• No results found

Verkenning op basis van de kosten in het laatste levensjaar

5 VERKENNING VAN HET TOEKOMSTIG ZORGGEBRUIK

5.5 Verkenning op basis van de kosten in het laatste levensjaar

Het leeftijdsprofiel van de zorgkosten per inwoner heeft een zeer steil verloop. Voor de oudere leeftijdsgroepen zijn de gemiddelde kosten veel hoger dan voor de jongere leef- tijdsgroepen. Voor een deel heeft dat te maken met kosten van medische zorg voor men- sen in hun laatste levensjaar. Deze kosten zijn namelijk veel hoger dan de kosten van mensen die niet overlijden en onder de hoogste leeftijdsgroepen is de sterfte het grootst. Omdat de bevolkingsprognose uitgaat van een stijging van de levensverwachting, het- geen betekent dat in de toekomst mensen gemiddeld op latere leeftijd overlijden, heeft het onderscheid naar kosten van mensen die niet of wel overlijden invloed op de kosten- raming (Lubitz, 1993; 1995). De medische kosten samenhangend met het overlijden worden immers uitgesteld, waardoor de verhoudingen tussen de verschillende kostenca- tegorieën wijzigen. In deze paragraaf vindt een eerste verkenning plaats van dit feno- meen. Later zal afzonderlijk over dit onderwerp worden gerapporteerd.

Voor vier sectoren, ziekenhuizen, verpleeghuizen, thuiszorg en farmaceutische hulp, zijn de totale kosten in 1999 uitgesplitst naar een deel voor mensen die zijn overleden en de rest van de bevolking. Deze toedeling heeft leeftijd- en geslachtspecifiek plaatsgevon- den, en wordt in deze paragraaf gepresenteerd met een boven- en een ondergrens. Voor de vier sectoren samen werd tussen 9% (minimum schatting) en 18% (maximum schat- ting) van de kosten aan mensen in hun laatste levensjaar toegeschreven. Figuur 5.3 geeft voor de vier geselecteerde sectoren een grafiek van deze percentages. Het aandeel kos- ten van laatste levensjaar in de totale kosten van zorg is het grootst bij de verpleeghuis- zorg (14-29%), en het kleinst voor farmaceutische hulp (2,5-5%).

Figuur 5.3: Aandeel van de kosten van zorg voor mensen die in 1999 zijn overleden voor vier sec- toren en het totaal van deze sectoren.

verpleeghuiszorg ziekenhuiszorg farmaceutische hulp

thuiszorg totaal van de vier sectoren 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Verkenningen van toekomstige zorgkosten, met onderscheid naar de kosten in het laatste levensjaar, worden geconstrueerd door het aandeel kosten van het laatste levensjaar te relateren aan de sterfteprognoses en het deel van de kosten dat niet in het laatste levens- jaar wordt uitgegeven, aan de bevolkingsprognoses. Tabel 5.7 geeft de ontwikkeling van de kosten van de zorg met onderscheid naar de kosten uitgegeven in het laatste levens- jaar, op basis van demografische ontwikkelingen.

In de raming met onderscheid naar de kosten in het laatste levensjaar nemen de kosten van de gezondheidszorg in de periode 1999-2020 op basis van demografie en bij vaste kostenprofielen minder toe dan wanneer dit onderscheid er niet is. Een verklaring hier- voor ligt in de toekomstige vergrijzing in combinatie met de verbeterde levensverwach- ting die in de bevolkingsprognoses opgesloten ligt. In de periode 1999-2020 neemt het aantal mensen van 75 jaar en ouder toe met 40% terwijl het aantal sterfgevallen voor deze leeftijdsklasse in 2020 slechts 29% hoger is dan in 1999. De groei van het aantal personen met relatief hoge kosten (de overledenen) blijft dus achter bij de groei van het aantal mensen met relatief lage kosten (de niet-overledenen). Met onderscheid naar de kosten van het laatste levensjaar stijgen de kosten van de gezondheidszorg, op basis van demografische ontwikkelingen, minder snel dan wanneer dit onderscheid niet wordt gemaakt. Een soortgelijk effect is ook geconstateerd in eerder onderzoek (WRR, 1997).

