• No results found

Evenwel weten we, dat bij de Egyptenaren een bepaalde knoop of strik het symbool voor het Leven was.3) De ‘knoop van Isis’ was volgens Moret oorspronkelijk

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 46 · dbnl (pagina 31-34)

een totem-teeken.

4)

Een gouden amulet in den vorm van een knoop vond ook Howard

Carter aan de mummie van Tut-Anch-Amon.

5)

En ik vermoed. dat een dergelijke

knoop ook is gelegd in den tooverband, waarvan hier sprake is. De knoopen werden

dan nog eens extra geladen door agaat en goud. De agaat gold in de Oudheid o.a.

als geneesmiddel tegen den beet van den schorpioen

6)

, terwijl het goud voor de

oude Egyptenaren was de ‘giver of life’ bij uitstek.

7)

‘Ik ken de vijandige machten, welke er op zinnen om het kind kwaad te doen en

ik ken zelfs hun namen’, zeide degene, die de tooverspreuk sprak, met kennelijk

leedvermaak. Gelijk men een persoon door het noemen van zijn naam deed

ophooren en dit hem dikwerf ter plaatse deed verschijnen, zoo kwamen ook

1) W.H.R. Rivers: Medicine, Magic and Religion, p. 88/9.

2) J.G. Frazer: The golden Bough, p. 238/43.

3) W. Brede Kristensen: Het leven uit den Dood, blz. 54; volgens sommigen stelde deze knoop

de baarmoeder voor, waaruit het leven ontsproot. Zie Charles Singer: The evolution of anatomy,

p. 7.

4) A. Moret: Le Nil et la civilisation égyptienne, p. 420/1.

5) Het graf van Tut-Anch-Amon, dl. II blz. 152, 292.

6) Fühner: Lithotherapie, S. 49/50; Seligmann: Die magischen Heil- und Schutzmittel, S. 240.

7) Perry: The Children of the Sun, p. 457.

de daemonen en geesten nader, wanneer men hun naam noemde. Daarom was

het gevaarlijk om dit te doen. Was echter de booze reeds aanwezig, dan deed het

noemen van zijn naam hem snel het hazenpad kiezen, wijl hij daaruit bemerkte, dat

hij was geïdentificeerd en derhalve bloot stond aan tegentoover. De naam was voor

den primitieven mensch niet iets willekeurigs, maar nauw verbonden met het wezen

van het schepsel of voorwerp. Het was een deel, en wel een zeer belangrijk deel

van mensch en geest. De Tolampoos uit Celebes gelooven, dat, indien ge iemands

naam opschrijft en meeneemt, ge een deel van zijn ziel in uw bezit hebt. Vandaar

de geheimzinnigheid waarmee de naam werd behandeld, en de vrees dien te

openbaren. Deze voorstellingen treffen we ook aan bij de oude Egyptenaren. Ook

voor hen beteekende het kennen van den naam het macht hebben over wie aldus

werden genoemd. Hieruit begrijpen we den wensch van Isis om den waren naam

van Rê te vernemen en den weerzin van den ouden god om haar dien te zeggen:

de sage is algemeen bekend en Lewis Spence verhaalde haar uitvoerig in ‘Mythen

en Legenden van Egypte’. Uit ‘naamvrees’ kreeg iedere Egyptenaar twee namen,

zijn werkelijken of ‘grooten naam’ en zijn ‘kleinen naam’, en alleen de laatstgenoemde

werd publiek gemaakt. Er was dus alle reden voor het triomfantelijke in onze

tooverspreuk: ‘Ik ken den naam der vijandelijke machten, maar hij, die het kind

kwaad wil doen, hij kent den naam van mijn beschermeling niet!’

