelegenheid geopend om ter school te gaan, doch hiervan werd bijna geen gebruik gemaakt. Door de vrijen werden de scholen in de buitendistricten ook niet zoo druk bezocht als men zou mogen verwachten.

Van de bewaarscholen in de stad, onder dezelfde leiding werd, volgens mededeelmgen van den bisschop M e w i n d t , in het belang der slavenkinderen meer partij getrokken.

Te St. Eustatius deed zich de behoefte aan goed onderwijs steeas gevoelen. Gedurende het jaar 1854 genoten echter een zestigtal jongens eenig onderngt in de Engelsche t a a l , het schrijven en het rekenen.

Te St. Martin werden in dat jaar aan een gemiddeld getal van 42 leerlingen gratis onderwas gegeven, en door denzelfden onderwijzer op zijne privaatschool aan 18 leerlingen.

I. L.aiidsgebouwen en o p e n b a r e w e r k e n .

Dooi- het genie-departement werden de fortificatien en de landsgebouwen in goeden ttftat onderhouden, en gedurende het jaar 1854 nog aangebouwd eene gevangenis voor crimineel veroordeelden. Bovendien werd op het eiland Klein-Curacao een quarantaine-hospitaal epgèrigt, en het quarantaine-gebouw te Mundo-Novo tot quarantaine-hospitaal voor aan gele koorts lijdenden ingerigt. De kaaimuur, in het Verslag van 18o3 vermeld, werd m het j a a r 1854 geheel voltooid, en de wegen op het eiland Curaçao m goeden toestand gebragt.

T e St. Eustatius vereischten de landsgebouwen reparatie; de wegen waren in redelijken staat en werden gedurende het jaar 1854 zooveel mogelijk hersteld.

Te St Martin bevonden zich alle landsgebouwen, na in den loop van dat j a a r onder-gane reparatien, in vry goeden staat; de wegen werden zooveel mogelijk in brmkbaren staat gehouden.

. 1 . V e r v o e i w e » e n .

Hierin is in 1851 geene verandering gekomen.

K. « e l i l e l i j k b e h e e r .

§ 1. Bank.

Omtrent den staat der Cnraçaosche Bank op ultimo December 1854, en de operatien dezer inri»ting gedurende dat j a a r , kan het volgende worden medegedeeld.

Het bedrag der bankbiljetten, op 1°. Januarij 1854 bedragende f 2">7J>5-00 werd vermeerderd door nieuw vervaardigde biljetten in 1854met 54,000.00

. • f 295,765.00 verminderd, door de vernietiging van biljetten in 1854, ter waarde van . ^ ^ J1^7 2 0^0

en gebragt op . . f 247,045.00 Het kapitaal der Bank , voorspruitende uit de ontvangene interesten ^ d i s

-conto's en premien, bedroeg op 1°. Januarij 1854 . . . . f 36,4 • . Gedurende het j a a r hebben de operatien der Bank bestaan

in het beleenen van gelden:

1°. op gedisconteerde wisselbrieven, volgens art. 9 van het reglement der Bank, voorzien van twee behoorlijke endossementen;

2». op gouden en zilveren speciën in deposito;

Transporteren f 36,474.50 f 247,045.00

Per transport f 36,474.50 f 247,045.06 3». gouvernements-wissels, mede in deposito, ten gevolge

waarvan het eigen fonds der Bank, na aftrek der kosten van

administratie, vermeerderd is met 6,900.08 en gebragt op . . . f 43,374.58

Bedrag van de biljetten en het kapitaal op ultimo December 1854 . . f 290,419.58 waarvan op evengemelden datum uitstaande was:

a. op gedisconteerde wisselbrieven, als voren . . . . f 140,800.00 b. op gedeponeerde gouden en zilveren muntspecien . . 62,291.47»

c. op gouvernements-wissels 6,380.00 terwijl er

d. nog onder den waarnemenden secretaris der Bank, ten einde bij het doen van kleine beleeningen daaraan gevolg

te kunnen geven, berustende is 4,000.00- 21 3 4 7 1 4 7 5

Saldo in de reservekas der Bank . - • • ' f 76,948.10 5 bestaande uit de navolgende bankbiljetten en speciën:

aan bankbiljetten f 44,725.00 32,223.105

» speciën ^ f 76,948.10»

Het saldo in de reservekas was op ultimo December 1853 83,489.02 5 alzoo minder op ultimo December 1854 f 6,540.92

§ 2. Muntwezen.

