• No results found

De financiële draagkracht van de rechtzoekende

Hoofdstuk IV. De verlening van rechtsbijstand en mediation Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 2. De financiële draagkracht van de rechtzoekende

Deze paragraaf bevat ter uitwerking van artikel 17, tweede lid, onder a, normen voor de financiële draagkracht van de rechtzoekende. De bepalingen in de

artikelen 20 tot en met 27 zijn ontleend aan de huidige artikelen 34 tot en met 34f en 36 in de huidige afdeling 1 van hoofdstuk V (Financiële bepalingen) en aangepast aan de maatregelen ter implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Wolfsen.

Het gaat onder meer om de maatregelen die ertoe strekken dat de overwaarde van de eigen woning voortaan wordt betrokken bij het vaststellen van de draagkracht van de rechtzoekende die in aanmerking wil komen voor

rechtsbijstand of mediation op basis van een toevoeging of voor rechtsbijstand in de vorm van de nieuwe figuur van aanvullende rechtshulp.

Het gaat ook om de maatregelen die ertoe strekken dat bij rechtsbijstand of mediation op basis van een toevoeging in zaken die voortvloeien uit een echtscheiding of de verbreking van een ander samenlevingsverband voortaan het gezinsinkomen wordt betrokken.

Uit de aanbevelingen van de commissie-Wolfsen vloeit ook voort dat de eigen bijdrage voortaan niet langer is verschuldigd aan de toegevoegde

rechtsbijstandverlener of mediator maar aan de raad. Ook dit noopt tot de nodige wijzigingen.

De bepalingen van het huidige artikel 34g in de huidige afdeling 1 van hoofdstuk V hebben geen betrekking op de vaststelling van de financiële draagkracht van de rechtzoekende om diens toegang tot het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand te beoordelen, maar op de intrekking van de toevoeging als gevolg van de zogeheten resultaatsbeoordeling. Zij zijn daarom om

wetssystematische redenen overgebracht naar paragraaf 3 (wijziging, intrekking en vernietiging) van afdeling 3 (de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging) en ondergebracht in het nieuwe artikel 47. Zoals toegelicht in

paragraaf 4.2.2.3 van het algemene deel van deze toelichting leidt een

dergelijke resultaatsbeoordeling niet tot intrekking van het besluit tot verlening

133 van aanvullende rechtshulp (zie artikel 40).

Eveneens op wetssystematische gronden zijn de bepalingen van het huidige artikel 35 (in de huidige afdeling 1 van hoofdstuk V) met betrekking de eigen bijdrage van de rechtzoekende overgebracht naar paragraaf 3 van Afdeling 1 van hoofdstuk IV. Deze bepalingen hebben geen betrekking op de vaststelling van de financiële draagkracht van de rechtzoekende. Zij worden als gevolg van de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Wolfsen uitgebreid (zie de artikelen 28 tot en met 32). Deze wetsystematische aanpassingen komen de kenbaarheid en toegankelijkheid van de wettelijke bepalingen ten goede.

In verschillende bepalingen met betrekking tot de zogeheten peiljaarverlegging wordt thans gesproken van een nieuw besluit (op de aanvraag om een

toevoeging) van het bestuur dat in plaats treedt van een eerder besluit op die aanvraag. Omdat het hierbij in wezen gaat om een wijziging van dat eerdere besluit, is de redactie van de desbetreffende artikelen hierop aangepast.

In het belang van de toegankelijkheid van de regelgeving en de reductie van de regeldruk zijn voorts verschillende redactionele wijzigingen aangebracht. Zo zijn waar mogelijk bepalingen met betrekking tot de inkomens- en

vermogensgegevens van de rechtzoekende en die van anderen samengevoegd.

Artikel 20

Eerste lid

Het huidige eerste en tweede lid van artikel 34 zijn om redenen van leesbaarheid en verduidelijking opnieuw geformuleerd en samen genomen in een nieuw

eerste lid. Het door de rechtzoekende uitkomen boven de draagkrachtnormen van de Wrb wordt in het vervolg geformuleerd als een weigeringsgrond voor de verlening van rechtsbijstand. Daarmee omvat de weigeringsgrond zowel het spreekuur, de aanvullende rechtshulp als de toevoeging.

Tweede lid

Het huidige derde lid is als tweede lid in het voorgestelde artikel gehandhaafd.

Hoewel de bepaling fors aan belang inboet omdat voor het verbreken van affectieve relaties een aparte regeling wordt getroffen, is niet gekozen voor volledige schrapping. Er kan immers ook sprake zijn van een duurzame

gezamenlijke huishouding, zonder dat sprake is van een affectieve relatie. Een dergelijke samenlevingsvorm dient ook als economische eenheid te worden behandeld.

