• No results found

Methodologische verantwoording

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek beschreven. In paragraaf 2.2 wordt het onderzoeksdesign weergegeven met een tijdspad van hoe en wanneer bepaalde stappen ondernomen zijn. In paragraaf 2.3 wordt uitleg gedaan over de dataverzameling. De respon-denten komen in de subparagraaf 2.3.1 aan bod en de gebruikte onderzoeksmethoden in subparagraaf 2.3.2.

Paragraaf 2.4 besteedt aandacht aan de methoden die voor de dataverwerking gehanteerd zijn. Het hoofdstuk besluit met een paragraaf over de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek.

2.2 Onderzoeksontwerp

Het onderzoek dat verricht is, is kwalitatief van aard. Het is een verkennend onderzoek om-dat er nauwelijks eerder onderzoek naar dit onderwerp is gedaan.

Allereerst vond er een oriënterende fase plaats. Hierin werd veel actuele informatie gezocht en bijbehorende literatuur. Hier begon de vorming van het theoretisch kader voor het onder-zoek. Hierna werd geprobeerd contact te zoeken met het werkveld. Er moesten immers res-pondenten gezocht worden die mee wilden werken aan het onderzoek. In deze periode is het diepte-interview ontwikkeld. Op het moment dat er mensen wilden meewerken aan het on-derzoek, is er een start gemaakt met het afnemen van de interviews.

In de laatste fase van het onderzoek werd de verkregen data verwerkt en is de eindconclusie geschreven.

2.3 Dataverzameling

Aanvankelijk was het de bedoeling een vergelijkend onderzoek te verrichten tussen twee instellingen. Hierbij werd gedacht aan twee instellingen die op verschillende wijzen gefinan-cierd werden. Dit bleek in de praktijk echter zeer moeilijk. Ten eerste bleek het vrij ingewik-keld te zijn van tevoren een beeld te verkrijgen van hoe maatschappelijk werk instellingen vandaag de dag functioneren.

Ten tweede was het lastig medewerking te verkrijgen van mensen uit het werkveld. Op het moment er contact gelegd was met mensen uit dit werkveld, bleek dat ze wel degelijk inte-resse hadden voor het onderzoek, maar door andere zaken zo in beslag werden genomen, dat velen niet mee konden werken aan het onderzoek. Enkele instellingen zaten midden in een veranderingsproces, waarin al veel van de organisatie werd gevraagd.

Een aantal directeuren was bereid een gesprek aan te gaan over wat voor beleid zij voeren binnen hun organisatie, maar hier bleek het niet mogelijk te zijn een aantal maatschappelijk werkers van de betreffende instellingen te spreken.

Gedurende het onderzoek is er voor gekozen de onderzoeksopzet enigszins te wijzigen. Om een completer beeld te verkrijgen van de invloed van de verzakelijking in de hulpverlening was het nodig ook directeuren van AMW-instellingen en ambtenaren van gemeenten te in-terviewen. Hierdoor is het onderzoek iets breder opgezet.

2.3.1 Respondenten

Het was moeilijk om in contact te komen met de respondenten en hun medewerking aan het onderzoek te verkrijgen. De contacten die gelegd zijn met directeuren van AMW-instellingen en ambtenaren van gemeenten verliepen uiteindelijk volgens de zogenoemde ‘sneeuwbal-methode’. Eenmaal in gesprek met een directeur, werd een naam genoemd van een andere directeur of een ambtenaar die misschien wel bereid was mee te werken aan het onderzoek.

Op deze manier zijn er vier directeuren van AMW-instellingen geïnterviewd en drie ambte-naren van gemeenten.

Aangezien een aantal directeuren van AMW- instellingen geen toestemmingen verleende om met de maatschappelijk werkers van de betreffende instellingen interviews af te nemen, is er voor gekozen contact te zoeken met de Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Wer-kers (hierna NVMW). Het bleek dat de beroepsvereniging wel hun medewerking aan het on-derzoek wilde verlenen. Uit het ledenbestand van deze beroepsvereniging is een aantal maatschappelijk werkers ‘getrokken’, waarna zij telefonisch zijn benaderd met de vraag of zij mee wilden werken met het onderzoek.

Uiteindelijk heeft dit er in geresulteerd dat er zeven maatschappelijk werkers geïnterviewd zijn die lid waren van de beroepsvereniging.

Omdat de voorkeur er naar uit ging ook een aantal maatschappelijk werkers te spreken die geen lid waren van de beroepsvereniging, is ook hier met de sneeuwbalmethode gewerkt. Dit had als gevolg dat er nog twee interviews afgenomen zijn met maatschappelijk werkers die geen lid waren van de beroepsvereniging.

Naast de interviews met de directeuren van AMW-instellingen, de ambtenaren van drie ge-meenten én de maatschappelijk werkers, zijn er nog twee andere interviews gehouden. Één interview was met een oud-directeur van een AMW-instelling, die nu een zelfstandig adviseur is. Het andere interview is gehouden met een bestuurslid van een AMW-instelling, die tevens een docent is aan een Sociale Academie, afdeling Maatschappelijk Werk en Dienstverlening.

