• No results found

Bert Paasman vond Oemar als personage terug in zijn onderzoek naar liederen over de Atjeh-oorlog. Deze volksliederen droegen bij aan de beeldvorming van zo’n ‘verre oorlog’ in de Nederlandse samenleving. De liederen konden daarnaast aansporen tot deelname aan betreffende oorlog of dienden als rechtvaardiging van de oorlog.185 Een populair lied dat na Oemar’s ‘verraad’ in schwung raakte kende het volgende refrein:

‘En Toekoe Oemar, die moet hangen;

Naar Atjeh toe! Naar Atjeh Toe! En

Toekoe Oemar gaan wij vangen, Naar Atjeh

toe! Naar Atjeh Toe!’186 182

Ibidem, 2.

183

Auteur onbekend, ‘Een nieuwe phase van den Atjeh-oorlog’, 2.

184

Ibidem, 2.

185

Bert Paasman, ‘Wij gaan naar Atchin toe! De Atjeh-oorlog in liedjes verbeeld’, in: Lisette Dolk e.a. ed., Atjeh. De

verbeelding van een koloniale oorlog (Amsterdam 2001) 46-53, aldaar 49.

186

Het Algemeen Handelsblad maakte ook van dit lied melding bij een beschrijving van koninginnenavond waarbij ‘iemand het […] uit volle overtuiging, met een leverworst in zijn eene en een Japanschen waaier in zijn andere hand, op een brug staat te zingen’.187 Een ander lied dat in het onderzoek van Paasman naar voren kwam en gewijd werd aan Oemar had het gevleugelde refrein: ‘Aan een touw, aan een touw / Toekoe Oemar en zijn vrouw!’.188 Er lijkt sprake van een breed gedragen meeleven met de jacht op Oemar. Het Algemeen Handelsblad maakte zelfs melding van een interview met oud-generaal Van Der Heijden door een niet nader genoemd twaalfjarig kind, die de veteraan de vraag stelde of ‘Oemar niet al een keer gepakt is’.189 Ook in de politieke karikaturen, een fenomeen dat in de loop van de negentiende eeuw aan populariteit won, waren Oemar en de Atjeh- oorlog een terugkerend thema. In bladen als De Amsterdammer, De Lantaarn en tijdschriften als De

Hollandsche Spectator werd middels prenten op kritische wijze gereflecteerd op het beleid van de

Nederlandse regering en Nederlands-Indische krijgsmacht.190 De veelvoud waarin deze karikaturen verschenen onderstreepte de worteling van de Atjeh-oorlog in de Nederlandse gedrukte media. Teruggrijpend op Stoler’s ‘stiltes’ kan men concluderen dat de actualiteiten van de oorlog voor zover mogelijk als bekend werden verondersteld bij het lezerspubliek van de dagbladen en kranten die de karikaturen publiceerden. Prenten en karikaturen kregen een prominente plek toebedeeld in het forum waarin allerlei kritiek werd geleverd. De ontwikkeling van de fototechniek droeg eveneens bij aan de visuele mogelijkheden voor media om een boodschap over te brengen of publiek te informeren, binden en boeien. Meerdere malen verscheen in het Algemeen Handelsblad een advertentie voor verkrijgbare fotoboeken, die bijvoorbeeld dienden als een jaaroverzicht en waar Toekoe Oemar een prominente plek bedeeld kreeg.191

187

Auteur onbekend, ‘Stadsnieuws. Nog eens de voorwaarden van de Telephoon’, Algemeen Handelsblad, 02-09- 1896, aovndeditie, 2.

188

Paasman, Wij gaan naar Atchin toe!’, 51.

189

Auteur onbekend, ‘Generaal van der Heyden en een Hollandsche jongen’, Algemeen Handelsblad, 27-01-1897, avondblad, 2.

190

Koos van Weringh, ‘De Atjeh-oorlog in de politieke karikatuur’, in: Lisette Dolk e.a. ed., Atjeh. De verbeelding

van een koloniale oorlog (Amsterdam 2001) 54-71, aldaar 64.