134

De tenzij-clausule van onderdeel a ziet op niet meer samenlevende echtelieden – die bijvoorbeeld om religieuze redenen niet wensen te scheiden – waarbij zich een geschil voordoet tussen een van de echtelieden en een derde. In dat geval wordt het niet redelijk geacht het inkomen en vermogen van de andere

echtgenoot mee te tellen bij de berekening van de draagkracht van de rechtzoekende. Datzelfde geldt indien sprake is van een tegenstrijdig belang (anders dan samenhangend met de verbreking van de relatie) van de

rechtzoekende en de persoon waarmee de relatie verbroken wordt.

Derde lid

Het nieuwe derde lid vervangt het huidige vierde lid. Om redenen van flexibiliteit wordt de indexering voortaan bij of krachtens amvb vastgesteld.

Vierde lid

Het nieuwe vierde lid betreft het huidige artikel 8, vierde lid, en is om

redactionele redenen aan dit artikel toegevoegd. De bepaling zelf is ongewijzigd overgenomen.

Vijfde lid

Het vijfde lid is toegevoegd met het oog op de maatregel “scheiden op basis van gezinsinkomen”, zoals uiteengezet in het algemeen deel. Ter voorkoming van enig misverstand zij opgemerkt dat alleen dit artikel niet van toepassing is op aanvragen om rechtsbijstand die betrekking hebben op de verbreking van een affectieve relatie. Alle andere bepalingen in de Wrb, die bijvoorbeeld gaan over de wijze waarop de berekening van de draagkracht plaatsvindt, zijn wel van toepassing op die aanvragen.

Artikel 21

Dit artikel is ontleend aan het huidige artikel 34a. Het huidige eerste lid bevat zowel een begripsbepaling als een gedragsnorm. De begripsbepaling is

ondergebracht in het nieuwe eerste lid en de gedragsnorm in het nieuwe tweede lid. Dat de rechtzoekende na peiljaarverlegging het meerdere aan eigen bijdrage is verschuldigd aan de raad, volgt al uit het feit dat hij de eigen bijdrage altijd aan de raad is verschuldigd. Dat hoeft dus niet te worden herhaald. Met deze redactionele wijzigingen is geen wijziging beoogd.

Het derde lid is nieuw. Het strekt ertoe dat in zaken waarin na de verlening van aanvullende rechtshulp toch de verlening van rechtsbijstand op grond van een

135

toevoeging nodig blijkt te zijn, wordt uitgegaan van het inkomen en vermogen ten tijde van de aanvraag om aanvullende rechtshulp in die zaak. Hiermee wordt voorkomen dat de rechtzoekende nadeel kan ondervinden als gevolg van

veranderingen in zijn inkomens- en vermogenspositie die zijn ingetreden na zijn aanvraag om aanvullend rechtshulp in de zaak die met die aanvullende

rechtshulp niet kon worden opgelost en voortgezette behandeling op basis van een toevoeging vergt. Hierop is in paragraaf 4.2.2.3 van het algemene deel van deze toelichting nader ingegaan.

Artikel 22

Dit artikel is ontleend aan het huidige artikel 34c. Ook hier is begripsbepaling (terugval van inkomen of vermogen) van het huidige tweede lid ondergebracht in het eerste lid en is de gedragsnorm (wijziging van de beschikking) in het tweede lid geplaatst. De bepalingen met betrekking tot de aanvraag in het huidige derde en vierde lid zijn samengevoegd in het nieuwe derde lid. Omdat de aanvraag ingevolge artikel 4:1 Awb wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is daarop te beslissen, wordt niet langer bepaald dat aanvraag wordt ingediend bij het bestuur

Artikel 23

Het derde lid komt overeen met het huidige 34d, derde lid, met dien verstande dat de bepaling in de tweede volzin met betrekking tot de eigen bijdrage is overgebracht naar paragraaf 3 (artikel 29), dat onder meer de eigen bijdrage regelt.

Artikel 25

Dit artikel is ontleend aan het huidige artikel 34f. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de volgorde van het huidige tweede lid (invordering) en derde lid (termijnbetalingen) om te wisselen. Uitstel van betaling van de eigen bijdrage in de vorm van een betalingsregeling gaat logischerwijs vooraf aan invordering (bij dwangbevel).

Artikel 26

De in het algemeen deel toegelichte maatregel “scheiden op basis van gezinsinkomen” (paragraaf 4.2.5.3) is in dit artikel uitgewerkt.

