• No results found

Verplichtingen van de rechtsbijstandverlener en mediator

Hoofdstuk IV. De verlening van rechtsbijstand en mediation Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 4. Verplichtingen van de rechtsbijstandverlener en mediator

159 Artikel 49

Eerste lid

De eerste volzin van het eerste lid verplicht de toegevoegde

rechtsbijstandverlener en mediator om rechtsbijstand, respectievelijk mediation te verlenen overeenkomstig de toevoeging. Deze plicht komt overeen met het huidige artikel 24, vierde lid, tweede volzin, dat bepaalt dat de

rechtsbijstandverlener, zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, verplicht is de nodige rechtsbijstand te verlenen, hetgeen ingevolge het huidige artikel 33e, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is op de toegevoegde mediator. Omdat hieruit al volgt dat de toegevoegde rechtsbijstandverlener en mediator zich na intrekking van de toevoeging aan de zaak kunnen onttrekken (huidige artikelen 33, tweede lid, en 33e, tweede lid), behoeft dit laatste geen expliciete vermelding.

De tweede volzin is ontleend aan de huidige bepalingen (artikelen 24, vierde lid, eerste volzin, en 33e, eerste lid) die ertoe strekken dat de toegevoegde

rechtsbijstandverlener en mediator de toevoeging slechts met instemming van het bestuur kunnen weigeren. Het gaat hierbij in wezen om een bevoegdheid van het bestuur om de betrokken rechtsbijstandverlener of mediator (tijdelijk) te ontheffen van zijn verplichting om rechtsbijstand of mediation te verlenen.

Aangezien de toevoeging een beschikking is die strekt tot zowel de verlening van rechtsbijstand of mediation aan de rechtzoekende als tot subsidiering van de betrokken rechtsbijstandverlener of mediator, wordt niet langer gesproken van de “weigering van de toevoeging”, maar van de weigering om rechtsbijstand of mediation overeenkomstig de verleende toevoeging te verlenen.

De bevoegdheid van het bestuur om de toegevoegde rechtsbijstandverlener en mediator te ontheffen van hun plicht om rechtsbijstand en mediation te verlenen overeenkomstig de toevoeging, kan van belang zijn in gevallen waarin een

wijziging of intrekking van de verleende toevoeging is gevraagd, maar op die aanvraag nog niet is beslist. Ook kan zij van belang zijn in gevallen waarin de toegevoegde rechtsbijstandverlener aan wie een trajecttoevoeging (al dan niet voor multiproblematiek) is verleend, met de rechtzoekende van mening verschilt over de vraag of rechtsbijstand op grond van die verleende toevoeging moet worden verleend in een vervolgprocedure of in een nieuwe zaak. In dergelijke gevallen is een beoordeling van het bestuur van de raad nodig.

160 Tweede lid

Het tweede lid ziet op gevallen waarin het bestuur een toevoeging heeft

verleend voor de verlening van rechtsbijstand in meer dan een instantie (artikel 42, tweede en derde lid). In dergelijke gevallen heeft het bestuur in beginsel geen rol meer bij de vraag of rechtsbijstandverlening in een eventuele

vervolgprocedure voldoet aan de algemene criteria voor rechtsbijstandverlening op basis van een toevoeging (artikel 17). Die beoordeling is in beginsel aan de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Die is op grond van het tweede lid verplicht om op verzoek van de rechtzoekende in een vervolgprocedure rechtsbijstand ter verlenen, tenzij een van de weigeringsgronden van toepassing is.

Daarbij wordt op voorhand aangenomen dat er sprake is van een in de

Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelang (artikel 17, eerste lid), aangezien het gaat om een vervolgprocedure in dezelfde zaak waarvoor dit al bij de

verlening van de toevoeging is vastgesteld. Ook zal het vrijwel altijd het geval zijn dat zich in de vervolgprocedure geen van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 17, tweede lid, onder e (een rechtspersoon die is opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren), onder f (de zaak betreft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf), onder g (de zaak wordt voorgelegd aan internationaal college dat zelf in rechtsbijstandvergoeding voorziet) en onder h (de zaak kan redelijkerwijze aan de rechtzoekende zelf worden overgelaten) voordoet. De toegevoegde rechtsbijstandverlener hoeft dit derhalve niet apart te beoordelen. Zoals is toegelicht in paragraaf 4.2.5.4 van het algemene deel van deze toelichting, wordt de financiële draagkracht van de rechtzoekende na de verlening van de toevoeging niet nogmaals beoordeeld voor het verlenen van rechtsbijstand (op basis van die toevoeging) in een vervolgprocedure of een nieuwe zaak.

Wel moet de rechtsbijstandverlener beoordelen of een van de gronden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder b tot en met d, zich tegen

rechtsbijstandverlening in de vervolgprocedure verzet. Geen rechtsbijstand wordt verleend, indien de zaak in de vervolgprocedure kennelijk van elke grond is ontbloot (artikel 17, tweede lid, onder b), de kosten van een vervolgprocedure niet in een redelijke verhouding tot het belang daarvan staan (onder c) of, indien het gaat om een vervolgprocedure, op grond van de overtreden norm

aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd (onder d).

