• No results found

Opvallend is dat het Algemeen Handelsblad bij de schuldvraag bij het ‘verraad’ van Oemar niet enkel naar Oemar’s zijde keek. In een artikel dat reflecteerde op twintig jaar journalistieke cultuur omtrent de Atjeh-oorlog stelde de krant dat koloniale publicaties van de Nederlandse pers evenzeer schuldig waren aan de nog altijd slepende oorlog: ‘zij (koloniale publicaties, red.) werken bij ons verlammend, bij den vijand aanmoedigend, en kunnen alleen ten gevolge hebben het voortduren van een oorlog, die èn ons èn de Atjehers reeds zooveel menschenlevens, ons bovendien nog zoovele schatten heeft gekost…’.195 Het Algemeen Handelsblad wees hier impliciet naar tegenstanders van een agressieve pacificatie, terwijl de expliciete kritiek zich juist richtte tot de hoge mate van informatieverstrekking en –verschaffing in de koloniale berichtgeving. Het ‘verlammende’ effect trad op door het prijsgeven van de eigen tactieken aan de vijand, hetgeen de soldaten ontmoedigden en oorlogsvoering kon bemoeilijken. Oemar was hier enkel een instrument en rechtvaardiging voor een algemene kritiek op Nederlandse en Nederlands-Indische beleidsmakers en perscollega’s. Naast dat kritiek op de sterkte en omvang van het Nederlandse leger als ‘noch verstandig, noch vaderlandslievend’ werd betiteld door het Algemeen Handelsblad, zou de vaderlandse journaille onzorgvuldig om zijn gesprongen met informatie die de Atjeeërs in de hand speelden: ‘begrijpt men dan niet, dat het grootste voordeel, dat de Atjehers tegenover ons bezitten, daarin bestaat dat wij niets van hen, zij daarentegen alles van ons te weten komen’.196 Dit was een opvallende stellingname, gezien het blad zelf voorheen ook niet vreemd was van verslaggeving van militaire tactieken en operaties. Enige mate van zelfreflectie had het Algemeen Handelsblad hier niet misstaan.

194

Voor een weergave van de moeilijkheidsgraad van het Toekoe Oemar spel, zie de aflevering ‘Ten Oorlog!’ van het VPRO-programma De IJzeren Eeuw (19-06-2015), waarin de presentator Hans Goedkoop met de witte schijven maar niet weet te winnen van zijn Atjehse tegenspeler.

195

Auteur onbekend, ‘Atjeh’, Algemeen Handelsblad,13-06-1896, avondblad, 1.

196

Bovenstaande kritiek op de perscollega’s bereikte zelfs de Tweede Kamer en bij een interpellatie pleitte liberaal kamerlid Geertsema voor meer officiële berichtgeving vanuit de regering naar de Eerste en Tweede Kamer, om zo onbetrouwbare en soms onjuiste particuliere berichtgeving te kunnen weerspreken.197 De kritiek leek in ieder geval door de eigen redactie opgevolgd te worden, want bij een verslag van een veldtocht tegen Oemar in het Algemeen Handelsblad, enkele dagen na de interpellatie, meende de verslaggever dat hij zich moest beroepen op ooggetuigenverslagen daar hij zelf niet bij de tocht aanwezig was: een journalistieke verantwoording die voorheen nimmer met betrekking tot de Atjeh-oorlog in de krant ter sprake is gekomen.198 Wellicht dat er hier sprake was van een unieke situatie maar de timing leek uitgekiend.

Dat de kritiek in deze interpellatie niet geheel ongefundeerd was kwam naar voren in meerdere berichtgevingen van Oemar’s ‘verraad’ in de jaren die volgden. Zelf gaf Oemar aan, in briefwisselingen met het gouvernement te Atjeh, die in het Algemeen Handelsblad later gepubliceerd werden, dat de voornaamste reden voor zijn overlopen beschamende opmerkingen van een gouvernementele controleur zou zijn geweest. Het onheuse bejegenen aan zijn adres bewoog hem ertoe van zijde te wisselen, al beweerde hij evengoed dat hij niet voornemens was om oorlog te voeren tegen het Nederlands gezag.199 Het Algemeen Handelsblad publiceerde enkele weken eerder echter een bericht afkomstig uit de Deli Courant waarin stond dat de controleur in kwestie juist zijn aanstaande ‘verraad’ al doorzien zou hebben en, alvorens dit te melden bij de gouverneur, vervolgens Oemar hiermee geconfronteerd had waarop Oemar in de verdediging zou zijn geschoten.200 Beide verklaringen bleken echter niet bevredigend voor het Handelsblad en Oemar’s beweegredenen waren een terugkerend thema in de krant. Inmiddels was al een theorie geopperd waarin het ‘verraad’ werd verklaard met de haast ‘suïcidale aard’ van Oemar’s eerstvolgende missie, waarna hij eieren voor zijn geld zou hebben gekozen.201 Later sprak de krant over een heilige die begraven lag op