Op den 27sten April 1854 werden bij publicatie (Publicatieblad n°. 12) te Curaçao afgekondigd de verschillende wetten en Koninklijke besluiten, waarbij het muntwezen i n d e West-Indien werd geregeld, en waarvan in het Verslag over Suriname uitvoeriger ' melding is gemaakt. . .

Tot uitvoering van de muntwet werd naar Curaçao en onderhoongheden in het jaar 1854 gezonden eene som van f 160,000 en wel uit Nederland voor f 20,000 aan stukken

B f 2.50

van . •

f 20,000 aan stukken van 1 > 0 0

20,000 r, » » 0.50 ets.

53,000 » » » ° '2 5 n

30,000 » 1. » ° -1 0 "

7,000 » » « - • ° -0 5 " e n

uit Suriname voor 10,000 aan centen, welke daar niet benoodigd waren.

Op Curaçao en onderhoorigheden werd daarop voor f 96,151,75 aan verschillende muntspecien uit den omloop getrokken, welke gelden Her te lande hebben opgebragt f 88,011.275.

( 16 )

§ S. Begrooting.

Tot aanvulling van het Verslag over 1853 worden hierbij overgelegd, onder litt. A , B , C , D en E , de staten van de werkelijke ontvangsten en uitgaven van de eilanden C u -raçao, Bonaire, Aruba, St. Eustatius en St. Martin over het jaar 1853, ieder afzonderlijk en vergeleken met de raming van dat jaar. Bij die staten is tevens eene split -sing gemaakt van de ontvangsten en uitgaven in de kolome en in Nederland.

Voor het jaar 1854 moet men zich wederom bepalen tot de bijvoeging der begrootingen, onder de letters F , G , H , I en K , welke mede gesplitst zijn in ontvangsten en uitgaven in de kolonie en hier te lande. De mededeeling der uitkomsten dier begrootingen, welke thans nog niet bekend zijn, zal bij eene volgende gelegenheid geschieden.

§ 4. Bronnen van inkomsten.

Bij publicatie van den 21sten September 1854 [Publicatieblad n°. 18) werd afgekondigd het Koninklijk besluit van den 18den Mei van dat jaar, n°. 54, waarbij het reglement op de scheepvaart en het in- en uitklaren van schepen te St. Martin, van 29 Decem-ber 1840 , werd geamplieerd, en tevens de behoorlijke inning van de regten op den invoer aldaar werd verzekerd. Op dat eiland had men gedurende het j a a r 1854, met uitzon-dering van 3000 vaten, door de particuliere pannen opgebragt, geen zout ingeoogst, waardoor de grootste bron van uitkomsten aldaar in 1854 werd gemist.

IJ. P e r s o n e l e v e r o r d e n i n g e n o m t r e n t a l l e l a n d s d l e n a r e n .

Bij publicatie van den 2den Maart 1854 [Publicatieblad n'. 5) werd afgekondigd 's Konings besluit van 13 Januarij 1854, n°. 64, houdende bepalingen tot handhaving van het eigendomsregt van den Staat op de gouvernements-archiven in de koloniën en bezittingen van het Kijk in andere werelddeelen ; de in verband daarmede, bij Koninklijk besluit van den 8sten Maart 1854, n°. 7 5 , plaats gehad hebbende ampliatie van het pensioen-reglement voor burgerlijke ambtenaren in West-Indie, werd ten uitvoer gelegd, voor zooverre Curacao en onderhoorigheden betreft, bij publicatie van den 12den April [Publicatieblad n°. 10).

M. S l a v c n b e v o l k i n g .

Buitengewone voorvallen hadden er onder de slavenbevolking niet plaats.

Ten gevolge van opzettelijk aan het Koloniaal Bestuur gedane vragen, zijn, zoo over 1854 als 1855 (1), de volgende berigten ontvangen.

Te St. Eustatius zijn in 1854 3 slaven ontvlugt. Ook te Curaçao hebben in de jaren 1854 en 1855 nu en dan slaven het eiland heimelijk verlaten met booten, die zij van de schepen lossneden of op eene andere wijze magtig werden. Tot voorkoming dezer ontvlugtingen werd door het Koloniaal Bestuur op den 9den November 1855 eene publi-catie uitgevaardigd [Publipubli-catieblad n°. 15), waarin geregeld worden alle aangelegenheden, betreffende het vastleggen en verzekeren van ponten, kano's, booten en dergelijke vaartuigen.

