• No results found

De daadwerkelijke reden van Oemar’s overlopen zal wellicht voor altijd onduidelijk blijven; de consequentie van het ‘verraad’ was dit allerminst. Zoals eerder vermeld krijgt de berichtgeving in het

Algemeen Handelsblad meer en meer karaktertrekken van journalistiek met een thematiek die

grensde aan human interest. Naast de zakelijke, politieke en militaire verslaggeving was er ruimte voor persoonlijke en intieme verhalen die direct of indirect kritiek leverden op politiek en samenleving op basis van het aanroepen van emoties bij het lezerspubliek. Of er een direct verband was tussen deze ontwikkeling en de nieuwe kieswet van minister van Binnenlandse Zaken Van Houten uit hetzelfde jaar, hetgeen een verdubbeling van het aantal kiesgerechtigden betekende voor de verkiezingen van 1897, is het overdenken waard.207 Boissevain was zelf niet verbonden aan een politiek partij maar zijn uitgesproken kritiek op leiders als Troelstra en Kuyper was onmiskenbaar, evenals de door hem gepropageerde liberale en chauvinistische lijn in de journalistieke berichtgeving van zijn krant. De verslaggeving over Oemar en de Atjeh-oorlog was in het Algemeen Handelsblad geen expliciete oproep tot het stemmen op een bepaalde politieke partij, echter zou het zich mogelijk goed hebben geleend voor het impliciete bewegen van het lezerspubliek – dat toch al voornamelijk uit liberalen bestond – richting een politieke stellingname. Schneider en Hemels stelden wel dat de door het Algemeen Handelsblad – evenals de Nieuwe Rotterdamsche Courant – vertolkte ideeën vaak overgenomen werden door de in 1885 opgerichte Liberale Unie, een partij met een aanhang die overeenkomstig was met het lezerspubliek van het dagblad.208 Een dergelijke hypothese kan echter niet uitgewerkt worden binnen de kaders van de huidige casus maar vraagt om een diepgaand onderzoek gespecificeerd op een bredere journalistieke ontwikkeling rond de Kieswet.

Het Algemeen Handelsblad legde zich, zoals reeds aangehaald, in de periode na het ‘verraad’ van Oemar toe op het expliciet propageren van een agressieve pacificatiepolitiek middels het aanspreken van de emoties van het lezerspubliek, meer dan een puur zakelijke benadering. Het wel en wee van de soldaten was hier een veelgebruikt medium voor. Naast de eerder aangetoonde groei 207

Maarten Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moederne imperialisme, 167.

208

van soortgelijke berichten was er ook sprake van een toename van een meer ‘droge’ berichtgeving. Dagelijks verschenen er in het blad verslagen over het aantal gewonde en dode soldaten van het Indische leger – naast toegekende verlofaanvragen; overplaatsingen binnen het leger et cetera. Ook particulier personenverkeer tussen Nederland en kolonie, dat toenam tegen het einde van de negentiende eeuw werd met regelmaat verslagen. In vrijwel elke editie van de krant was er ruimte voor informatie over vertrek- en aankomsttijden van scheepvaart tussen het moederland en de kolonie, al dan niet aangevuld met gebeurtenissen onderweg die het vermelden waard werden geacht.209 De zakelijke vanzelfsprekendheid en frequentie in berichtgeving hiervan was een indicatie van een normalisatie van de connectie tussen Nederland en Nederlands-Indië, mede mogelijk gemaakt door technologische ontwikkelingen in de transportsector.

De groei van het Europese bevolkingsdeel in de Indische archipel tussen 1885 en 1905 van vijftigduizend naar tachtigduizend leek de toename in personenverkeer te onderbouwen.210 Ook was er een toename van het aantal militairen, waar bij het evalueren van de Indische Begroting over 1896 aandacht voor was, en ‘de Regeering ziet in het gunstig verloop der werving in de eerste helft van dit jaar het verblijdend bewijs dat het niet ontbreekt aan wakkere Nederlanders die bereid zijn de eer der vlag in Indië te helpen handhaven’.211 De Koninklijke Paketvaart Maatschappij, opgericht in 1888, faciliteerde daarnaast een vergroting van – zakelijke – transportmogelijkheden binnen de Indische archipel. De KPM werd ook in tijden van conflict eveneens ingezet voor het transporteren van de troepenmacht.212 De toename van de aanwas van militairen resulteerde in meer en meer terreinwinst voor de koloniale troepenmacht en een einde van de oorlog leek in zicht.

