• No results found

Achtergronden en aanleiding tot het onderzoek

Achtergronden en verantwoording van het onderzoek

1.2 Achtergronden en aanleiding tot het onderzoek

De laatste jaren lijkt het ‘softe imago’ van de welzijnssector plaats te maken voor een harde, marktgerichte benadering. Allerlei termen als vraaggericht werken, productgericht werken, klantvriendelijkheid, marktgerichtheid en budgetfinanciering hebben hun opkomst gemaakt en lijken al bijna ingebed in het vakjargon van managers van welzijnsinstellingen.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat deze toch wel zakelijke, bedrijfsmatige stroming haar intrede heeft gedaan in deze sector?

Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag, is het noodzakelijk even terug te gaan in de tijd.

In de jaren tachtig ging het minder goed met de economie en de roep om te bezuinigen in de collectieve sector werd groter. Er kwam enorme kritiek op de verzorgingsstaat, met name op het feit dat de resultaten van toenemende inmenging van de overheid tegenvielen. Men vroeg zich af of er wel op een juiste en verantwoorde manier met het belastinggeld werd omgesprongen. De bestaande sociale voorzieningen werden als een enorme kostenpost ge-zien en niet als een sociale of collectieve investering. Men besloot dat sociale problemen vooral op lokaal niveau moesten worden opgelost. Dit hield in dat het sociale beleid door de lokale overheid en maatschappelijke instellingen vormgegeven moest worden. Hier kan ge-sproken worden van decentralisatie van nationaal naar gemeentelijk niveau.

Daarnaast werden er bij het oplossen van problemen ook meer resultaten verwacht van maatschappelijke instellingen1. Zij trachtten hun organisatie onder andere via schaalvergro-ting, marketing en nieuwe interventiestrategieën een sterkere klantgerichtheid te geven.

Dergelijke instellingen gingen steeds bedrijfsmatiger werken.

1 Hortulanus, R.P. (1997), Lokaal sociaal beleid in Nederland. Een beschouwing over inhoudelijke thema’s en vormgeving, Sociale Interventie, nummer 2, pag. 67.

Gemeenten wilden hiernaast ook weten hoe efficiënt en effectief welzijnsinstellingen werk-ten. Verschillende financieringsmethoden werden ontwikkeld om hier beter zicht op te krij-gen. Hierdoor werd de roep om bedrijfsmatiger te werken verder gestimuleerd.

De lokale overheden kregen meer verantwoordelijkheden, dit omdat de centrale overheid een aantal taken delegeerde naar lokale overheden. Naast deze toegenomen verantwoorde-lijkheden kregen gemeenten ook meer beleidsruimte toebedeeld. Zij werden geacht tezamen met andere lokale maatschappelijke partijen het welzijnsbeleid vorm te geven. Dit hield te-vens in dat gemeenten zelf de welzijnsgelden moesten verdelen over de instellingen in de betreffende regio.

Gemeenten wilden de kosten voor de welzijnssector beheersbaar houden en hadden behoefte meer duidelijkheid te verkrijgen op wat voor manier maatschappelijke instellingen de subsi-diegelden besteedden. Naast deze controle werden de instellingen gestimuleerd om doelma-tiger en efficiënter te werken. Gemeenten gaan instellingen meer en meer op een bedrijfs-matige, marktgerichte manier aansturen. Er werden coördinatiemechanismen ontwikkeld waarin instellingen niet meer werden aangestuurd op hun inspanningsverplichting, maar op een resultaatsverplichting.

De overheid had vertrouwen in de markt. De markt was immers snel en direct en niet be-tuttelend. Dit laatste sprak indertijd erg aan. De burger was steeds ondernemender en mon-diger geworden en leek beter te weten wat hij wilde. Hij was veelal niet gediend van betut-telende hulpverleners met paternalistische trekken, zoals in de jaren zeventig.

Door deze ontwikkelingen vanaf de jaren tachtig werden welzijnswerkers in de jaren negen-tig geacht efficiënter en doelgerichter te werken. Omdat men de kosten beheersbaar wilde houden, werd er van welzijnswerkers verwacht werd dat zij hun werkwijze inzichtelijk kon-den maken. Dit wordt accountability genoemd. Een term die vandaag de dag nog hoog op de agenda’s van maatschappelijke instellingen staat.

Het is belangrijk om na te gaan wat voor gevolgen bovenstaande ontwikkelingen hebben op de zorg van vandaag de dag en hier ook kritische vragen bij te stellen. Hoe is het tegen-woordig gesteld met de kwaliteit van de zorg? Hoe stellen hulpverleners (maatschappelijk werkers) zich op, nu steeds meer naar het product/ het resultaat wordt gekeken? Wordt er

wel écht gekeken naar de behoefte van de cliënt? En hoe gaan hulpverleningsorganisaties met deze veranderingen om?

1.3 Verantwoording

Vandaag de dag lijkt het alsof de roep om het duidelijker in kaart brengen van het effect van de hulpverlening steeds sterker wordt. Men wil weten of hulpverleners wel efficiënt werken, welke doelgroepen zij bereiken, of zij wel vraaggericht werken en wat nu de invloed van cliënten op het hulpverleningsproces is.

Het is belangrijk te onderzoeken wat voor invloed dergelijke ontwikkelingen hebben op de professionele rol van hulpverleners. Het primaire doel van de hulpverlening is bevordering van het welzijn van burgers/ cliënten. Daarom is het van belang om na te gaan in hoeverre protocollen en andere regelgeving de hulpverlener belemmert of ondersteunt in zijn werk-zaamheden. Het is van belang na te gaan in hoeverre de aard van het werk zich leent voor protocollering. Kenmerkend voor hulpverleners is dat zij professioneel handelen. In dit han-delen hebben zij een zekere bewegingsruimte nodig om hun werkzaamheden adequaat te verrichten. Dit wordt ook wel de professionele autonomie genoemd.

Het empirische onderzoek richt zich voornamelijk op hulpverleners, om precies te zijn, maat-schappelijk werkers van het Algemeen Maatmaat-schappelijk Werk (AMW). Zij zijn degenen die de problemen op de werkvloer het eerste signaleren. Daarnaast zijn de gevolgen van beleids-veranderingen voor hen direct merkbaar in hun uitvoerende werk.

Uit literatuur blijkt dat verzakelijking in de hulpverlening vaak begint in de top van een orga-nisatie, namelijk daar waar het beleid wordt gemaakt en wordt afgestemd met de subsidie-gever. Daarom is er voor gekozen ook gesprekken te voeren met ambtenaren van gemeen-ten en met directeuren van Algemeen Maatschappelijk Werk instellingen.

Door deze drie partijen (gemeenten, directeuren en maatschappelijk werkers) te spreken over dit onderwerp, wordt getracht een zo helder mogelijk beeld neer te zetten over hoe het gesteld is met de verzakelijking in deze sector.