5.6

Raming wachtlijstmiddelen

Voor vier zorgsectoren is de problematiek van de wachtlijsten groot. Dit betreft de zie- kenhuiszorg, de sector verpleging, verzorging en ouderen, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Bij het maken van VTV-1997 leefde reeds de wens om wachtlijsten te betrekken in de kostenramingen, maar dat bleek destijds niet mogelijk te zijn. Er was wel materiaal beschikbaar, maar dat gaf weinig betrouwbaar inzicht in de omvang van de wachtlijsten en wachttijden en bood weinig steun om te beoordelen of en in hoeverre het toenmalig zorgvolume toereikend was. Binnen en vooral ook tussen sec- toren bestonden sterk uiteenlopende manieren van registratie. Bovendien waren nog niet voor alle sectoren en zorgtypes aanvaardbare wachttijden vastgesteld.

Tabel 5.7: Demografisch projecties van de kosten van de gezondheidszorg per zorgsector voor de periode 1999- 2020 met onderscheid naar de kosten in het laatste levensjaar (in constante prijzen van 1999 en procenten).

Sector Kosten in 1999 Groei per jaar in de periode 1999-2020 (%) (miljoenen euro) zonder onderscheid met onderscheid naar kosten

naar kosten laatste laatste levensjaar

levensjaar maximale toerekening minimale toerekening

Ziekenhuiszorg 10.150 1,1 0,9 1,0 Farmaceutische hulp 3.155 1,2 1,1 1,1 Verpleeghuiszorg 2.872 1,8 1,6 1,7 Thuiszorg 1.569 1,6 1,4 1,5 Overige sectoren 15.713 0,9 - - Totale zorg 33.460 1,1 1,0 1,1

Inmiddels is de beschikbare informatie verbeterd en zijn voor de belangrijkste zorgvor- men normen voor wachttijden vastgesteld (‘Treeknormen’). Met de nu beschikbare wachtlijstinformatie kan een schatting worden gemaakt van een deel van de middelen die nodig zijn om de huidige wachtlijsten weg te werken. Met het wegwerken wordt bedoeld dat gepaste zorg wordt verleend aan het aantal mensen met een wachttijd boven de norm. De schatting betreft een deel van de benodigde middelen omdat niet alle facto- ren van de wachtlijstproblematiek worden meegenomen en omdat, ondanks de ontwik- keling van de informatievoorziening, van sommige deelsectoren in de zorg de wacht- lijstinformatie incompleet is of geheel ontbreekt. Het is momenteel niet goed mogelijk om in te schatten welke structurele middelen nodig zijn om de wachtlijsten op een aan- vaardbaar niveau te houden. Hiervoor is de kwaliteit van de longitudinale gegevens over de in- en uitstromen van de wachtlijsten nog niet voldoende. Dit is onder andere het gevolg van de verbetering van de kwaliteit van de wachtlijstinformatie in de meest recente jaren: informatie uit eerdere jaren is niet of slecht vergelijkbaar met recente informatie.

In de berekening van de benodigde wachtlijstmiddelen worden opslagfactoren berekend voor de volumegroei voor twee alternatieve scenario’s waarin de wachtlijsten binnen 4 of 8 jaar worden weggewerkt. Na selectie van de wachtlijsten die in de analyse worden meegenomen volgt een telling of schatting van het aantal wachtenden met een wachttijd boven de aanvaardbare norm. Vervolgens wordt een schatting gemaakt van de kosten van de extra benodigde capaciteit om deze mensen zorg te verlenen.

Geselecteerde wachtlijsten

Een aantal wachtlijsten zijn om een verschillende redenen niet meegenomen in de analy- se. De belangrijkste reden is het gebrek aan de beschikbaarheid van (betrouwbare) infor- matie, zowel op het gebied van wachtlijsten als kosten. Daarnaast is een selectie gemaakt van wachtlijsten binnen een zorgsector die de meeste middelen behoeven. In de slotdiscussie van deze paragraaf wordt van de niet geselecteerde wachtlijsten, indien mogelijk en gebruik makend van andere onderzoeken, een globale schatting van de benodigde middelen gegeven.

Het ontbreken van (betrouwbare) wachtlijstinformatie. Om deze reden zijn de wacht-

lijsten in de academische ziekenhuizen en de wachtlijsten voor poliklinische behan- delingen niet meegenomen. Ook de verzorgingshuizen zijn om deze reden niet gese- lecteerd. In de meest recente wachtlijstrapportage voor de verpleging en verzorging (Taskforce, 2002) wordt beschreven dat: ‘…onderzoek [in een tweetal regio’s] wijst uit dat twee derde van het aantal wachtenden op de wachtlijst voor het verzorgings- huis niet binnen drie maanden wenst te worden opgenomen.’ De norm voor realisatie van verzorgingshuiszorg is 13 weken (Prismant, 2000). Mensen staan uit voorzorg op de wachtlijst en de urgentie voor verzorgingshuiszorg kan worden weggenomen door het bieden van adequate extramurale zorg. Dit wijst op een niet eenduidige urgentie- bepaling in de toelating tot de wachtlijst voor verzorgingshuiszorg.

