‘Ja’. - Ze zweeg. Kon geen woorden vinden om haar minachting uit te drukken.
Eindelijk, stamelend van boosheid, brak ze los: ‘En dat is dus de man aan wien ik
me heb toevertrouwd.
Een.... lafaard. Bah!.... En weet je wat ik doe? Ik ga met de eerstvolgende weer
terug. - Ja. - Dan moet jìj maar zien wat jìj doet.’ Ze klemde haar lippen opeen, haar
oogen vonkten uitdagend. Het gezicht van Miles betrok. Hij leek plots veel op een
baby, die gaat huilen. - ‘Meen je dat Madge....’ Ze keek hem argwanend aan, een
rimpeltje tusschen haar oogen. Trilde zijn stem?.... Nee, dat was krankzinnig, Miles,
die zich altijd zoo beheerschte. ‘Ja, natuurlijk’, antwoordde ze een beetje onzeker.
‘Wat denk je, dat ik me voor de grap zoo opwind. Je kunt mij op m'n woord gelooven,
hoor’.
Hij zweeg even. ‘Zie je Madge’, kwam eindelijk schor zijn stem, ‘ik had gedacht,
dat jij heusch een beetje van me hield, dat je bij me blijven zou. En nu wil je me in
den steek laten. Terwijl ik me zoo ellendig voel’. Madge keek verslagen. Ze hoorde
een vreemd geluidje in zijn keek. ‘Je.... je begint toch niet te huilen’, vroeg ze
hulpeloos. Hij schudde, hevig ontkennend, nee. Peinzend staarde ze naar hem.
‘Geef je dan heusch wat om me, Miles’. Haar stem klonk hoog verwonderd, als van
een kind. Hij knikte sprakeloos. ‘En ik dacht, dat alles maar een grap was. Van
wanneer af dan?’
‘Ik weet niet.... gisteravond denk ik.’
‘Zie je wel. Ik wist, dat die pyjama me goed stond.’ Ze kwam op hem af en gaf
hem, spontaan, een zoen. - De kellner keek belangstellend toe. - Miles schrok er
van. ‘Ik blijf bij je’, zei ze vastberaden. Nu begint het pas leuk te worden’.
Ze keken elkaar in de oogen, onderzoekend, of ze het voor den eersten keer
deden. Allebei begonnen ze te lachen, een beetje verlegen, als menschen, die zich
voor hun gevoeligheid schamen.
‘Zal je dan geen oude juffrouwen meer aanklampen’, vroeg hij, zacht plagend.
‘Waarom niet? Houd je daar niet van.’
‘Ik ben er dol op. Maar ik zou graag die mooie pyjama wat
beter willen bekijken.... om te zien of het fabrikaat wel goed is, begrijp je.’ Hij keek
haar ondeugend aan.
Ze tikte hem bestraffend op zijn wang. ‘Jij bent niet luchtziek meer, dat merk ik
wel.’
De Zweed had het, van Waalhaven tot Schiphol, kwaad te verduren. Hij wist nu
zeker met een stel gekken op reis te zijn. Dat nuffige kind, die aanstelster, zat
plotseling op schoot bij dien suffigen jongeman, waar ze eerst niet naar omkeek.
En waarachtig; ze zoenden elkaar. Niet één keer, maar.... foei, het was ontzettend.
En dat gebeurde maar ongestraft. In wat voor tijd leefde hij. De wereld rende naar
zijn ondergang. - Miss Arabella, uitgeput door luchtziekte, lag nog steeds roerloos,
op de grens van bewusteloosheid. Ze bemerkte niets van de eindelijke landing in
Schiphol. Miles en Madge beraadslaagden over haar. Dan wendde hij. zich tot den
Zweed:
‘Ach meneer, ‘wilt u misschien een handje helpen?’ En hij wees op de dame.
‘Neemt u 't hoofd, dan neem ik de beenen.’
Wanneer Miles voorgesteld had: ‘Laten wij samen te water springen’, had de
Zweed niet verbaasder kunnen kijken. Maar hij was te overrompeld om te weigeren.
Dus bukte hij, al steunende, zijn jichtigen rug en strekte zijn handen uit, om Arabella's
hoofd van den vloer te lichten. Er bleek meer leven in de dame te zijn achtergebleven,
dan men had verwacht. Zoodra zij werd aangeraakt - vóór Miles een-twee-hoepla!
had kunnen uitspreken - vloog zij, als door een electrischen schok, overeind en gaf
een gil van schrik, toen ze, vlakbij, het roode gelaat van haar vijand zag. - Het bloed
was naar zijn wangen gevloeid door het bukken en de aderen aan zijn slapen stonden
gespannen. - Hij wreef langs zijn scheenbeen, waar zij tegenaan had geschopt, en
grommelde onsamenhangende woorden over een volk van lomperds en idioten.
Het drong tot Miss Arabella door, dat zij hem, voor den smaad haar aangedaan,
had betaald gezet en dat stemde haar opgewekt. Naar buiten kijkend, riep ze: ‘Ach,
daar staat mijn vriendin! Hoe innig lief’. Ze begon te wuiven, opgewonden. ‘Prudence,
dag Prudence! - Ze ziet me niet. Ik moet er uit’. Ze lichtte haar valies uit het
bagage-net en begon zenuwachtig aan het deurtje te friemelen.
‘Wacht u nou even’, deed Miles aartsvaderlijk - alsof hij
zich zelf, een half uur geleden, niet als een baby had gedragen. - Hij hielp haar
uitstappen. Buiten viel ze uit zijn beschermenden greep in de gespreide armen harer
vriendin - een even lange, platborstige vrouw als zij.
Voor Madge de cabine verliet, zei ze, beminnelijk knikkend naar den bullebak,
die bij zijn koffertjes de wacht hield: ‘dag meneer’. Maar hij keurde haar blik noch
antwoord waardig. ‘Als je me niet eens een goeden dag gunt, stik dan, man’, dacht
Madge. En ze holde naar Miles, die te wachten stond naast zijn koffer. Hij wilde
haar valiesje overnemen, maar ze schudde nee. ‘Dan kunnen we immers niet zóó
loopen’. En ze stak haar arm onder den zijne door. Verrukt drukte hij haar tegen
zich aan. En zoo, de glanzende oogen naar elkanders gelaat, liepen zij in de richting
der douanen. Ieder een koffertje bengelend langs de ‘vrije’ zij. Miss Arabella
langzaam volgend aan den arm van haar vriendin, trok haar brauwen verwonderd
op.
Liepen in Schotland broer en zuster zóó met elkaar? Hoe zou een verloofd paar
dan wel doen? De gedachte schokte haar maagdelijk brein. Ze wendde haar
preutschen blik van de jongelieden af. En met de fierheid haar soortgenooten eigen,
dacht ze: Gelukkig, dat ik met mannen niets te maken heb. Aan een vriendin wist
je tenminste wat je hadt. En teeder glimlachte ze: ‘Lieve Prudence....’
In document
De Nieuwe Gids. Jaargang 46 · dbnl
(pagina 171-174)