De groote kindersterfte is in onze dagen, gelijk bekend is, allereerst te wijten aan

de voedingsstoornissen bij den zuigeling. Ook in Egypte blijken deze te zijn

voorgekomen. Verder overkwam het hulpelooze wicht gemakkelijk een ongeluk,

wanneer de moeder tijdelijk afwezig was. Nog meer dan de volwassene behoefde

derhalve het kind de bescherming der goede geesten en de magische kracht der

spreuken. Elk deel van zijn lijf werd aanbevolen in de bijzondere gunst eener

bepaalde godheid, opdat die er over zoude waken: ‘Uw oogen, zoo heette het, zijn

de oogen van den meester van het heelal’, ‘uw ooren zijn de ooren

1)

1) Ook de ‘man’, d.i. de stroomgeest, met wien Jakob worstelde bij het veer van Jabbok, weigerde

den aartsvader hem zijn naam te noemen. Vgl. Frazer: Folk-lore in the Old Testament, p.

252.

van de beide brilslangen’, ‘uw hart is het hart van Mont’, ‘uw borst is de borst van

Aton’, ‘uw longen zijn de longen van Min’, ‘uw ingewanden zijn gezond’, er is niets

aan u, dat de goddelijkheid, d.i. het magisch fluïdum, ontbeert.’ Elk deel van het

lichaam heeft volgens den primitieve zijn eigenaardige mystieke kracht

1)

, en daarom

kreeg bij de Egyptenaren ook elk lichaamsdeel zijn eigen beschermgeest.

Was het kind ziek, dan was het allereerst de geneesmeesteres Isis, van wie hulpe

kon komen. Zij was toch de verzorgster geweest van Horus, wiens kostbare jonge

leven aan vele gevaren had blootgestaan. In den Berlijnschen papyrus staat een

tooverformule, waarin wordt gesproken van de magische kracht der handoplegging

van Isis, die immers op deze wijze haar goddelijk kind placht te genezen. Het was

een bezwering, gericht tegen een ziektedaemone, welke klaarblijkelijk geen andere

was dan de, door Ploutarchos in zijn bekend geschrift ‘Over Isis en Osiris’ (c. 13)

genoemde, Aso, een godin, welke afkomstig was uit Aethiopië en deel had genomen

aan de samenzwering tegen Osiris. Zij dan, of eenige andere booze geest, welke

kwam uit Azië of uit het land der negers, mocht, aldus de bespreking, door braken

of met de urine of met het slijm uit den neus of met het zweet uit de ledematen het

kinderlijk lijf verlaten.

2)

Kinderen en ouderen, beiden, stierven maar al te vaak tengevolge van den beet

van giftige dieren. De poelen en moerassen van het vruchtbare land brachten het

ongedierte voort in bonte verscheidenheid. Daar waren de gevreesde krokodillen.

Daar waren in de rimboe duizenden slangen en schorpioenen en de groote fluweelige

rupsen, waarvan de enkele aanraking met de speerachtige haren een snellen dood

na vreeselijke marteling bracht. Daar waren in de naburige woestijn

3)

de wilde

beesten, de luipaarden, de leeuwen, die menig slachtoffer maakten. Vanwaar kon

tegen dit alles zekerder hulpe komen dan van de machtige tooverspreuk? Daardoor

konden toch slangen en schorpioenen worden afgeschrikt, afgeweerd, gekalmeerd,

en kon, zoo noodig, het, reeds in het lijf gedrongen, vergif worden

1) Lévy-Bruhl: Les fonctions mentales dans les sociétés inférieures, p. 32.

2) Alfred Wiedemann: Magie und Zauberei im alten Aegypten, S. 22/3.

3) Percy E Newsberry: Aegypten als Feld für anthropologische Forschung, S. 8.

verlamd. Daardoor kon de slang door de aarde, waaruit zij was geboren, weder

worden verzwolgen. Door dreigende woorden kon het kruipend gebroed worden

bang gemaakt: ‘slang, indien ge het durfdet wagen uit de aarde te voorschijn te

komen, dan zoudt ge in de macht geraken van Wenis. Hij zou u met het mes van

den lynx den kop afsnijden. Hij zou u de giftige tanden uittrekken en het gif uit uw

bek drukken met behulp van de vier koorden van de sandalen van Osiris. Val dus

neer, blijf liggen en verroer u niet!’

Een schorpioen heeft den mensch gebeten en zijn leven is in gevaar! Wat anders

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 46 · dbnl (pagina 31-34)