Wanneer de ontvlugting der slaven, zoo als veelal plaats vond, eenigen tijd na het voorval aan het Bestuur werd opgegeven, was elke maatregel tot opsporing doelloos;

zoo dikwerf daarentegen de ontvlugting tijdig genoeg aan het hoofd der politie ter kennis kwam, werden, op magtiging van den Gouverneur, vaartuigen tot opsporing uitgezonden.

Evenwel zijn slechts twee ontvlugte slaven teruggebragt, en wel doordien zij, in een visschersvaartuig te Aruba aangekomen, aldaar werden aangehouden.^

Ter zake van ontvlugting werden geene regts v er volgingen in de jaren 1854 en 1855 ingesteld; de twee bovenvermelde slaven, waarvan een van het Governement, zijn ter bestraffing aan de eigenaren overgegeven.

Door de regtbank te Curaçao zijn in 1854 drie slaven ter zake van gequalificeerde

( i ) Wegens het hooge belang van hit onderwerp in dit hoofddeel behandeld, worden ook de opgaven Tan hiter rlagteekening dan i 8 5 4 , voor zooveel lij ontvangen waren, medegedeeld.

feitelijke gewelddadigheid tot straffen veroordeeld, en in 1855 werd één slaaf wegens gequalificeerden diefstal gevonnisd. Buitendien zijn nog in de jaren 1854 en 1855 ver-scheidene slaven, wegens diefstallen zonder verzwarende omstandigheden en andere geringe overtredingen, extra-judicieel gestraft.

Door 4 slaven werden in het jaar 1854 klagten tegen hunne meesters wegens slechte behandeling ingediend ; van twee hunner zijn de klagten gegrond bevonden, en hunne meesters, ingevolge het subsidiair regt, genoodzaakt hen te verkoopen. In 1855 klaagden 3 slaven over hunne meesters wegens slechte behandeling, ten gevolge waarvan twee dezer meesters, tegen wie de klagten gegrond werden bevonden, eveneens tót den ver-koop genoodzaakt werden.

Omtrent het onderwijs der slaven zijn in het hoofddeel H eenigebijzonderheden medegedeeld.

TS.' Wijverheid.

I . LANDBOUW.

Gedurende de eerste ze» maanden van het jaar 1854 had de aanhoudende droogte to Curaçao een zeer nadeeligen invloed op het gewas, waarbij de maïs nog door een insect veel te lijden h a d , zoodat de oogst van dat graan, die in de maand December van het vorige jaar zulkegunstige verwachtingen gaf, als mislukt moest beschouwd worden. Voor het vee was daarentegen zoowel water als voeder in genoegzame hoeveelheid voorhanden.

Dezelfde oorzaken deden op Bonaire en Aruba eenen ungünstigen maïsoogst verwach-ten. Op deze beide eilanden heeft echter de cochenille-teelt zeer gunstige uitkomsten opgeleverd, vooral wanneer men de voorafgegane felle droogte in aanmerking neemt en de weinige hoop die men in den aanvang van het j a a r 1854 op eene goede uitkomst mögt koesteren. Zoo verkreeg men op Bonaire op de twee gouvernements-etablissementen 29751/2 pond cochenille, en op Aruba 2707l/2 pond, welke laatste hoeveelheid verkregen werd op een terrein van slechts 5 bunder land, waarop zich dertig duizend nopal-planten bevonden. Ook de particulieren, die zich te Aruba op de nopal-cultuur hebben toegelegd, hebbeneene aanzienlijke hoeveelheid cochenille ingeoogst, die, tot goede prijzen verkocht, een ruime winst hebben opgeleverd. De aloë daarentegen, voor gouvernements-rekening bereid, heeft naauwelijks de kosten kunnen dekken, zoodat er besloten is zich voor het jaar 1855 daarmede niet bezig te houden, tenzij er eene aanmerkelijke 3tijging in den prijs der aloë mögt ontstaan.

Eene opgave van de gouvernements-cultures op de eilanden Bonaire en Aruba in het jaar 1854 wordt in den volgenden staat medegedeeld. Op het etablissement de Hoop,

op het eiland Curaçao, is in dat j a a r geen product verkregen.

• Namen

der

etablissementen.