191

Zie bijvoorbeeld: Auteur onbekend, ‘Allerlei’, Algemeen Handelsblad 19-04-1896, avondblad, 2.; Auteur onbekend, ‘Advertentie’, Algemeen Handelsblad, 27-06-1896, avondblad, 2.; Auteur onbekend, ‘Advertentie’,

Het meest in het oog springende voorbeeld van Toekoe Oemar in de populaire cultuur was zonder twijfel het zogeheten ‘Toekoe Oemar spel’, uitgegeven in 1896 door Jos. Vas Dias & Co. Bij dit bordspel was het de bedoeling dat twee spelers tegen elkaar speelden, waarbij de ene speler met meerdere witte schijven – representatief voor het Nederlands-Indische leger – de andere speler met een enkele zwarte schijf – Toekoe Oemar – als het ware opjaagde en op een geografisch ingedeeld speelveld moest weten te omsingelen. Naast de educatieve waarde van het spel dat wellicht herleid kon worden uit het speelveld – gelijke de geografische verhoudingen van Atjeh – waarbij de spelers kennis namen van het terrein waar daadwerkelijk op werd gestreden, liet de koloniale stereotypering verder weinig aan de verbeelding over. Van een onschuldig kinderspel was hier allerminst sprake, zo blijkt uit een nadere bestudering van het spel.

Met het opjagen van een zwarte enkeling door een witte meerderheid zijn raciale connotaties snel gemaakt en doet het spel aan als een visuele representatie van othering. Frances Gouda behandelde dit fenomeen uitgebreid in een studie die reflecteerde op de situering van de Nederlanders als machthebbenden binnen een imperiale context en ten opzichte van hun koloniale onderdanen. In deze context kwamen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw volgens Gouda sociaal-darwinistische ideologieën naar voren die een duidelijk onderscheid maakten tussen de eigen self die verheven was boven de inheemse other, die in feite een representatie van het primitieve en ongecultiveerde voorstelde.192 De doos waarin het spel geleverd werd leek deze visie te onderschrijven met de manier waarop Oemar werd afgebeeld: ‘enigszins gehavend, met een klewang – Indisch zwaard – aan zijn zijde en een wantrouwende blik in zijn ogen’.193

Oemar leek in het spel een bevestiging van de onbeschaafde wilde bendeleider, zoals hij in het Algemeen Handelsblad beschreven werd. Het opjagen van de zwarte enkeling door de witte meerderheid was echter ook een reflectie van de oorlogssituatie zoals deze zich op Atjeh voordeed. De witte stenen moesten immers de zwarte steen volledig insluiten voordat deze zich gewonnen kon geven. Ondanks dat de witte stenen een numeriek voordeel hadden was de zwarte steen in staat dit voordeel op te heffen, doordat deze zich veel vrijer en effectiever op het speelveld kon begeven. Het spel speelde op deze wijze in op de actualiteit van de guerrillaoorlog waar de Nederlands-Indische

Algemeen Handelsblad, 04-08-1896, avondblad, 2.

192

Frances Gouda, Dutch culture overseas.: colonial practice in the Netherlands Indies, 1900-1942 (Amsterdam 1995) 120-122

193

Naar: Caroline Drieënhuizen, ‘Van het ‘Toekoe Oemar spel’ tot ‘het Nieuwe Amsterdam’ spel: de betekenis van ‘koloniale’ spellen, 31-01-2017.

https://carolinedrieenhuizen.wordpress.com/2017/01/31/van-het-toekoe-oemar-spel-tot-het-nieuw- amsterdam-spel-de-betekenis-van-koloniale-spellen/ (12-04-2018).

strijdmacht zich op dat moment in bevond en legde de moeizaamheid waarmee de oorlog gepaard ging bloot. De afvallige zwarte schijf mocht zich dan wel in hetzelfde speelveld als de witte schijven bevinden, voor hem golden andere regels waarmee het spel gespeeld werd.194 De associaties met ‘goed’ en ‘fout’ in het spel leken hier bij voorbaat al te worden gemaakt en lieten weinig ruimte over voor interpretatie van de spelers.