• No results found

Nauw tien minuten hadden zij boven het heuvelig Surreysch landschap gevlogen, of beneden hen, in de luchtzee, gleden dikke witte wolken, schuimig als vette

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 46 · dbnl (pagina 164-167)

zeepsop. Je zou er in willen grijpen, vond Madge.

‘Komt dat uit die trein’, schreeuwde ze, wijzend naar een mal, zwart slange'tje,

dat ver, ver beneden hen over de aarde kronkelde.

‘Onmogelijk’, hoofdschudde Miles. Het duurde niet lang, of zij reisden door een

land van sneeuwpyramiden en donzen luchteilanden. Af en toe scheurden de wolken

als het vloei waardoor een cirkushondje springt en vertoonden het wereldsche

tooneel in klein bestek: groen der aarde, een witgetorende hofstede. Plotse wind

stak op; het leek of een onzichtbare stofzuiger de hoofden van hun romp wilde

rukken. Miles liet zijn vingers langs de opengeslagen vliegkaart glijden. ‘Folkestone’,

wees hij naar omlaag. Tusschen brekende wolken door zagen zij de laatste huizen,

roode

en grijze daken. Daarna wiegelend groen water. Miss Arabella, grauw tot aan de

lippen, greep met trillende vingers een der ‘Airsickness’-zakken, boog haar gezicht

er over. De Zweed humde verbolgen. Ze voelde zijn gramstorigen blik in haar rug

priemen. Na enkele minuten vliegens boven de golven - de stâage beweging van

het water gaf de sensatie, dat de machine stilstond in de lucht, een ronkend

slakkenhuis - overstemde een hard, knappend geluid plots het lawaai van den motor.

Het vliegtuig schoot omlaag, een aangeschoten vogel, hing dan onbeweeglijk. Madge

keerde een vragenden blik naar Miles. Hij lag achterover in zijn stoeltje, bleek,

krachteloos. ‘Aan zoo'n man heb je ook niet veel’, dacht zij. Miss Davies was er al

even ellendig aan toe, het hoofd gebogen, groenbleek, zat zij een nieuwen aanval

af te wachten. Madge draaide zich om naar haar achterbuurman. Hij veinsde nog

in zijn krant te lezen, maar zijn vingers beefden. Nauwelijks voelde hij haar blik, of

het blad viel ritselend neer, heftig bewoog hij zijn handen, als wilde hij haar

wegduwen. Na een dreigenden blik, raapte hij zijn krant weer op, verborg zich er

achter. Uit wraak stak Madge haar tong uit. De piloot was haar laatste toevlucht.

Maar toen ze naar hem keek, stokte haar adem van plotse onrust.... God, wat deed

die man vreemd.... dacht ze. Zijn handen, te voren rustig aan het stuurwiel, vlogen

heen en weer, als vogels in het nauw; zweetdroppels gleden langs zijn wangen.

‘Zouden we verdrinken....’, dacht het meisje. Een duizelig gevoel ontnam haar schier

het bewustzijn. Zij vergat de schoonheid van den stervenden adelaar, voelde zich

alléén nog maar gevangene in een kooi. De raampjes had zij stuk willen slaan, luid

schreeuwen om zich van den loodzwaren angst, gelijk een klauwend beest op haar

keel, te bevrijden. Dood.... dood.... Nooit had het veel gesmade leven haar

begeerlijker geleken. Nu kon zij nog denken, zien, bewegen.... in een oogenblik zou

dat alles voorbij kunnen zijn, lag zij misschien koud, doorweekt op den bodem der

zee. Haar vader en moeder zouden in het ochtendblad lezen, dat zij omgekomen

was. Tranen van zelfmeelij schoten in haar oogen. Nooit had zij zich kleiner,

armzaliger gevoeld, dan in het schaamtevol besef niet te durven sterven. De spanning

leek een eeuwigheid te duren. Opeens kwam er beweging; de

machine zwenkte. Madge loosde een diepen, bevenden zucht, veegde over het

beslagen ruitje en keek naar buiten.

‘We gaan terug’, besefte ze met een schokje van vreugde, toen zij de huizen van

Folkestone weer opdoemen zag. Goddank.... als ze maar veilig ergens konden

dalen. Wat was dat voor geluid? Achterom blikkend, zag ze dat een ander vliegtuig

hen volgde, ontdekte verrast een gezicht voor een der raampjes. De Amerikaan.

