• No results found

5.3 Vondstmateriaal

5.3.3 Vergelijking met andere vindplaatsen

Borculo en Eibergen (noordoostelijke Achterhoek)

De vindplaatsen uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd in de noordoostelijke Achterhoek zijn allen te vinden op plaatsen waar ook oudere bewoningssporen zijn aangetroffen.20 Op de vindplaats Borculo-Hessenlinkes zijn enkele kuilen uit de Late Bronstijd opgegraven. De nederzettingssporen bevonden zich vooral op twee dekzandhoogten die van elkaar gescheiden werden door twee fossiele geulen van vroegere meanders van de Berkel.21

Drie vindplaatsen liggen op het grote complex gordeldekzandwelvingen onder de uitbreidingswijk Berkellanden in het noordoosten van Eibergen. Omdat er slechts waarnemingen zijn gedaan in de verspreide bouwputten van beperkte omvang bestaat er nauwelijks inzicht in het karakter van de ne-derzetting.22 Dit geldt ook voor vondsten die in 1970 in Rekken werden gedaan in secundaire context.

Veel vondsten uit deze contreien zijn te herleiden tot minsten vijf urnenvelden (twee in Mallem/Loo, twee in Olden Eibergen en één in Neede). De vindplaatsen zijn geen van alle uitgebreid onderzocht en gepubliceerd. Qua geologie komt de vindplaats op de Needse Berg het meest overeen met die van de Lochemse Berg. Hier werd al in de 19e eeuw een Bronstijdgrafveld aangetroffen in de groeve van steenfabriek ’t Kisveld. Het betreft onder meer een dubbelconische urn, een schaaltje en een kommetje.23 In totaal zijn circa tien tot twaalf urnen aangetroffen die afkomstig zijn uit het zuidwestelijk deel van de groeve dat op het westelijk deel van de Needse stuwwal ligt. Ze liggen op korte afstand van de gordeldekzanden rond de Needse Berg. Men vermoed dat de bijbehorende nederzetting op de aan de stuwwal grenzende hogere gordeldekzandruggen bij de buurschap Noordijk hebben gelegen.

Met de huidige kennisstand is het onmogelijk om gedetailleerde uitspraken te doen over de ruimtelijke relaties tussen nederzettingen en urnenvelden. In algemene zin is het duidelijk dat het Berkelddal in de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd nog steeds een centrale rol speelde. De meeste nederzettings-terreinen en urnenvelden liggen in de directe omgeving van de rivier en dat patroon is eveneens zichtbaar in het verspreidingspatroon van vindplaatsen uit de jongere fase van de IJzertijd.24

Zutphen

Voor een goede referentie van het vondstmateriaal op de Lochemse Berg zijn we vooral aangewezen op vondstcomplexen uit vlakdekkende opgravingen die in de afgelopen decennia in Zutphen zijn uit-gevoerd. Tot de best onderzochte gebieden behoren de Ooyerhoek en de Leestense enk. De afzon-derlijke onderzoeken werd in delen gepubliceerd door Fontijn in 1996, Groothedde in 2001, Bouw-meester, Fermin & Groothedde in 2008 en Van Straten en Fermin in 2012. Wij bedanken Bureau Ar-cheologie Zutphen voor het beschikbaar stellen van literatuur voor het vergelijkend onderzoek.

Zutphen Ooyerhoek

In 1996 werd in één van de opgravingsputten op de zuidwestelijke vlakte waar zich nu de Ank van der Moerstraat bevindt bij het schaven van het vlak een boerderijplattegrond uit de Midden Bronstijd en de 1e helft van de Late Bronstijd herkend (1800-950 v.Chr.). Het huis is gedateerd tussen 1100 en 800 v.Chr. Het huis is minimaal 22 meter lang en 6 meter breed geweest en vertoond parallellen met