De verslaggeving van de Atjeh-oorlog in de Nederlandse pers ontwikkelde zich mee met deze nieuwe dynamiek in de koloniën. Vanaf het begin van 1897 wijzigde de mate en aard van de berichtgeving in het Algemeen Handelsblad enigszins. Het gegeven dat Oemar nog steeds niet gevangen dan wel vermoord was leek de krant steeds minder zorgen te baren en er was sprake van een verschuiving van woede naar een zekere mate van dankbaarheid naar Oemar. De dankbaarheid ging op voor het in gang zetten van een besluitvorming waartoe de Nederlandse overheid zich toe

209

Legene, Spiegelreflex, 135.

210

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 155.

211

Auteur onbekend, ‘Indische begrooting’, Algemeen Handelsblad, 04-11-1896, ochtendblad, 2.

212

gedwongen zag in Atjeh na het ‘verraad’ van Oemar: ‘wij gelooven, dat Nederland in zekeren zin dank schuldig is aan Toekoe Oemar, wegens zijn ‘‘verraad’’, want aan het politieke en militaire gescharrel […] is daarmee voorgoed een einde gekomen’.213 Dit leek de nieuwe minister van Koloniën Cremer te bevestigen toen hij uitlegde dat hij met betrekking tot het Atjehbeleid voor een ‘fait accompli’ gesteld was en de nieuwe koers voortkwam uit de ‘drang der omstandigheden’.214 Het Algemeen Handelsblad publiceerde in dit jaar een serie artikelen waarin het wel en wee alsmede de toekomst van Atjeh werd besproken. In deze reeks – naast de bestaande rubrieken als ‘Van dag tot dag’ – was plaats voor en werd ook kritiek geleverd op ingezonden brieven en publicaties van collega’s. Er was sprake van een breed gedragen discussie over de Atjeh-oorlog waar ruimte voor en behoefte aan was.

Enkele prominente burgers en militairen die een binding hadden met Atjeh en de oorlog voerden de boventoon in deze discussie, elk via een eigen krant of dagblad waar zij hun columns of ingezonden brieven geplaatst zagen. Abraham Pruijs van der Hoeven was een van de meest prominente burgers die aan de discussie deelnam. Hij was het immers die Van der Heijden opvolgde als gouverneur van Atjeh in 1881. Pruijs van der Hoeven proclameerde daarbij de ‘voltooide pacificatie’ van Atjeh en voerde een civiel bestuur in, hetgeen op kritiek kon rekenen van onder meer Van Der Heijden die meende dat Atjeh nog helemaal niet klaar was voor een civiel bestuur zonder zware militaire ondersteuning – waar Van der Heijden gelijk in bleek te krijgen en ook resulteerde in het aftreden van zijn opvolger in 1883. Pruijs van der Hoeven was een van de eersten die Oemar na zijn ‘verraad’ in het openbaar verdedigde en, in een ingezonden brief aan het Algemeen Handelsblad, stelde dat het Nederlands-Indisch bestuur zichzelf te buiten was gegaan en irreële verwachtingen had van Oemar, hetgeen uiteindelijk tot diens vertrek leidde.215 Wat volgde was een publicatiereeks in de weken erna waarbij Boissevain en Pruijs van der Hoeven lijnrecht tegenover elkaar stonden.216 De bijval die beide partijen vonden in publicaties van andere kranten en dagbladen als De Standaard,

Het Centrum en het N.R.C. vormt een vruchtbare bodem waarbij het Algemeen Handelsblad zich

opwierp als discussieleider.

213

Auteur onbekend, ‘De Oemar-legenden’, Algemeen Handelsblad, 08-01-1897, avondblad, 1.

214

Auteur onbekend, ‘De toestand in Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 15-05-1897, avondblad, 1.

215

Auteur onbekend, ‘Binnenland’, Algemeen Handelsblad, 23-04-1896, avondblad, 2.