136 Eerste en tweede lid

Bij de aanvraag tot verlening van rechtsbijstand of mediation op basis van een toevoeging rechtstreeks verband houdende met de verbreking van een

(affectieve) relatie met een persoon waarmee duurzaam een gezamenlijke

huishouding is gevoerd, wordt niet langer uitgegaan van het individuele inkomen en vermogen van de rechtzoekende, maar van het gezamenlijk inkomen en vermogen van de rechtzoekende en de gewezen levensgezel. Het begrip levensgezel is overgenomen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Een aanvraag voor rechtsbijstand ingeval van een conflict tussen huisgenoten die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, zonder dat sprake is van een affectieve relatie (bijvoorbeeld studenten), valt niet onder de werking van dit artikel.

De aanvraag dient betrekking te hebben op geschillen die voortkomen uit de verbreking van een affectieve relatie. Het gaat dus om de afwikkeling van echtscheidingen, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de beëindiging van

samenwoning, en het gaat om de hiermee samenhangende geschillen omtrent gezag, omgang en levensonderhoud. Tevens kan gedacht worden aan

vorderingen die zien op de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen en schulden van de rechtzoekende en de levensgezel waarmee de relatie is of wordt verbroken. Voorts is vereist dat sprake is geweest van een duurzame

gezamenlijke huishouding. Op deze wijze is voldoende verzekerd dat de rechtzoekende geacht kan worden aanspraak te maken op een deel van het gezamenlijke inkomen en vermogen van de scheidende partners.

Indien het gezamenlijk inkomen het bedrag van (thans) € 37.300,- overschrijdt, wordt in beginsel geen toevoeging verleend. Datzelfde geldt indien het

gezamenlijk vermogen hoger is dan het (gezamenlijk) heffingvrij vermogen van (thans) € 50.000,-. Komen inkomen en vermogen onder de genoemde bedragen uit, dan wordt een reguliere toevoeging met eigen bijdrage verleend. De (hierna te bespreken) kostendekkende eigen bijdrage is dan niet aan de orde.

Derde lid

Het voorgestelde derde lid bepaalt dat ingeval het gezamenlijk inkomen de eerder genoemde norm van (thans) € 37.300,- overschrijdt, de rechtzoekende die een inkomen van (thans) € 26.400,- of minder heeft én een vermogen lager dan het heffingvrij vermogen, tóch een toevoeging kan krijgen. Hiermee wordt beoogd een uitkomst te bieden voor de situatie dat de draagkracht van de

137

rechtzoekende en de gewezen levensgezel de genoemde norm overschrijdt, maar de rechtzoekende geacht moet worden zelf onvoldoende draagkracht te hebben om op dat moment rechtsbijstandverlening te bekostigen. Aldus wordt voorkomen dat de rechtzoekende afhankelijk is van de medewerking van de gewezen levensgezel om een advocaat buiten het stelsel te kunnen bekostigen.

Aan deze toevoeging wordt een eigen bijdrage verbonden ter hoogte van de vergoeding die de rechtsbijstandverlener of mediator toekomt (kostendekkende eigen bijdrage).

Vierde lid

Op grond van het vierde lid kan het bereik van het artikel in de tijd beperkt worden tot een bepaalde periode na het verbreken van de relatie. Aldus kan worden voorkomen dat vele jaren na de verbreking van de relatie nog steeds op grond van de optelsom van het inkomen en vermogen van de gewezen partners wordt beoordeeld of aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand bestaat.

Als aanvangsmoment van deze periode kan voor gehuwden en geregistreerd partners worden aangesloten bij het tijdstip van de indiening van het verzoek tot echtscheiding, ontbinding van het huwelijk of ontbinding van het geregistreerd partnerschap, of - in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden - het tijdstip waarop de overeenkomst tot

beëindiging wordt gesloten. Voor de verbreking van de relatie met andere levensgezellen is dat het tijdstip van het beëindigen van de gezamenlijke huishouding.

Artikel 27

Dit artikel bevat de inkomens- en vermogenseis voor rechtspersonen. Het komt overeen met het huidige artikel 36, met dien verstande dat de voorbeelden van inkomsten – “waaronder begrepen bijdragen van leden of betrokkenen, alsmede subsidies van de overheid” zijn geschrapt. Voorbeelden lenen zich beter voor opneming in een toelichting. Ook de bepaling dat artikel 35 (het nieuwe artikel 28, eerste en vijfde lid) van overeenkomstige toepassing is, is geschrapt, aangezien dat artikel betrekking heeft op de eigen bijdrage van de

rechtzoekende zonder daarbij onderscheid te maken tussen rechtzoekende natuurlijke personen en rechtzoekende rechtspersonen. Uit de definitie van rechtzoekende in artikel 1, eerste lid, volgt al dat deze zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon kan zijn.