• No results found

Verschillende partijen in het ontwikkelen van welzijnsbeleid

Trends in het welzijnsbeleid

3.3 Verschillende partijen in het ontwikkelen van welzijnsbeleid

Doordat de centrale overheid zich steeds meer terugtrekt, zijn de relaties tussen verschillen-de partijen in verschillen-de sector zorg en welzijn drastisch veranverschillen-derd. De welzijnsgelverschillen-den die vroeger

‘geoormerkt’ beschikbaar werden gesteld voor het uitvoerende werk van welzijnsinstellingen, worden momenteel zonder ‘oormerking’ overgeheveld naar het provincie- of gemeentefonds.

Dit betekent dat de decentrale overheden oftewel de lokale overheden zelf het beleid moeten maken en zelf de gelden tussen de diverse instellingen moeten verdelen.

In het ontwikkelen van het welzijnsbeleid staan drie partijen centraal12:

• De politiek en de centrale en gemeentelijke overheden: de overheid;

• De instellingen op het gebied van zorg en welzijn: de welzijnsinstellingen;

• De cliënten/ burgers, verbonden met hun sociale omgeving.

De structuur ziet er als volgt uit:

politiek, centrale en lokale overheid

sector zorg en welzijn cliënten/burgers

welzijnsinstellingen direct verbonden

welzijnswerkers met sociale

(het particulier initiatief) omgeving

12 Kristensen, B. (2001), Welzijn in patronen. Een sociologische kijk op veranderingen in het wel-zijnswerk, Amsterdam: SWP, pag. 36

Bovenstaande partijen zijn in sterke mate van elkaar afhankelijk. Zo wil de overheid op basis van politieke prioriteiten een aantal gewenste veranderingen bij burgers teweegbrengen.

Hiervoor heeft zij de hulp nodig van diverse welzijnsinstellingen.

Het particulier initiatief wil voorzieningen tot stand brengen en doelstellingen realiseren voor hun leden, een achterban of op grond van een visie of overtuiging. Het particulier initiatief beschikt vaak over professionals, welke zij kunnen inzetten om hun doelstellingen te bewerk-stelligen. Kenmerkend bij het particulier initiatief is dat de kosten van de dienst/ hulpverle-ning geheel of gedeeltelijk door de overheid worden betaald.

Individuen of groepen ervaren soms problemen en/ of wensen bepaalde voorzieningen. Zij kunnen een beroep maken op het particulier initiatief, of moeten zelf hun zorg inkopen.

Het lastige is echter dat iedere partij zijn eigen positie, inclusief belangen, verantwoordelijk-heden en functies heeft. Soms komen deze belangen niet overeen en blijkt het gecompli-ceerd te zijn bepaalde doelen en wensen gezamenlijk te realiseren.

In de volgende subparagrafen worden de verhoudingen en de knelpunten tussen de ver-schillende partijen weergegeven.

3.3.1 De gemeentelijke overheid

De (gemeentelijke) overheid dient samen met het particulier initiatief en de burgers het wel-zijnsbeleid vorm te geven. Daarbij is het niet zo dat in het beleid één doel, groep of een voorziening centraal staat. Welzijnsbeleid is altijd een combinatie. De (gemeentelijke) over-heid moet bepaalde faciliteiten verschaffen en behoort richting te geven aan het beleid. Zij hebben wel veel zeggenschap en macht in het maken van beleid, omdat zij de financiële middelen hebben. De overheid heeft wel als streven zo dicht mogelijk bij de burger te staan.

Daarnaast is het belangrijk dat de overheid luistert naar de signalen die zowel de samenle-ving als de professionals in het particulier initiatief geven. Volgens Koomans13 is het van be-lang dat de overheid evenwicht tracht te vinden in de volgende dilemma’s:

13 Koomans, L.P. (red), e.a, (1994), Bouwstenen voor gemeentelijk welzijnsbeleid. Instrumenten voor de vorming van lokaal beleid, ’s-Gravenhage: VUGA Uitgeverij B.V., pag. 36

a. Het dilemma van de oriëntatie

Hoe kunnen groepen die in een isolement verkeren het beste bereikt worden en op welke manier kan dit in de brede aanpak van de leefomgeving als geheel ingebed worden?

b. Het dilemma van de schaal

Op welke manier kan de overheid dicht bij de mensen blijven, met behoud van een bepaalde omvang die continuïteit en flexibiliteit garandeert?

c. Het dilemma van de sturing

Op welke manier kan de overheid een actief beleid combineren met een grote mate van zelfwerkzaamheid en zeggenschap van de mensen waar het om gaat?

d. Het dilemma van de organisatie

Hoe kan een grote mate van vraag- en probleemgevoeligheid gecombineerd worden met het streven om de professionele discipline tot zijn recht te laten komen?

De kernvraag die hier volgens Koomans e.a aan vooraf behoort te gaan, gaat over de eigen positiebepaling als overheid:

Wat mag je als lokale overheid, op grond van globale inzichten en eigen beleids-keuzen, verlangen van het welzijnswerk, en wat niet: anders gezegd: op welke problemen mag van het welzijnswerk een antwoord worden verwacht?

De overheid wil een duidelijke, eigen positiebepaling ten opzichte van de samenlevingspro-blematiek. Met telkens ontwikkelen van nieuw beleid; met steeds opnieuw afwegingen ma-ken en in samenspraak met de andere partijen trachten zij een op de lokale situatie gericht welzijnsbeleid te ontwikkelen.

3.3.2 De welzijnsinstellingen / het particulier initiatief

Welzijnsinstellingen verkeren in een ingewikkelde positie. Zij hebben namelijk te maken met de wensen van de subsidiegever, oftewel de lokale overheid, en die van de burgers/ cliënten.