Ze wuifde naar hem, zenuwachtig opgewonden. De piloot had zijn collega dus

gewaarschuwd.... Ze stootte Miles in de zij: ‘We dalen!’ Een kreun; zijn scheef,

gezakte hoofd knikte.

‘Gedraag je als een Engelschman’, zei ze minachtend. Miss Arabella kermde,

jammerlijk als een verlaten hondje.

Ze streken neer, rolden over het veld. Miles opende zijn oogen, verwonderd, dat

hij niet op den bodem der zee lag. De piloot opende het deurtje. ‘Waar zijn we,

meneer’, overviel Madge hem, gretig.

‘In Lympne, jongedame. U zult misschien over moeten stappen. Er hapert een

kleinigheid aan de machine’.

‘Ja, wat duivel is dat’, stoof de Zweed overeind’, betaal ik mijn geld om als een

kat te verzuipen? Damn it! Ik eisch....’

‘Kalmte meneer. Wind u niet op. Dat bevordert de luchtziekte’. En de piloot sprong

op het gras, stond dadelijk in druk gesprek met zijn collega en een paar mannen in

blauwe kielen, wees naar de machine, trok de schouders op. Pratende liepen zij in

de richting van het luchthaven-gebouwtje. Even later kwam een monteur zakelijk

verzoeken of de passagiers maar wilden overstappen. In optocht ging het naar het

andere vliegtuig. Madge bleek, maar met herwonnen zelfbewustzijn voorop, Miles

onvast op de voeten, balanceerend tusschen twee koffers, Arabella strompelend

als een oude bedelaarsvrouw. - De Zweed wachtte op een gedienstig iemand om

zijn valiesjes te dragen. - Het drietal werd door een vriendelijken lach van den

Amerikaan verwelkomd. ‘Zoo, zie ik jullie ook weer'is’, drukte zijn blik uit. Buiten

klonken vloekwoorden in verbasterd Engelsch. ‘O, die vreeselijke man’, rilde Arabella,

achteraan, terzijde van den Yankee, op een stoeltje vallend. ‘Hij kijkt aldoor naar

me. Ik voel het. Hij is kwaad omdat ik ziek ben. Hij zou me wel willen

bijten. Ik wou, dat hij niet meeging. Enge kerel. Maar zoo dadelijk ga ik op den grond

liggen. Het kan me niet schelen wat hij er van denkt. Ik doe het. Ik doe het vast’. Ze

hapte naar lucht als een visch op het droge en sloot haar oogen, uitgeput.

‘Die vent ging al te keer in de auto vanmorgen’, zei Mr. Yankee langzaam.

‘Zenuwpatiënt. Moest ergens opgeborgen worden. Ik wind me nooit op. Behalve

gister, toen we met dien dronken harlekijn van een chauffeur terug naar 't

Victoriahôtel moesten. Toen voelde ik, dat mijn haar nat was en dan weet ik altijd,

dat ik kwaad ben.’

De piloot kwam binnen. Diep teleurgesteld zag Madge, dat het niet meer ‘haar’

piloot was. Die bleef zeker bij zijn vliegtuig. Een kleine, gezette man ditmaal, zwarte

oogen in een ernstig gezicht. Een opvallend breeden trouwring om.... Kinderachtig

van dien Hollanders, vond Madge. Waren ze er zoo op gesteld, dat ieder meisje

aan ze zag: ‘Kom mij niet te na’. Of zou het 'em in de vrouwen zitten? Enfin, hij

moest niet denken, dat ze hem aardig vond.

‘Wilt u nog mee. Afmaken meneer, we gaan zóó’, riep de vliegenier naar buiten.

Blazend, sputterend kwam de Zweed zelf maar met zijn koffertjes aansukkelen.

Nauwelijks had hij zich naar binnen geheschen, of de motor begon te ronken. Ze

reden weg, eerst in kalme vaart, dan, sprongsgewijze, al vlugger en vlugger. Miss

Arabella, oogknipperend in de richting van haar vijand - ditmaal zat zij eens

achteraan, kon hèm met blikken bestoken - friemelde een zak te voorschijn, knielde

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 46 · dbnl (pagina 164-167)