• No results found

Kostenontwikkeling naar diagnose en geslacht, 1994-

4 VERGELIJKING VAN DE KOSTEN VAN ZIEKTEN IN 1988, 1994 EN

4.5 Kostenontwikkeling naar diagnose en geslacht, 1994-

De kostenontwikkeling verschilt niet alleen tussen geslachten, leeftijdsgroepen en zorg- sectoren, maar ook tussen de verschillende ziekten en aandoeningen (tabel 4.3). Een aantal verschillen kan op dit moment slechts hypothetisch worden geduid. De verge- lijking krijgt een verdere verdieping wanneer in het najaar van 2002 ook de epidemio- logische kengetallen van het VTV-2002 traject ter beschikking komen.

De groeivoet bij symptomen is aanzienlijk hoger dan gemiddeld bij zowel mannen als vrouwen. Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen: eerder contact van de burger met de gezondheidszorg waardoor klachten minder specifiek worden gecodeerd, en verschil- len in codeergewoonte tussen de gegevensbronnen voor de eerstelijnszorg inclusief de verwijzingen naar de polikliniek en het voorschrijven van geneesmiddelen. Nadere ana- lyses moeten uitsluitsel geven over de omvang van de verschillende invloeden.

Voor een aantal ICD-hoofdstukken was de kostenontwikkeling min of meer stabiel: hart- en vaatziekten (licht lagere groeivoeten dan gemiddeld bij zowel mannen als vrouwen)

Tabel 4.3: Kostengroei naar diagnose (ICD-hoofdstuk) en geslacht tussen 1994 en 1999 zonder en met cor- rectie voor populatieomvang en samenstelling (absoluut in miljoenen euro en als jaarlijkse groeivoet in pro- centen).

Mannen Vrouwen

ICD-hoofdstuk Kosten Groei- Groeivoet per Kosten Groei- Groeivoet per 1999 a voet inwoner 1999 a voet inwoner

Infectieziekten 202,0 7,1 6,3 210,4 5,0 4,3 Nieuwvormingen 514,8 4,3 2,7 693,7 5,3 4,0 Endocriene ziekten 217,9 11,7 10,1 343,7 6,2 4,9 Bloedziekten 41,9 7,6 6,1 62,6 7,1 5,9 Psychische stoornissen 3.402,3 5,1 4,6 3.985,8 3,5 2,5 Zenuwstelsel en zintuigen 591,5 1,3 0,3 745,8 1,6 0,6 Hart- en vaatziekten 1.595,8 5,1 3,3 1.628,0 3,7 2,3 Ademhalingsstelsel 598,5 3,1 1,9 545,7 4,4 3,4 Spijsverteringsstelsel 1.075,6 2,1 1,0 1.177,3 1,6 0,7 Nieren en urinewegen 220,5 2,3 0,9 476,8 5,0 4,1 Zwangerschap 32,4 5,8 5,2 806,6 14,9 15,6 Huidziekten 168,8 2,3 1,6 215,6 -13,1 -13,2 Bewegingsstelsel 532,1 -0,1 -1,1 970,4 1,5 0,4 Aangeboren afwijkingen 60,6 -1,3 -1,7 63,0 -0,6 -0,8 Perinatale aandoeningen 117,2 8,4 7,8 99,6 7,8 7,2 Symptomen 834,3 15,4 14,1 1.066,6 11,3 10,2 Uitwendige oorzaken 520,6 4,8 4,0 804,8 4,6 3,3 Nog niet toewijsbaar 558,3 2,4 1,5 612,3 3,0 2,2 Niet ziektegerelateerd 406,2 4,7 3,0 1.446,0 4,7 2,8

Totaal 11.691,1 4,6 3,5 15.954,7 4,0 2,9

en uitwendige oorzaken van letsel en vergiftiging (licht hogere groeivoeten bij zowel mannen als vrouwen). Bij dit laatste ICD-hoofdstuk zijn de cijfers overigens de resultan- te van dalende kosten voor verkeersongevallen en relatief stabiele groeipercentages voor de overige uitwendige oorzaken van letsel en vergiftiging.

De kosten van infectieziekten en parasitaire ziekten zijn meer dan gemiddeld toegeno- men. Deze verhoging is iets pregnanter bij mannen dan bij vrouwen. Dit beeld is vooral terug te voeren op diagnosegroepen met relatief lage kosten zoals meningitis en sepsis bij beide geslachten en HIV/AIDS bij vrouwen. Bij de laatste aandoening zijn met name de kosten van farmacotherapie flink toegenomen.

De kosten van nieuwvormingen zijn voor vrouwen meer dan gemiddeld gestegen, en voor mannen minder dan gemiddeld. Beide fenomenen zijn grotendeels te verklaren door veranderingen bij longkanker.

De aanzienlijk hogere groeivoeten bij endocriene aandoeningen zijn vrijwel volledig terug te voeren op diabetes en met name toe te schrijven aan hogere uitgaven voor far- maceutische hulp bij zowel mannen als vrouwen. Bij mannen is de groeivoet nog iets hoger dan bij vrouwen. Dat komt omdat bij mannen de groeivoet in ziekenhuizen voor diabetes aanzienlijk sneller zijn gestegen dan gemiddeld. Achterliggende inhoudelijke trends die een verklaring vormen voor deze stijging van kosten bij diabetes zijn: een toe- name van het aantal diabetespatiënten (type 1 en 2) door zowel groei en vergrijzing van de bevolking als door het toegenomen percentage in de bevolking met overgewicht (Sei- dell, 1997). Overgewicht is een belangrijke risicofactor voor diabetes. Verder worden type 2-patiënten steeds eerder en intensiever behandeld, en gaan type 2-patiënten in toe- nemende mate over op insulinetherapie (Herings et al., 2000; Lutterman, 2001). Moge- lijk is ook de gemiddelde behandelingsduur van diabetespatiënten toegenomen door een toenemende overlevingsduur van deze patiënten. Goede gegevens hierover ontbreken echter (Berg Jeths & Peters-Volleberg, 2002).