De lokale overheid is in de loop der tijd steeds kritischer geworden ten opzichte van de wel-zijnsinstellingen. Zij stellen steeds meer eisen aan de instellingen. Zo worden er regelmatig inhoudelijke en financiële aanspraken gemaakt.

Voor welzijnsinstellingen is het van belang vast te houden aan de eigen professionele cul-tuur. Daarom hebben zij wel de ruimte en middelen nodig om die professionaliteit te organi-seren, om de missie en doelen te bewerkstelligen.

Kristensen14 waarschuwt voor conflicten tussen besturen en instellingen, en directies en uit-voerders. Naar haar idee is de volgende tendens waar te nemen: “de directies volgen de lijn van de overheid, maar bestuurders en uitvoerders hebben, om uiteenlopende redenen, moeite met die lijn. Met die lijn bedoel ik de lijn van bezuiniging, marktgerichtheid, efficiëntie en een meer bedrijfsmatige en resultaatgerichte aanpak van de organisatie”.

Koomans e.a15 geven aan dat het risicovol is van alle kanten aan een instelling te trekken.

Met name voor de gemeente. Zij stellen: “door een instelling in de positie van pure uitvoe-ring en organisatie te plaatsen, beneem je die instelling de ruimte en de lucht, die nodig is om instelling te zijn”.

In situaties zoals hierboven geschetst, is het naar mijn idee van belang dat managers van welzijnsinstellingen en uitvoerend werkers het primaire doel van de instelling voor ogen hou-den, namelijk het bevorderen van welzijn van burgers.

Daarnaast is het belangrijk om goed te blijven communiceren met zowel de lokale overheid als de burgers. Welzijnsinstellingen hebben doorgaans een signaleringsfunctie. Vanuit hun bijzondere positie tussen de burger en de overheid, is het van belang om de opgepikte sig-nalen door te geven. Deze sigsig-nalen kunnen meegenomen worden in het ontwikkelen van het lokaal sociaal welzijnsbeleid.

3.3.3 De burgers / cliënten

Vroeger stelden cliënten die bij een welzijnsorganisatie kwamen zich afwachtend op. De hulpverlening stond in die tijd meer in het teken van het daadwerkelijk helpen van de cliënt, dat wil zeggen in het overnemen van taken en verantwoordelijkheden en minder in trainen en ondersteunen. Dit veranderde in de loop der tijd.

14 Kristensen, B. (2001), Welzijn in patronen. Een sociologische kijk op veranderingsprocessen in het welzijnswerk, Amsterdam: SWP, pag. 40.

15 Koomans, L.P. (red), e.a., (1994), Bouwstenen voor gemeentelijk welzijnsbeleid. Instrumenten voor de vorming van lokaal beleid, ’s-Gravenhage: VUGA Uitgeverij B.V., pag. 38.

Het werd steeds minder vanzelfsprekend dat professionals beter konden oordelen dan de cliënten zelf. De mening van de burger moest in het vervolg gehoord worden. Hiermee kwam er een accentverschuiving in de hulpverlening. Hulpverleners gingen meer samen met de cliënt werken. Het was niet de bedoeling dat hulpverleners taken en verantwoordelijkheden van de cliënt over gingen nemen, maar vooral om ondersteuning te bieden en proberen de cliënt (meer) inzicht te verschaffen in zijn situatie. Dit met als doel de zelfredzaamheid van de cliënt te vergroten.

Volgens Koomans16 is welzijnswerk een symbiose geworden van gemeentelijke beleids- en financieringsmodellen enerzijds, en professioneel-zakelijke organisatiestructuren anderzijds.

Naar zijn idee worden over een weer legitimaties verschaft aan belangen, ambities en be-zigheden, en wordt er onvoldoende gelet op wat in de buitenwereld aan de gang is.

Hij waarschuwt voor het volgende: “het grootste gevaar is dat daardoor het draagvlak onder het welzijnswerk afbrokkelt. Welzijnswerk is geen belang meer voor de groepen waarvoor het bestaat, omdat zij zich er niet meer in herkennen”.

Zoals eerder gesteld hebben de drie verschillende partijen in het ontwikkelen van welzijns-beleid eigen belangen. De overheid heeft niet als taak alle wensen van de burgers in te willi-gen. Toch willen burgers dat zij met een aantal problemen geholpen worden. Zij hebben hiervoor de instellingen nodig. Instellingen hebben de burgers ook nodig omdat zij als instel-ling wel willen blijven voortbestaan. De toestroom van nieuwe cliënten kan deze continuïteit garanderen. De gemeente laat zich in het ontwikkelen van beleid allereerst door de plaatse-lijke politiek leiden.

Het is belangrijk dat de verschillende partijen wel op de hoogte zijn van elkaars wensen en belangen. Dit is een eerste voorwaarde om met elkaar te kunnen onderhandelen.

Naast de ingezette decentralisatie, zijn de ambtelijke diensten en de lokale welzijnsinstellin-gen geherstructureerd. Dit hield onder meer in dat welzijnsorganisaties bedrijfsmatiger wer-den opgezet. Er kwam meer oog voor effectiviteit en kwaliteit en een zekere marktgericht-heid. Om dit in de praktijk te kunnen toetsen zijn er beleidsinstrumenten ontwikkeld. Zo ook het instrument budgetfinanciering. De volgende paragraaf zal hier verder op door gaan.

16 Koomans, L.P. (red), e.a., (1994), Bouwstenen voor gemeentelijk welzijnsbeleid. Instrumenten voor de vorming van lokaal beleid, ’s-Gravenhage: VUGA Uitgeverij B.V., pag. 35