18 Schutte et al. 2011.

19 Van der Kuijl en Ten Broeke 2012.

20 Van Beek 2009, 263.

21 Hulst/Buisman 1991a.

22 Van Beek, 2009, 264.

23 Pleyte 1899, 24-25; Modderman/Montforts 1991, 151, 158, 160.

24 Van Beek 2009, 265.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 23 van 44

plattegronden van het type Hyken. Het feit dat er minder wandpalen dan binnenpalen zijn en dat de eerstgenoemde veel onregelmatiger geplaatst zijn, is een verschijnsel dat overeenkomt met het type Elp. Het Leestense huis heeft echter een rechthoekig uiteinde en licht gefundeerde wandpalen en komt overeen met een huis dat op de Magrijnen enk in Deventer is opgegraven. De op de Leestense Enk opgegraven huizen zijn lange driepschepige boerderijen. In het wegtracé van de huidige Janneke van der Plaatstraat werd een boerderij gevonden die op de overgang van de Late Bronstijd (1100-800 v.Chr.) en het begin van de Vroege IJzertijd (800-500 v.Chr.) gedateerd is, dezelfde periode als de bewoning op de Lochemse Berg. Voor de vergelijking met het aardewerk van de Lochemse Berg is met name uit vondstenspectrum uit sporen van belang. In de paalkuilen en afvalkuilen rond de boer-derij in Ooyerhoek werd veel vondstmateriaal gevonden. In een kuil werd een groot aantal verbrande scherven gevonden die behoren tot besmeten drieledige potten, waarvan een aantal met kamstreek-versiering gedecoreerd zijn. Ander vondstmateriaal is afkomstig van een tweede huisplaats. In het wegtracé van de Fie Carelsenstraat werd een huisplattegrond van 19 m lang en 6 m breed opgegra-ven uit de Midden IJzertijd (500-250 v.Chr.). Net als bij de bronstijdboerderijen gaat het om een drie-schepig huis. De binnenpalen zijn echter minder regelmatig geplaatst. Een belangrijk deel van de daklast zal door de wandpalen gedragen zijn: in het noordoostelijke deel zijn aanwijzingen voor dub-bele wandpalen.25 De bewoning in de Ooyerhoek in de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd wordt geken-merkt door zwervende erven die bestonden uit twee of drie boerderijen die steeds naar een ander deel van de enk werden verplaatst.26

Zutphen ‘Leesten’ (Looërenk en Leesterenk)

Van 1994 tot 1998 werd op de Looërenk archeologisch onderzoek verricht in het kader van groot-schalige nieuwbouw (VINEX-wijk Leesten West). Deze nieuwbouwactiviteiten verplaatsten zich na 2000 naar VINEX-gebied Leesten–Oost. Van 2001 tot begin 2004 werd circa 10 hectare van de Looë-renk vlakdekkend opgegraven. De nadruk in het onderzoek lag op de vele opeenvolgende erven uit de Brons- en IJzertijd. In de periode van 2010 tot begin 2012 werd een nieuw sportpark gerealiseerd aan de zuidoostelijke stadsrand van Zutphen: Sportpark ’t Meijerink. Dit is het gebied ten zuiden van de rondweg N314 die langs de zuidkant van Leesten loopt. Tijdens het onderzoek werd onder andere een urnenveld uit de IJzertijd opgegraven en bewoningssporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.27 Een rijk graf van een dame uit de Late IJzertijd kwam in het nieuws als “de prinses van Leesten” van-wege de bijzondere bijgiften.