In totaal zijn er voor dit onderzoek in 18 interviews gehouden.

Het moge duidelijk zijn dat deze selectie geen goede afspiegeling is van het AMW.

2.3.2 Methode

Aangezien er niet veel bekend is over hoe maatschappelijk werk instellingen met ontwikke-lingen als marktwerking, verzakelijking en budgetfinanciering omgaan, werd een open inter-view open gehouden. Daarnaast waren er dermate veel verschillen tussen instellingen in de mate waarin de verzakelijking binnen de instelling was doorgevoerd, dat ook om deze reden een open interview de voorkeur genoot.

De interviews zijn face to face afgenomen aan de hand van semi-gestructureerde interview-schema’s (zie de bijlagen 1,2 en 3). Er is voor gekozen een aantal topics aan de orde te

stellen, maar de volgorde waarop deze topics aan bod komen, konden per interview ver-schillen. Dat houdt in dat de vragen en antwoordmogelijkheden niet vast liggen, maar de onderwerpen (topics) wel. Het was de bedoeling de respondent zo veel mogelijk te laten vertellen. De casus die hieruit voortkwam werd zo veel mogelijk in tact gehouden.

Naast het empirische onderzoek en de literatuurstudie is er een documentenstudie verricht.

De documenten bestaan voornamelijk uit beleidsstukken, jaarverslagen en andere interne nota’s van gemeenten en AMW-instellingen.

2.4 Dataverwerking

Met de uitwerking van de onderzoeksgegevens is er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende groepen respondenten.

De interviews zijn zo compleet mogelijk uitgewerkt. Op deze manier werden de situaties zo goed mogelijk in tact gehouden en was een goede vergelijking van het materiaal onderling mogelijk.

De verkregen data uit de verschillende interviews is geanalyseerd met behulp van de Groun-ded Theory van Glaser & Strauss10. Deze methodologie is door hen ontwikkeld in de jaren zestig. Het was hun bedoeling de procedures die kwalitatieve onderzoekers hanteren de ‘co-dificeren’. Dit betekent dat aan delen van het empirisch verzamelde materiaal - een uit-spraak in een interview of een geobserveerde scène - codes worden toegevoegd. Dit materi-aal wordt vervolgens beschouwd als een indicator voor het desbetreffende begrip. Hierna worden relevante code/indicator- combinaties systematisch met elkaar vergeleken, waarbij de codering kan worden verbeterd, aangepast, verduidelijkt en gespecificeerd. Dit wordt aangeduid als ‘ the constant comparitive method’. Het is de bedoeling hiermee door te gaan tot dat de codes zich stabiliseren. Op dit punt brengen vergelijkingen geen veranderingen met zich mee in de ‘vulling’ van begrippen. De begripsomschrijvingen zijn dan voltooid. Er is een verzadiging van begrippen opgetreden.

10 Glaser, B.G. & Strauss, A.L. (1967), The discovery of Grounded Theory: strategies for Qualitative Research. Chigago: Aldine.

Het doel van deze analyse is het ontwikkelen van ‘gefundeerde theorieën’. Deze theorieën zijn dus gebaseerd op de zorgvuldige beschouwing van de verkregen empirische data uit de diepte-interviews.

2.5 Betrouwbaarheid en validiteit

Er is in alle interviewsituaties gekozen voor anonimiteit van de geïnterviewde. Vooral bij de interviews met de maatschappelijk werkers is dit extra benadrukt. In dit interviewschema stonden vragen waarvoor de maatschappelijk werkers zich best kwetsbaar moesten opstel-len. Door de werkers ervan te verzekeren dat de gegevens anoniem werden verwerkt, werd getracht de privacy van de maatschappelijk werkers die deelnamen aan het onderzoek te waarborgen. Uit literatuur blijkt ook dat respondenten op deze manier makkelijker vrijuit zullen spreken omdat ze niet bang hoeven te zijn dat iemand anders ooit te weten zal komen wat ze zeggen11.

Daarnaast is er voor gekozen alle interviews met een cassetterecorder op te nemen. De in-terviewer hoefde niet zo snel te schrijven en het gevaar dat informatie op deze manier ver-vormd wordt of verloren gaat wordt uitgesloten.

Zowel de anonimiteit van de geïnterviewde als het gebruik van een cassetterecorder hebben naar mijn idee de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot.

De interne validiteit wordt verhoogd doordat er zoveel mogelijk geïnterpreteerd is vanuit het gezichtspunt van de respondenten. Daarnaast zijn de interviews zo letterlijk mogelijk uitge-werkt en volgens de theorie van Glaser en Strauss gecodificeerd. Bij het codificeren is de terminologie die de respondenten zelf gebruiken gehanteerd.

Verder zijn de maatschappelijk werkers die hun medewerking hebben verleend aan het on-derzoek, a-select uit het ledenbestand van de NVMW getrokken. Hier was geen sprake van voorselectie. De interviews en de documentenanalyse spelen zich in bestaande situaties af, situaties die zo weinig mogelijk worden aangetast.

11 Emans, B. (1990), Interviewen, Theorie, techniek en training, Groningen: Wolters-Noordhoff BV.

Hoofdstuk 3