197

Auteur onbekend, ‘De toekomst van Atjeh.’ Algemeen Handelsblad, 01-07-1896, avondblad, 1.

198

Auteur onbekend, ‘Nederlandsche Koloniën’ Algemeen Handelsblad, 13-07-1896, ochtendblad, 2.

199

Toekoe Oemar, ‘Brief van T. Oemar aan den regeeringscommissaris dd. 25 April 1896.’, Algemeen Handelsblad, 17-07-1896, ochtendblad, 1.

200

Auteur onbekend, ‘Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 10-05-1896, avondblad, 1.

201

een terrein waar Oemar naar toegestuurd zou worden door het koloniaal bestuur, waarna Oemar de missie weigerde.202

Deze laatste twee theorieën zouden verklaard kunnen worden met ontwikkelingen in de Atjeh-oorlog. Het najaar van 1895 kenmerkte zich door een sterke toename in aanvallen op Nederlands-Indische troepen in één van de Moekims. Toen in maart 1896 een patrouille in een hinderlaag liep en zware verliezen leed, besloten Vetter en Deijkerhoff over te gaan tot zware vergeldingsacties. Eén hiervan zou moeten hebben geleid naar Lamkrak, een gefortificeerde kampong en zou onder supervisie komen te staan van Oemar.203 Het aanzienlijk aantal wapens en munitie dat Vetter en Deijkerhoff hem hiervoor ter beschikking stelden, die hij dus vervolgens stal bij zijn 'verraad', gaf wellicht een indicatie van de moeilijkheidsgraad die deze missie zou kunnen bevatten. Volgens een koloniaal ambtenaar uit Sumatra zou Oemar over zijn gelopen omdat generaal Deijkerhoff heeft geweigerd zijn dochter aan Oemar uit te huwelijken.204 In een parlementaire rede van de latere minister van Koloniën Cremer meende Cremer daarentegen dat het vertrek van een hooggeplaatste koloniaal bestuurder waarmee Oemar op goede voet zou hebben gestaan de aanleiding voor vertrek was.205 Dat de eigen gelederen niet gevrijwaard van schuld bleven, bleek uit de te betalen compensatie die Deijkerhoff door de Rekenkamer opgelegd werd voor de door Oemar gestolen goederen.206

Een officieel statement is, bij het schrijven van deze casus, nimmer uitgegeven door de Nederlandse overheid over Oemar’s beweegredenen van zijn ‘verraad’. Ondanks de onduidelijkheid hieromtrent was de veelvoud van verslaggeving rondom Oemar’s verraad exemplarisch voor het belang dat de Atjeh-oorlog voor het Algemeen Handelsblad had. Het gegeven dat de redactie bleef zoeken naar de verklarende factor voor het ‘verraad’, waarbij men de meest uiteenlopende theorieën naar voren schoof, tekende de worteling van Oemar en de Atjeh-oorlog als instrument om de imperialistische propaganda van Boissevain vorm te geven. Het gezichtsverlies dat Nederland als

202

Auteur onbekend, ‘Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 06-05-1896, ochtendblad, 2.

203

Auteur onbekend, ‘Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 08-05-1896, avondblad, 2.

204

Auteur onbekend, ‘Weer een reden!’, Algemeen Handelsblad, 18-10-1896, ochtendblad, 2.

205

Auteur onbekend, ‘Indische begrooting 1897’, Algemeen Handelsblad, 14-11-1896, ochtendblad, 3.

206

imperiale macht volgens hem had geleden moest vergolden worden en alleen de meest sluitende verklaring kon Boissevain bevredigen. Voor het Algemeen Handelsblad was het ‘verraad’ naast de kritiek op Oemar een mogelijkheid om de kritiek op de Nederlandse en Nederlands-Indische overheid kracht bij te zetten.