• No results found

Hoofdstuk IV. De verlening van rechtsbijstand en mediation Afdeling 1. Algemeen

paragraaf 4.2.7 is ook dit nader toegelicht

Artikel 32

De (over)waarde van de eigen woning wordt ook betrokken bij de toegang van de rechtzoekende tot aanvullende rechtshulp, die wordt geboden door het Juridisch Loket of een andere daartoe door de raad getroffen voorziening.

Aanvullende rechtshulp kan ook worden geboden door derden met wie het bestuur een overeenkomst tot het verlenen van aanvullende rechtshulp heeft gesloten. In die gevallen is geen sprake van een vergoeding aan een

toegevoegde rechtsbijstandverlener, die de hoogte van de kostendekkende eigen bijdrage van de rechtzoekende bepaalt. Zoals in paragraaf 4.2.6 van het

algemene deel van deze toelichting reeds is toegelicht, wordt in die gevallen uitgegaan van een forfaitair bedrag, dat bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

143 Artikel 33

In dit artikel zijn voor de overzichtelijkheid enkele verspreide bepalingen over de kosten samengevoegd, waarbij geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Het eerste tot en met vierde lid komen overeen met de huidige artikelen 41, eerste lid, respectievelijk 38, derde en vierde lid en 40.

Artikel 34

Dit artikel regelt in welke gevallen rechtsbijstand kosteloos is. Kosteloze rechtsbijstand wordt verleend ongeacht de hoogte van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende (artikel 17, tweede lid, onder a) en zonder heffing van een eigen bijdrage (artikel 28, tweede lid, onder c). Kosteloze

rechtsbijstand betekent echter niet dat aan de rechtzoekende in het geheel geen kosten in rekening worden gebracht, zoals griffierechten.

Eerste, derde en vijfde lid

Het eerste, derde en vijfde lid komen overeen met het huidige artikel 43, eerste, derde en vierde lid, zoals die luiden na de wijziging bij wet van 17 november 2016, Stb. 2016, 476, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen (Kamerstukken 34 159).

Tweede lid

Het tweede lid is ontleend aan het huidige artikel 43, tweede lid, met dien verstande dat de desbetreffende wettelijke voorschriften op grond waarvan het bestuur een raadman aanwijst of toevoegt, niet langer in een (limitatieve) opsomming zijn weergegeven. De opsomming in het tweede lid was niet actueel en is bij wet van 17 november 2016, Stb. 2016, 476 (Kamerstukken 34 159) aangevuld. Met de algemene verwijzing naar “zaken waarin het bestuur op grond van enig wettelijk voorschrift wordt gelast een raadsman aan te wijzen of toe te voegen” wordt een opsomming vermeden en is het tweede lid te allen tijde actueel.

Vierde lid

Het vierde lid is ontleend aan het huidige artikel 44, vierde lid, ten opzichte waarvan geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Aangezien uit de aard van de

144

kosteloze rechtsbijstand al volgt dat die wordt verleend ongeacht het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, zijn de woorden “ongeacht de draagkracht”

geschrapt.

Artikel 35

Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 44a, ten opzichte waarvan geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

Artikel 36

Op grond van dit artikel kan het bestuur de rechtzoekende oproepen voor een oriëntatiegesprek.

Het bestuur bepaalt of het in het concrete geval nodig is om de rechtzoekende voor een dergelijk gesprek op te roepen. Indien de rechtzoekende die door het bestuur voor een oriëntatiegesprek is opgeroepen, zich zonder goede gronden niet in persoon laat horen, wordt geen rechtsbijstand verleend. Op het

oriëntatiegesprek is in paragraaf 4.2.2.2 van het algemene deel van de toelichting al nader ingegaan.

Dit artikel is ontleend aan het huidige artikel 27. Ten opzichte van het huidige artikel 27 is duidelijker tot uitdrukking gebracht dat het bestuur de

rechtzoekende in persoon kan horen, hetgeen betekent dat de rechtzoekende zich in dat geval niet kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

Geschrapt is de tweede volzin van artikel 27, dat bepaalt dat het bestuur ook de wederpartij van de rechtzoekende kan horen. Die tweede volzin strekt er niet toe dat op de wederpartij een verplichting rust om gegevens te verstrekken.54 Op het bestuur rust op grond van artikel 3:2 Awb al de verplichting om bij de

voorbereiding van het besluit op de aanvraag om rechtsbijstand of mediation de nodige gegevens te vergaren.