Bij bloedziekten zien we wat hogere groeivoeten bij zowel vrouwen als mannen. Hier is niet direct en verklaring voor. Bovendien gaat het om relatief geringe absolute bedragen. De kosten van psychische stoornissen zijn bij mannen ten opzichte van vrouwen sterker gestegen. Dit effect is vooral te verklaren door een toename van de kosten voor demen- tie en overige psychische aandoeningen bij mannen. Saillant detail is dat binnen de groep van psychische aandoeningen de groeivoet voor angststoornissen absoluut gezien negatief is bij zowel mannen als vrouwen, terwijl de kosten van depressie het gemiddel- de groeipatroon volgden.

Het ICD-hoofdstuk aandoeningen van het zenuwstelsel kent een lagere groeivoet bij zowel mannen als vrouwen. Dit komt vooral door dalende kosten voor epilepsie in zie- kenhuizen, hetgeen deels te maken heeft met een andere verdeling van geregistreerde diagnosen in de categorale ziekenhuizen. Het is niet duidelijk of het hier om inhoudelij- ke trends gaat, of om wijzigingen in de zorgregistratie.

De kostengroei voor ziekten van de ademhalingswegen is bij vrouwen licht hoger en bij mannen licht lager dan de totale groeivoet. Een belangrijk deel van dit verschil ligt in de hogere groeivoet bij vrouwen voor de farmacotherapeutische behandeling van astma en COPD.

De ziekten van het spijsverteringsstelsel laten een wat lagere groeivoet zien zowel bij mannen als vrouwen. Deze is vooral terug te voeren op gebitsaandoeningen en heeft te maken met de herdefiniëring van tandheelkunde, waardoor niet alle kosten meer zicht- baar zijn en ook het zorggebruik waarschijnlijk is beïnvloed.

Ook de kosten van zwangerschap, bevalling en kraambed en van aandoeningen in de perinatale periode zijn in de periode 1994-1999 aanzienlijk gestegen, met name vanwe- ge de ziekenhuiszorg. Een constellatie van factoren kan in deze context worden genoemd: toenemende kosten voor fertiliteitbehandelingen, een toenemend aantal geboorten, vroeggeboorten en meerlingen, en een toename van de leeftijd waarop vrou- wen kinderen krijgen (Achterberg & Kramers, 2002).

Opvallend bij het uit kostenoogpunt niet zo belangrijke ICD-hoofdstuk van de huidziek- ten is de bij mannen licht en bij vrouwen fors negatieve groeivoet. Dit is de resultante van een absolute afname van de kosten van ziekenhuiszorg bij deze aandoeningen en een wat hogere groeivoet bij de farmaceutische zorg. Mogelijk speelt hier een artefact in de data door een nieuwe bron voor toekenning van kosten in de polikliniek in 1999 gecombineerd met een extramuralisatie effect. Nader onderzoek om beide hypotheses te testen is nodig.

Bij de ziekten van het bewegingsstelsel bestaan er duidelijk lagere groeivoeten bij beide geslachten. Deze zijn terug te voeren op met name negatieve groeivoeten voor de kosten van dorsopathieën en reumatoïde artritis. Niet heel belangrijk voor het algemene groei- cijfer in dit ICD-hoofdstuk maar wel opvallend zijn de grote groeicijfers bij osteoporose - bij vrouwen hoger dan bij mannen - die met name te verklaren zijn door toegenomen farmacotherapie bij ongeveer gelijkblijvende uitgaven in het ziekenhuis.

Aangeboren afwijkingen laten behoorlijk lager groeicijfer zien bij beide geslachten. Hier is niet direct een verklaring voor. Bovendien gaat het om relatief geringe absolute bedragen.

4.6

Slotsom

Ter afronding van dit hoofdstuk passen nog enkele opmerkingen. De hierboven gepre- senteerde vergelijking van de kosten van ziekten tussen verschillende jaren wordt op vele manieren bemoeilijkt: de definitie van gezondheidszorg is niet constant in de tijd en de databronnen voor het schatten van de verdeling van kosten over de verschillende dimensies zijn niet continu van aard. Daardoor zijn zuivere vergelijkingen moeilijk en kunnen alleen grote patronen zichtbaar worden gemaakt. Desondanks is het duidelijk dat

de curve met de gemiddelde kosten per inwoner steeds steiler gaat verlopen, dat de kos- ten voor mannen inlopen op vrouwen en dat een groter deel van de kosten van de gezondheidszorg in 1999 aan symptomen, diabetes en zwangerschap kan worden toege- kend.

Duiding van de achtergronden van hierboven beschreven verschillen is niet altijd een- voudig. Het beschikbaar komen van epidemiologische kengetallen over het jaar 1999 in het najaar van 2002 biedt perspectieven die zeker benut zullen worden. Meer algemeen geldt echter dat vergelijkingen pas echt goed mogelijk worden wanneer met longitudina- le gegevens kan worden gewerkt, of wanneer de definities en de kwaliteit van de cross- sectionele gegevens over langere perioden meer constant blijven dan nu het geval is.

5

VERKENNING VAN HET TOEKOMSTIG