Aansluiting bij bestaande oplossingsmethodiek. Voor de sector verpleging en verzor-

ken die beschreven staat in de wachtlijstrapportages van de Taskforce (Taskforce, 2001; 2002). De methodiek stelt dat door extra verpleeghuiszorg te creëren de wacht- lijsten voor verzorgingshuiszorg en voor thuiszorg verminderen omdat geleverde overbruggingszorg aan cliënten op de wachtlijst voor verpleeghuiszorg kan worden aangewend voor cliënten op de wachtlijst voor zorg thuis. Daarom zijn in deze analy- se de wachtlijsten in de verpleging en verzorging slechts voor een deel meegenomen.

Het ontbreken van kosteninformatie. Er is geen berekening gemaakt van de wachtlijs-

ten voor extramurale verstandelijk gehandicaptenzorg en van de wachtlijsten voor ‘zorg thuis’ in de sector voor verpleging en verzorging omdat het ontbreekt aan de juiste kosteninformatie. In de verpleging en verzorging omvat de wachtlijst voor ‘zorg thuis’ alle wachtlijsten met uitzondering van de wachtlijsten voor verpleeghuis- zorg en verzorgingshuiszorg. De wachtlijst voor ‘zorg thuis’ omvat dus meer dan de wachtlijst voor thuiszorg alleen. Voor de wachtlijsten voor ‘zorg thuis’ zijn niet vol- doende gegevens beschikbaar om een schatting van de benodigde middelen te maken. Voor de wachtlijst voor thuiszorg kan alleen op hoog aggregatieniveau een schatting van de benodigde middelen worden gemaakt.

Aandeel in de wachtlijstmiddelen per deelsector. Op grond van ander onderzoek

(Prismant, 2000; CVZ/Prismant, 2001) is voor de ziekenhuiszorg en de gehandicap- tenzorg, een selectie gemaakt van wachtlijsten die de meeste middelen behoeven. Op grond hiervan zijn de wachtlijsten voor revalidatie-instellingen en de wachtlijsten voor zintuiglijk en lichamelijk gehandicapten niet in de analyse meegenomen.

Overplaatsingen niet meegeteld. Er zijn gevallen van wachtlijstcliënten die op de

wachtlijst staan voor een bepaald product terwijl ze dit product reeds ontvangen. Bij- voorbeeld wordt gewacht op een overplaatsing. Deze wachtlijstcliënten worden niet meegenomen in de analyse omdat een overplaatsing geen extra capaciteit vraagt.

Uniformiteit in analyse. Voor alle zorgsectoren zijn alleen de wachtlijsten voor

behandeling beschouwd, dat wil zeggen, de wachtlijsten vanaf indicatiestelling. De wachtlijsten voor aanmelding en intake in de geestelijke gezondheidszorg zijn om deze reden niet meegenomen in de analyse.

Op grond van de bovenstaande overwegingen zijn de volgende wachtlijsten opgenomen in de analyse:

• algemene en categorale ziekenhuizen: wachtlijsten voor klinische opname en dagop-

name (Nienoord-Buré & Talma, 2002);

• geestelijke gezondheidszorg: wachtlijsten voor behandeling voor alle circuits (HHM,

2002b);

• gehandicaptenzorg: de wachtlijsten voor ondersteuning dagbesteding en ondersteu-

ning wonen in de verstandelijke gehandicaptenzorg (CVZ/Prismant, 2002);

• verpleging en verzorging: de wachtlijst voor verpleeghuiszorg (HHM, 2002a).

Aantallen wachtenden met een wachttijd boven de norm

Het aantal wachtenden met een wachttijd boven de norm is geteld of geschat aan de hand van gegevens uit de wachtlijstrapportages en de ‘Treeknormen’ (Busch, 2001). In het zogenaamde ‘Treekoverleg’ hebben zorgaanbieders en verzekeraars afspraken

gemaakt over aanvaardbare wachttijden in de zorg. Per sector en soms per zorgproduct zijn maximaal aanvaardbare wachttijden vastgesteld. De maximaal aanvaardbare wacht- tijden voor de beschouwde wachtlijsten en het geschat aantal cliënten met een wachttijd boven de norm zijn gegeven in tabel 5.8.