216

In de praktijk bleek het debat voor Boissevain voornamelijk een geschikt forum voor het neersabelen van tegenstanders van een agressieve pacificatiepolitiek in Atjeh. Hij gaf hen de schuld van de gouvernementele besluiteloosheid die het afgelopen decennium in Atjeh kenmerkte: ‘wij stellen u verantwoordelijk voor den langen duur van den oorlog, u, twijfelaars en wantrouwen- stokers’. Boissevain richtte zich in dit geval tot het Rooms-Katholieke dagblad Het Centrum.217 Ook een geschiedenisonderwijzer moest het ontgelden wanneer hij kritiek leverde op het gerucht dat wederom een prijs op het hoofd van Oemar gezet zou zijn. De docent in kwestie stelde een interessante vraag: waarom werd deze vogelvrijverklaring verheerlijkt en bijvoorbeeld die van Willem van Oranje door Filips II niet?218 In de visie van Oemar als verzetsstrijder, in tegenstelling tot het beeld van ‘de verrader’ dat het Algemeen Handelsblad normaliter schetste, wist de docent zich gesteund uit onder meer de socialistische hoek, waar vanuit zelfs in 1897 een motie in de Tweede Kamer werd ingediend tegen de Atjeh-oorlog.219 In de redactionele reactie werd de docent uiteraard gekleineerd omwille van vermeend subjectiviteit en de notie dat ‘onze begrippen hoogere moreele eischen stellen dan die van vroegere tijden’.220 Het Algemeen Handelsblad voerden discussies als deze wel meer op en de uitkomst van soortgelijke discussies in het dagblad was zonder uitzondering hetzelfde: de redactie had altijd gelijk en eenieder die een andere mening was toebedeeld was niet goed geïnformeerd of niet vaderlandslievend. De constatering dat er blijkbaar ruimte en animo was voor soortgelijke woordenwisselingen in een van Nederlands grootste dagbladen, duidde evengoed op een toch breed gedragen en uitgemeten engagement met de kolonie en de reflectie ervan op de eigen samenleving.

De belangen van de Nederlandse regering bij een verovering van Atjeh werden ook schoorvoetend duidelijk. Waar het Algemeen Handelsblad dit lang niet altijd specificeerde met generaliseringen als ‘meer en meer gaat het Nederlandsche volk inzien, dat het van het grootste belang is, zoowel voor het moederland als voor de koloniën, dat de Atjeh-oorlog wordt beëindigd’, was de onderliggende argumentatie te herkennen.221 Naast de aangedragen humanitaire redenen

217

Auteur onbekend, ‘De goede weg’, Algemeen Handelsblad, 31-01-1899, avondblad, 1.

218

Auteur onbekend, ‘Moraliteit en geschiedenis’, Algemeen Handelsblad, 11-01-1898, avondblad, 1.

219

Maarten Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme, 167.

220

Auteur onbekend, ‘Moraliteit en geschiedenis’, Algemeen Handelsblad, 11-01-1898, avondblad, 2.

kwam de positie van Atjeh als mogelijke lucratieve inkomstenbron steeds nadrukkelijker aan het licht: ‘nu de Atjehstier eindelijk weder krachtig bij de hoorns is gevat, men niet van zins is hem los te laten vóór hij voldoende is getemd om gebruikt te worden voor beploeging van zijn vruchtbare vallei’.222 Animo voor het beploegen van die vruchtbare vallei was er zeker. Sinds de afschaffing van het Cultuurstelsel in 1870 waren particuliere initiatieven bovenliggend aan de voorheen gangbare staatsexploitatie.223 Niet enkel de Nederlandse regering maar ook het bedrijfsleven keek gespannen uit naar nieuws over de ontwikkelingen in Atjeh.

De particuliere invloed op beslissingsvorming van de regering werd vlak na het ‘verraad’ van Oemar nog door het Algemeen Handelsblad de kop in gedrukt op het moment dat Pieter Lodewijk Tak, oprichter van literair tijdschrift De Kroniek, suggereerde dat er wellicht dubbele belangen meespeelden in de Atjese kwestie.224 Vanaf de jaren 1880 ging men, uit vrees voor economische afhankelijkheid van de tabaksindustrie, op zoek naar mogelijk uit te buiten bodemschatten in de Indische archipel.225 Sumatra bleek rijk aan grondstoffen als ruwe aardolie, naast reeds bekende tabaksplanten en specerijen. Het einde van het gewapende conflict zou een uitbuiting hiervan op grote schaal mogelijk maken, evenals het zo veel mogelijk veilig stellen van de handelsroutes.

De ‘oplifting van heel jong Nederland’ die volgens het Algemeen Handelsblad gepaard ging met de onderwerping van Atjeh zou, naast de mogelijkheid zich ‘mannelijk en vaderlandslievend’ te tonen op het slagveld, ook mogelijk kunnen geschiedden vanwege de werkgelegenheid die nieuwe industriële mogelijkheden met zich meebracht, zowel in de koloniën als het moederland.226 Dat de Nederlandse multinational Shell haar oorsprong vond in een oliebron op hetzelfde eiland was hiervan een gegrond bewijs. Andere bedrijven als de Deli Maatschappij – tabak – en de Koninklijke Paketvaart Maatschappij waren eveneens afhankelijk van een gunstige afloop van de Atjeh-oorlog.227 Eind 1898

Auteur onbekend, ‘De jongste tocht van Toekoe Oemar’, Algemeen Handelsblad, 28-01-1898, avondblad, 2.