Artikel 37

Op grond van dit artikel kan het bestuur aan de verlening van rechtsbijstand of mediation het voorschrift verbinden dat de rechtzoekende met een

onderliggende maatschappelijke (niet-juridische) problematiek medewerking verleent aan het oplossen of beheersbaar maken van die problematiek. Hierop is

54Kamerstukken II 1991/92, 22 609, nr. 3, pp. 20-21.

145

in paragraaf 4.2.4 van het algemene deel van deze toelichting al uitgebreid ingegaan. In de praktijk zal het bij de toepassing van deze bevoegdheid veelal gaan om een rechtzoekende die binnen een bepaalde periode meerdere malen om gesubsidieerde rechtsbijstand of mediation verzoekt, terwijl deze zaken voortkomen uit dezelfde onderliggende problematiek (bijvoorbeeld

schuldenproblematiek of een verslaving). De formulering van dit artikel sluit echter niet uit dat het voorschrift ook kan worden verbonden aan de verlening van rechtsbijstand of mediation, indien de rechtzoekende voor het eerst om rechtsbijstand of mediation vraagt in een aantal verschillende zaken die voortkomen uit dezelfde onderliggende problematiek.

Het gaat hier om een facultatieve bevoegdheid. Het bestuur hoeft dit voorschrift niet in alle gevallen waarin sprake is van multiproblematiek aan de verlening van rechtsbijstand of mediation te verbinden. Er zijn immers gevallen waarin op voorhand reeds duidelijk is dat een dergelijke medewerkingsplicht geen enkel effect sorteert. Het bestuur moet in de individuele zaak de nodige gegevens vergaren en de rechtstreeks betrokken belangen afwegen (artikelen 3:2 en 3:4 Awb).

De bevoegdheid om dit voorschrift aan de verlening van rechtsbijstand of

mediation te verbinden is een zelfstandig instrument. In zaken waarin sprake is van multiproblematiek en tweedelijns rechtsbijstandverlening nodig is, kan die bijstand worden verleend op basis van een zogeheten trajecttoevoeging voor multiproblematiek (artikel 42, tweede lid), maar dit is niet noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan het bestuur het voorschrift ook verbinden aan de verlening van een reguliere toevoeging voor de verlening van rechtsbijstand of mediation in één zaak en één instantie (artikel 42, eerste lid).

Hoewel deze medewerkingsverplichting naar verwachting veelal als voorschrift zal worden verbonden aan een toevoeging, sluit dit artikel (door het gebruik van de algemene term rechtsbijstand) niet uit dat de medewerkingsverplichting ook kan worden verbonden aan de verlening van aanvullende rechtshulp. In zich daartoe lenende gevallen kan het voorschrift dus ook worden verbonden aan een besluit tot het verlenen van aanvullende rechtshulp. Omdat (gewone) rechtshulp daarentegen niet wordt verleend bij wijze van uitvoering van een daartoe

strekkend besluit, kan het voorschrift niet aan de verlening van rechtshulp worden verbonden.

Indien het bestuur aan de verlening van aanvullende rechtshulp of van rechtsbijstand of mediation op basis van toevoeging het voorschrift tot

146

medewerking aan het oplossen of beheersbaar maken van de onderliggende problematiek verbindt, wordt in het desbetreffende besluit vermeld welke

medewerking de rechtzoekende moet verlenen (artikelen 39, tweede lid, en 44, tweede lid). Het moet voor de rechtzoekende immers duidelijk zijn welke

medewerking van hem wordt verlangd. Het bestuur stelt de aard en omvang van die medewerkingsplicht vast in overleg met de betrokken instantie of instanties buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Verwezen wordt naar paragraaf 4.2.4 van het algemene deel van deze toelichting, waarin nader is ingegaan op de verbreding van de eerste lijn. Het bestuur verifieert ook bij die instantie of instanties, dan wel bij de rechtzoekende zelf of de rechtzoekende de verlangde medewerking ook daadwerkelijk verleent. Die controle past bij de versterking van de regierol van de raad en de bevoegdheid van het bestuur om het besluit tot rechtsbijstandverlening zo nodig in te trekken. Een controlerende taak wordt derhalve niet bij de toegevoegde rechtsbijstandverlener of mediator belegd.

Indien de rechtzoekende niet of onvoldoende medewerking verleent aan het oplossen of beheersbaar maken van de onderliggende problematiek, kan het bestuur het besluit tot verlening van aanvullende rechtshulp of van

rechtsbijstand of mediation op basis van een toevoeging intrekken (artikelen 40, onder c, en 46, eerste lid, onder c).

Afdeling 2. De verlening van aanvullende rechtshulp