Bij deze tabel kan een tweetal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste ontbreekt het in de meeste wachtlijstinformatie aan een simultane verdeling van het aantal wachten- den naar zorgproduct en wachttijd. Voor een schatting van het aantal wachtenden boven de norm moeten verschillende tabellen gecombineerd worden hetgeen onzekerheid met zich meebrengt. Ten tweede wordt in de tabel uitgegaan van de wachttijd op peilmo-

ment. Deze wachttijd geeft niet de werkelijke wachttijd weer. In het algemeen wordt

onderscheid gemaakt naar historische wachttijd en wachttijd op peilmoment. Histori- sche wachttijden geven aan hoe lang de wachttijden zijn geweest van cliënten die in een voorafgaande periode zijn geholpen. Wachttijden op peilmoment geven de wachttijden weer van alle mensen die op een bepaalde datum op de wachtlijst staan. Er zijn meerde- re opvattingen over de verschillen tussen wachttijden op peilmoment en historische wachttijden. In de rapportage van wachtlijsten voor medisch specialistische zorg in zie- kenhuizen (Nienoord-Buré & Talma, 2002) wordt gesteld dat de wachttijden van wach- tenden op peildatum over het algemeen hoger ligt dan de gemiddelde historische wacht- tijden omdat het aantal wachtenden op verschillende manieren geselecteerd wordt waardoor de kans om een langwachtende aan te treffen op een wachtlijst op peilmoment groter is dan de kans om deze aan te treffen in een periode. In de rapportage van wacht- lijstgegevens in de geestelijke gezondheidszorg (HHM, 2002b) wordt gesteld dat de wachttijd op peilmoment lager is dan de feitelijke wachttijd, omdat op peildatum de wachttijd voor een cliënt nog niet beëindigd is. Ongeacht deze verschillen lijkt de histo- rische wachttijd de beste benadering van de werkelijke wachtlijstsituatie omdat deze de feitelijk gerealiseerde wachttijden weergeven. Omdat de huidige wachtlijstgegevens betrekkelijk weinig informatie geven over de historische wachttijden maar veelal de wachttijd op peilmoment weergeven, is in deze analyse uitgegaan van de wachttijd op peilmoment.

Tabel 5.8: Maximaal aanvaardbare wachttijden en aantal wachtenden met een wachttijd boven de norm voor de hier beschouwde wachtlijsten.

Zorgsector Zorgtype Maximaal Aantal wachtenden Peildatum aanvaardbare met een wachttijd

wachttijd boven de norm

Algemene en categorale klinische opname 7 weken 42.705 01-11-2001 ziekenhuizen dagbehandeling 6 weken 43.793 idem Geestelijke gezondheidszorg extramuraal 6 weken 11.180 01-01-2002

semimuraal 6 weken 410 idem intramuraal 7 weken 1.892 idem beschermd wonen 13 weken 1.039 idem Gehandicaptenzorg dagbesteding 6 weken 1.677 31-12-2001

wonen 13 weken 3.332 idem

Verantwoording van de wachtlijstraming

Deze paragraaf gaat in op de gebruikte gegevens en de methoden. Toegelicht wordt hoe de schatting van het aantal wachtenden is uitgevoerd en hoe de kostenberekening tot stand is gekomen.

Ziekenhuiszorg

Het aantal wachtenden is ontleend aan de meest recente wachtlijstrapportage, peildatum 1 november 2001. Het aantal wachtenden met een wachttijd boven de norm (zie tabel

5.9) is geconstrueerd door het landelijk totaal aantal wachtenden per specialisme te com-

bineren met de procentuele wachttijdverdeling per specialisme. De benodigde wacht- lijstmiddelen bestaan uit drie categorieën: de kosten voor medisch specialisten, voor kli- nische opnames en voor dagopnames. Er zijn vaste kosten per klinische opname en dagopname (Prismant, 2000), zie tabel 5.9. Het totaal aan kosten voor klinische opname en voor dagopname is de vermenigvuldiging van deze kosten met het aantal te behande- len wachtlijstcliënten. De benodigde kosten voor specialisten wordt berekend aan de hand van productiecijfers en de kosten per poortspecialisme. De schatting van de kosten per klinische opname en dagopname zijn geschat op basis van CTG-richtlijnen voor financiering van ziekenhuizen. De verschillende budgetcomponenten (beschikbaarheid, capaciteit en productie) zijn per specialisme toegewezen aan klinische opnamen, dagop- namen en polikliniekbezoeken (de laatste wordt in onze analyse niet beschouwd). De kostenschatting voor klinische opname omvat kosten voor adherentie, verpleegdagen, opnamen en bedden; voor dagopname omvat deze de kosten voor adherentie en dagop- namen. Daarmee vertegenwoordigen de gehanteerde bedragen voor klinische opname en dagopname dus integrale kosten.