222

Auteur onbekend, ‘Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 27-02-1897, avondblad, 2.

223

Termorshuizen, ‘Het ‘Négligé bestaat uit weinige en dunne kleren’’, 16.

224

Auteur onbekend, ‘Belang bij den Atjeh-oorlog’, Algemeen Handelsblad, 14-04-1896,avondblad, 1.

225

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 657.

226

Charles Boissevain, ‘Van dag tot dag’, Algemeen Handelsblad, 11-08-1897, avondblad, 1.

227

leidden de geruchten van mogelijke particuliere invloed in het regeringsbeleid tot een debat in de Tweede Kamer, waarbij kamerlid Van Kol van de SDAP onderzoek eiste naar belangenverstrengeling en inmenging van particulieren bij het Nederlands optreden overzee.228 Deze aantijging leek niet geheel ongegrond aangezien de dan zittende minister van Koloniën, Jacob Cremer, voorheen directeur bij de Deli Maatschappij was. Het belang dat deze bedrijven vertegenwoordigden lijkt te herleiden te zijn naar de verschuiving van informatiebronnen die het Algemeen Handelsblad hanteerde en die hieronder behandeld zal worden.

HET ALGEMEEN HANDELSBLAD & DE INDISCHE PERS

Aan het begin van de hier behandelde periode, het laatste kwart van de negentiende eeuw, was de Nederlandse pers vooral – al dan niet uit vrije wil – afhankelijk van overheidsberichtgeving en overleveringen van militairen; in de laatste tien tot vijftien jaar van de negentiende eeuw was te zien dat er meer gebruik werd gemaakt van kanalen die via de grote bedrijven, de Indische pers of beide liepen. Een voorbeeld van deze overlapping was de Deli Courant – de krant van de Deli Maatschappij. Deze Deli Courant is een nadere uitweiding waardig en tevens interessant voor een bestudering van de verhoudingen op en rondom Atjeh in de late negentiende eeuw. Hiervoor wordt er wederom informatie geput uit het magnum opus van Gerard Termorshuizen. De Deli Courant werd voor het eerst uitgegeven op 18 maart 1885 door oprichter, redacteur en schrijver Jacques Deen.229 De krant was bij uitstek een voorbeeld van de private invloedssfeer in Nederlands-Indië, vanwege het kenmerkende klakkeloze navolgen van het beleid van de Deli Maatschappij. Al fluctueerde dit soms mettertijd, toch kwam het de krant op kritiek te staan van andere Indische kranten .230 De Deli Courant vervulde een dubbelrol, want naast dat het onderdeel uitmaakt van de Indische pers was het eveneens een spreekbuis van een grote onderneming die gevestigd was in zowel Indië als Nederland. Echter was de Deli Courant niet het enige Nederlands-Indische perskanaal waarvan het

Algemeen Handelsblad de publicaties gebruikte in de eigen uitgaven. Er werd door het Handelsblad

tegen het einde van de negentiende eeuw steeds meer een beroep gedaan op berichtgeving uit allerlei particuliere Indische kanalen. Bij aanvang van de Atjeh-oorlog had deze informatievoorziening 228

Auteur onbekend, ‘Indische begrooting’, Algemeen Handelsblad, 24-10-1898, ochtendblad, 1.

229

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 653.

230

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 653. NB: deze kritiek was vooral gericht op de behandeling van de inheemse werknemers in dienst van de Deli Maatschappij, die werkten en leefden onder erbarmelijke

over het algemeen slechts een louter praktische functie en dienden ze als aanvulling op de informatie die via de officiële overheidskanalen werd vrijgegeven. Verslaggeving van militaire expedities, regionale ontwikkelingen op politiek en economisch gebied en personalia van reizigers vormden hier de hoofdmoot. Naarmate de jaren 1890 vorderden leek het echter alsof de Indische pers steeds meer als ‘volwaardig’ aangezien werd, of in ieder geval dat de door hen geplaatste stukken beter aansloten op het verhaal of het standpunt dat het Algemeen Handelsblad wilde verkondigen. Er was in het

Handelsblad sprake van een onderbouwing van de eigen visie op basis van Nederlands-Indische

persberichten en in steeds grotere mate diende de afkomst van deze berichten als een legitimering an sich. De Indische pers bevond zich, in vergelijking met Nederland, relatief dichtbij hetgeen waarover geschreven werd. De uitbreiding van het eigen correspondentennetwerk van het Algemeen