Voor het geval een geschil ontstaat tussen de rechtzoekende en de toegevoegde

161

rechtsbijstandverlener over de vraag of één van die weigeringsgronden aanwezig is, voorziet het vijfde lid in de verplichting van de toegevoegde

rechtsbijstandverlener om hierover mededeling aan het bestuur te doen. Zoals toegelicht bij artikel 44, vierde lid, vermeldt de toevoeging, indien die is

verleend voor de verlening van mediation of rechtsbijstand in meer dan één zaak of meer dan één instantie (artikel 42, tweede en derde lid), dat de te verlenen rechtsbijstand of mediation nader kan worden uitgewerkt met toepassing van artikel 4:30, tweede lid, Awb. Aanleiding tot een nadere uitwerking kan, naast bijvoorbeeld een klacht van de rechtzoekende bij de raad, zijn de mededeling van de toegevoegde rechtsbijstandverlener op grond van het vijfde lid. In dergelijke gevallen wordt het bestuur van de raad alsnog betrokken bij de beoordeling van de vraag of gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de reeds verleende traject-toevoeging moet worden verleend in een

vervolgprocedure of een nieuwe zaak van de rechtzoekende.

Met het oog op de regierol van de raad en de noodzaak om de regeling te kunnen evalueren, voorziet het vierde lid in de verplichting van de

rechtsbijstandverlener om van de verlening van rechtsbijstand in een vervolgprocedure mededeling te doen aan het bestuur van de raad.

Derde lid

Het derde lid ziet op gevallen waarin het bestuur een toevoeging heeft verleend die niet alleen strekt tot verlening van rechtsbijstand in de zaak die op dat moment speelde, maar ook in eventuele nieuwe zaken die rechtstreeks verband houden met het achterliggende maatschappelijke probleem van de

rechtzoekende of met het rechtsbelang van de zaak waarvoor de toevoeging is verleend (artikel 42, tweede en derde lid). Ook hier geldt dat het bestuur in beginsel geen rol heeft bij de beoordeling of rechtsbijstandverlening in dergelijke nieuwe zaken voldoet aan de criteria voor rechtsbijstandverlening (artikel 17).

Die beoordeling is in beginsel aan de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Op grond van het derde lid is de toegevoegde rechtsbijstandverlener, behoudens uitzonderingen, verplicht om op verzoek van de rechtzoekende rechtsbijstand ter verlenen.

Onderdeel a

De verplichting om op grond van de trajecttoevoeging rechtsbijstand in een nieuwe zaak te verlenen wordt in de tijd beperkt. De rechtzoekende moet de wens om die rechtsbijstand binnen een bepaalde termijn aan de

162

rechtsbijstandverlener kenbaar hebben gemaakt. De commissie-Van der Meer zal hierover uiterlijk medio 2017 advies uitbrengen. Naar aanleiding daarvan worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over die termijn.

Onderdeel b

De verplichting om op grond van een trajecttoevoeging rechtsbijstand in een nieuwe zaak te verlenen wordt daarnaast ook beperkt door de aard van de nieuwe zaak. Die moet rechtstreeks verband houden met het achterliggende maatschappelijke probleem van de rechtzoekende (trajecttoevoeging voor multiproblematiek) of met het rechtsbelang van de zaak waarvoor het bestuur de toevoeging heeft verleend (trajecttoevoeging). De commissie-Van der Meer zal ook hierover uiterlijk medio 2017 advies uitbrengen. Naar aanleiding daarvan worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld.

Onderdeel c

Op grond van de trajecttoevoeging wordt geen rechtsbijstand in een nieuwe zaak verleend, indien die zaak kennelijk van elke grond is ontbloot (artikel 17, tweede lid, onder b), indien de kosten van rechtsbijstand disproportioneel zijn aan het belang van de zaak (artikel 17, tweede lid, onder c) of, indien het gaat om een vervolgprocedure, op grond van de overtreden norm aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd (artikel 17, tweede lid, onder d). Ook wordt op grond van de trajecttoevoeging geen rechtsbijstand verleend in bepaalde nieuwe zaken die de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreffen (artikel 17, tweede lid, onder f), in een nieuwe zaak die wordt voorgelegd aan een internationaal college dat voorziet in een aanspraak op vergoeding van rechtsbijstand (artikel 17, tweede lid, onder g), of indien de behartiging van de zaak redelijkerwijs aan de rechtzoekende zelf, al dan niet met bijstand door een derde, kan worden overgelaten (artikel 17, tweede lid, onder h). De financiële draagkracht van de rechtzoekende wordt na de verlening van de toevoeging niet nogmaals beoordeeld voor het verlenen van rechtsbijstand in een nieuwe zaak. Verwezen wordt naar de toelichting bij het tweede lid.

Met het oog op de regierol van de raad en de noodzaak om de regeling te kunnen evalueren, voorziet het vierde lid in de verplichting van de

rechtsbijstandverlener om van de verlening van rechtsbijstand in een nieuwe zaak mededeling te doen aan het bestuur van de raad.

163

Voor het geval een geschil ontstaat tussen de rechtzoekende en de toegevoegde rechtsbijstandverlener over de vraag of een nieuwe zaak onder het bereik van de reeds verleende traject-toevoeging valt, voorziet het vijfde lid in de

verplichting van de toegevoegde rechtsbijstandverlener om hierover mededeling aan het bestuur te doen. Het bestuur kan alsdan bepalen of rechtsbijstand in de nieuwe zaak moet worden verleend. Indien bij het bestuur een nieuwe

toevoeging wordt gevraagd voor een nieuwe zaak die onder het bereik van de reeds verleende trajecttoevoeging valt, kan die aanvraag met toepassing van artikel 19, eerste lid, onder b, worden afgewezen.

Artikel 50

Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 29, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290).

Ten opzichte daarvan is geen wijziging beoogd.