De productie per specialisme (Prismant, 1999) is verdeeld over klinische opnames en dagopnames waarbij een verdeelsleutel is gehanteerd welke is ontleend aan de verhou- ding van opnamen en dagverplegingsdagen per 10.000 inwoners in de totale productie van algemene ziekenhuizen. Het aantal wachtenden voor klinische opname en dagopna- me is gerelateerd aan de zo geconstrueerde productie. Weegfactoren, berekend in analy- ses van de productie per specialisme (Prismant, 2000), zijn gebruikt om te bepalen hoe groot de benodigde groei in het aantal specialisten is. Deze gewichten zijn gegeven ten opzichte van een eerste polikliniek bezoek (dus gewicht eerste polikliniek bezoek = 1). In onze berekeningen komen geen polikliniek bezoeken voor en daarom wordt de weeg- factor voor polikliniek niet gebruikt. De volgende formule is gehanteerd, per specialis- me, voor de berekening van het extra aantal benodigde specialisten:

aantal extra benodigde specialisten = (1/N) * (κ*Wk+ δ*Wd) / (κ* K + δ* D)

waarbij κen δde eerder genoemde weegfactoren zijn, Wken Wdhet aantal wachtenden

voor klinische opname en dagopname, en K en D het aantal behandelde patiënten (pro- ductie) voor klinische opname en dagopname en N het totaal aantal specialisten voor het betreffende specialisme. De formule is ontleend aan de tijdsbesteding van een specialist, waarbij de weegfactoren de verdeling van de te besteden tijd geven. De groei van het

aantal specialisten wordt vermenigvuldigd met de kosten van een poortspecialist (175.864 euro) hetgeen resulteert in de extra benodigde middelen voor specialisten, zie

tabel 5.9.

De totaal benodigde middelen voor 42.705 wachtenden voor klinische opname en 43.793 wachtenden voor dagopname bedragen volgens deze berekeningen 157 miljoen euro. Hiervan is 64 miljoen euro nodig voor klinische opname, 25 miljoen voor dagop- name en 67 miljoen voor uitbreiding van het aantal specialisten. Bij een totale uitgave voor algemene en categorale ziekenhuizen in het jaar 2000 van 6.748 miljoen euro komt

Tabel 5.9: Aantal wachtenden voor medisch-specialistische zorg in ziekenhuizen met een wachttijd boven de norm, productie per specialisme, kosten per klinische opname en dagopname, extra benodigde middelen voor uitbreiding van het aantal specialisten en het totaal aan benodigde middelen (-: geen gegevens bekend).

Aantal wachtenden Productie Kosten met een wachttijd

boven de norm

Medisch klinische dagopname aantal per per voor totaal specialisme opname behandelde klinische dagopname uitbreiding benodigde patiënten in opname aantal middelen 1998 (euro) (euro) specialisten (miljoenen (miljoenen euro) euro) Interne geneeskunde 312 1.238 179.129 2.133 726 0,8 2,4 Cardiologie 408 255 161.907 1.815 635 0,3 1,2 Longziekten 153 85 60.501 2.224 726 0,2 0,6 Reumatologie 57 65 4.609 2.768 953 0,3 0,6 Gastro-enterologie 138 341 6.426 2.314 771 0,5 1,1 Anesthesiologie 105 477 - - - - - Chirurgie 8.395 9.170 247.084 1.815 590 6,1 27,1 Urologie 1.980 2.178 52.176 1.497 590 2,2 6,6 Orthopedie 14.047 5.617 89.393 1.860 590 12,3 42,1 Neurochirurgie 381 208 14.605 2.087 726 0,3 1,3 Plastische chirurgie 9.454 6.235 19.585 1.134 545 11,7 25,9 Gynaecologie 2.300 2.020 210.451 1.044 545 1,5 5,1 Kinder geneeskunde 58 136 96.188 1.497 635 0,1 0,3 Neurologie 204 184 78.689 2.087 635 0,3 0,9 Dermatologie 6 30 3.067 1.906 499 0,2 0,2 KNO heelkunde 3.083 1.896 51.022 726 454 4,8 8,0 Oogheelkunde 1.610 13.631 32.717 590 454 26,1 33,7 Kaakchirurgie 16 28 - - - - -