Handelsblad, die er voor kon zorgen dat de informatie eigenhandig vergeven had kunnen worden en

men juist niet langer afhankelijk was van andermans verslaggeving, zag de krant blijkbaar niet als afdoende.231

Het startpunt van deze ontwikkeling kan gevonden worden in een artikel dat gepubliceerd werd vlak na het ‘verraad’ van Oemar. Het Algemeen Handelsblad liet hierbij meerdere oproepen noteren van collega’s uit de kolonie die de Nederlandse regering vroegen om het ‘slaan van spijkers met koppen’ met betrekking tot het te voeren beleid in Atjeh.232 Mogelijk kan deze ommekeer in brongebruik verklaard worden vanuit de nieuwe koers die de Indische pers voer na afloop van Lombokexpedities van 1894. Gerard Termorshuizen herkende, zoals in het eerste deel van deze casus aangehaald, een nieuwe dynamiek in de houding van de Indische pers tegenover de Nederlandse regering en het koloniale apparaat. Er was een kentering zichtbaar waarbij de Indische journalisten de nadruk legden op het verantwoordelijkheidsgevoel en de morele plicht van de Nederlanders om de inheemse bevolking te bevrijden van ‘tirannieke vorsten’.233 Het fundament voor de uiteindelijke implementatie van de zogeheten ethische politiek was hier overduidelijk zichtbaar.

Het magnum opus van Termorshuizen onderschreef zoals eerder vermeld de zichtbaarheid van een unieke Nederlands-Indische perscultuur die hij de ‘tropenstijl’ noemde. Met de toenemende invloed van de Indische pers op de Nederlandse pers, in dit geval vertegenwoordigd door het 231

Een ‘ware’ bron, zijnde een krant afkomstig uit Atjeh heeft hier echter nooit aan kunnen bijdragen. Het enige nieuwsorgaan aldaar, de Atjehsche Courant, is anderhalf jaar na haar oprichting in 1892 al op de fles gegaan, zie: Termorshuizen, Journalisten en heethoofden, 649.

232

Auteur onbekend, ‘De gang van zaken in Atjeh’, Algemeen Handelsblad, 04-09-1896, ochtendblad, 1.

233

Algemeen Handelsblad, zou het unieke karakter van deze cultuur echter betwist kunnen worden. Er

was hier dan misschien geen sprake van een absolute overlapping in schrijfstijl en thematiek maar op basis van onderzoek naar het Algemeen Handelsblad kan een onderlinge uitwisseling geconstateerd worden die een zekere mate van wederzijdse invloed onderbouwt. Niet alleen lichtte het Algemeen

Handelsblad berichten van de Nederlands-Indische pers uit, er was ook sprake van invloed van de

Nederlandse pers op juist de overzeese tegenpool. Een voorbeeld hiervan was een artikel in het

Algemeen Handelsblad waarin persberichten uit de kolonie werden behandeld. In dit artikel kwamen

zorgen van de koloniale pers naar voren, die werden uitgesproken over berichtgeving uit Nederland die kritisch was op de agressieve pacificatiepolitiek na het ‘verraad’ van Oemar. De krant maakte op dat Nederlands-Indische journalisten schreven dat het ‘zonde zou zijn als door slechte berichtgeving de publieke opinie (in Nederland, red.) nu negatief beïnvloed werd over te volgen koers’ en riep op tot steunbetuigingen aan het nieuwe beleid.234 Vanuit de kolonie en het moederland was er sprake van wederzijdse sympathie en dit verkleinde de gevoelsmatige afstand tussen beiden, in lijn met de eerder genoemde ontwikkelingen in de transportsector.

Er leek zelfs sprake van een trend, die onderbouwd kan worden uit de koptitels waaronder het Algemeen Handelsblad haar artikelen over Atjeh en de oorlog plaatste. Aan het begin van de jaren 1880 schreef de redactie onder koppen als ‘Uit Atjeh’ en ‘Nederlandsche koloniën’.235 Het gebruik van deze en soortgelijke titels suggereerde het uitdrukken van een bepaalde mate van afstandelijkheid ten opzichte van het te behandelen onderwerp. Een enkele maal maakten ze gebruik van een kop als ‘Binnenland’, maar hier dient vermeld te worden dat bij een artikel enkele edities later over hetzelfde onderwerp weer voor een meer afstandelijke titel werd gekozen.236 De formeel uitgeroepen pacificatie van Atjeh aan het begin van de jaren 1880 kende geen gevolg in de mate van