totaal aantal totaal aantal totaal benodigde middelen wachtenden met een behandelde (miljoenen euro)

wachttijd boven patiënten de norm

klinische dagopname in 1998 klinische dagopname uitbreiding totaal

opname opname aantal

specialisten

het totaal aan middelen voor wachtlijstbestrijding overeen met 2,8%. In 4 jaar tijd is de groei 0,7% per jaar en in 8 jaar 0,3% per jaar.

Verpleging en verzorging

Het aantal wachtenden op verpleeghuiszorg met een wachttijd boven de norm is ont- leend aan de meest recente wachtlijstrapportage, peildatum 1 oktober 2001. Er is uitge- gaan van het aantal wachtenden met verwerking van de in de wachtlijstrapportage genoemde ‘naijleffecten’, de administratieve correcties die niet in alle analyse resultaten zijn weergegeven. Het totaal aantal wachtenden op verpleeghuiszorg is 11.406 cliënten; hiervan ontvangen 9.904 personen geen verpleeghuiszorg. De verdeling van dit aantal wachtenden naar aantallen met een wachttijd boven (80%) en onder (20%) de norm is ontleend aan de wachtlijstrapportage over 2001 (Taskforce, 2001). Het aantal wachten- den op verpleeghuiszorg die geen verpleeghuiszorg ontvangen en die een wachttijd boven de norm hebben is dan 7.943. De kosten per jaar in 2000 voor een verpleeghuis- cliënt is geschat op 53.500 euro, gebaseerd op 3.059 miljoen euro uitgaven aan verpleeg- huizen en een geschatte capaciteit in 2001 van 20,3 miljoen verpleegdagen en 1,3 mil- joen dagbehandelingen (Prismant/VWS, 2001). Bij de kostenberekening is een weging voor kosten en duur van verpleegdagen en dagbehandelingen toegepast (Prismant, 2000).

De totaal benodigde middelen voor 7.943 wachtlijstcliënten bedragen hiermee 425 mil- joen euro. Bij een totale uitgaven voor de sector verpleging, verzorging en ouderen in 2000 van 8.154 miljoen euro komt het totaal bedrag aan middelen voor wachtlijstbestrij- ding overeen met 5,2%. In 4 jaar tijd is de groeivoet 1,3% en in 8 jaar tijd is dit 0,6% per jaar.

Gehandicaptenzorg

Het aantal wachtenden in de gehandicaptenzorg is ontleend aan de tussenrapportage van de wachtlijstcijfers met peildatum 31 december 2001. Het aantal urgent wachtenden voor dagbesteding en wonen zijn geteld waarbij degenen die reeds zorg ontvangen bin- nen de gevraagde zorgfunctie zijn geëxcludeerd (zie ZRS-publicaties m.b.t. de situatie van actuele zorg). Alleen die wachtenden zijn geteld die een woonsituatie 3, 4 of 5 heb- ben. Dit betreft wachtenden die geen zorg ontvangen (situatie 5), die zorg ontvangen buiten de ZRS-productdefinitie (situatie 4) of die zorg ontvangen binnen de ZRS-defini- tie maar buiten de functie (situatie 3). Het aantal wachtenden voor wonen is verdeeld naar intramuraal en semimuraal wonen met gebruik van verdeelsleutels (Prismant, 2000). Intramuraal wonen omvat de functies E007 en E008 en 60% van het aantal wach- tenden voor E009; semimuraal wonen omvat 40% van E009 en de functies E010 en E011, definities van zorgfuncties zijn volgens het ZRS. Het aantal wachtenden voor de functie E200 (wonen, niet nader omschreven) is naar rato verdeeld over de bekende aan- tallen. Het aantal wachtenden voor dagbesteding met een wachttijd tot 6 weken is de helft van het gerapporteerde aantal wachtenden met een wachttijd van 0-3 maanden. Aangenomen wordt dat een plaats voor dagverblijf overeenkomt met een plaats voor dagbesteding; een plaats in een instelling voor verstandelijk gehandicapten overeenkomt met een plaats voor intramuraal wonen en een plaats in een gezinsvervangend tehuis