Tot de best onderzochte vindplaatsen in Zutphen met bewoningssporen uit deze periode behoort deLooërenk. Hier zijn zeven of acht erven opgegraven die bestonden uit drie- en vierschepige huis-plattegronden die te dateren zijn in de Midden-Bronstijd B en de Late Bronstijd. Een deel van de di-verse hoofdgebouwen met een andere constructie dateert waarschijnlijk uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd. Volgens H.M.P. Bouwmeester is de algemene trend dat de huisplattegronden in de loop van de Late Bronstijd kleiner worden. De opgegraven nederzettingssporen lijken de neerslag te zijn van een erf dat verschillende malen verplaatst is.28 Een andere belangrijke vindplaats is de Lees-tense Enk. Hier is een drieschepige huisplattegrond uit de Late Bronstijd opgegraven.29 Tevens zijn een huisplattegrond, spieker en schuurtje uit de Midden IJzertijd opgegraven. Een kuil bevatte een grote hoeveelheid verbrand aardewerk uit het eind van de Late Bronstijd of het begin van de Vroege IJzertijd. Dit vondstcomplex laat zich goed vergelijken met dat van de Lochemse Berg. Andere vind-plaatsen met sporen uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd zijn het rivierduin van Ooyerhoek en het rivierduin, de latere enk Ovesthamme.30

25 Fontijn 1996, 43.

26 Fontijn 1996, 45.

27 Van Straten en Fermin 2012.

28 Bouwmeester 2008b.

29 Fontijn 1996a.

30 Fermin/Groothedde 2005c.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 24 van 44

In de Weteringer Enk komt vrijwel permanente bewoning voor en op de ten zuiden daarvan gelegen Wormereng komen kortstondige bewoningsfases voor. In de Zutphense situatie lijkt sprake te zijn van dicht bij elkaar gelegen nederzettingslocaties die op hoofdlijnen dezelfde ontwikkeling doormaken. Dit impliceert dat het Sallandse model van expansie en contractie gebaseerd op een veronderstelde hië-rarchie van landschappelijke eenheden/bewoningslocaties, niet geëxtrapoleerd kan worden naar de situatie van de noordwestelijke Achterhoek.

Het aardewerk van Leesten

Aanvankelijk was de verwachting op grond van de aangetroffen sporen dat er in Leesten sprake was van een breuk tussen de bewoning uit de Midden Bronstijd en de Vroege IJzertijd. Tijdens de bestu-dering van het aardewerk uit de Zutphense opgravingscampagnes van 2001 tot 2004 begon bij de onderzoekers echter langzaam het besef door te dringen dat het onderscheid in datering mogelijk wat genuanceerd diende te worden. In het veld werd namelijk veel oranje, relatief zacht dunwandig aar-dewerk gevonden, dat in een groot aantal gevallen behoorlijk grof gemagerd was.31 Het betrof aarde-werk dat volgens de onderzoekers niet bepaald met de IJzertijd te associëren was, maar zeker ook niet met de Midden Bronstijd. Het bleek dat men te maken had met aardewerk uit de Late Bronstijd.

Bij de bestudering van het materiaal werd geconstateerd dat tegen het eind van de Midden Bronstijd (1250-1050 v. Chr.) een nieuwe categorie potten op komt zetten met een drieledige vorm. Dit aarde-werk wordt toegeschreven aan de Hilversumcultuur. Het baksel is vergelijkbaar met dat van het vroe-gere Midden Bronstijdaardewerk. Hetzelfde geldt voor de versiering die bestond uit vingertopindruk-ken. Deze komen in Leesten op de rand en de wand voor. Op de wand zijn deze aangebracht op een stafband, zoals dat ook het geval is bij het fragment (vnr. 45, afb. 6 en 15) dat afkomstig is van de Lochemse Berg. In de Late Bronstijd vindt er in Leesten een enorme groei aan variaties plaats in de vorm en de wandversiering. Maar ook doordat wanden deels gepolijst worden. Wat magering betreft verdwijnen langzaam aan de fragmenten kwarts- en steengruis. Het vondstcomplex op de Lochemse berg lijkt hierin een uitzondering te zijn, die te verklaren is door het natuurlijke voorkomen van grote hoeveelheden natuursteen. Een verder opvallend verschijnsel van het aardewerk op de Looërenk is dat de wanden en bodems door de tijd opvallend veel dunner worden. Een typische aan de Late Bronstijd toegeschreven versiering is de Kerbschnitt. Het Late Bronstijd aardewerk heeft in het alge-meen een oranje okerachtige kleur. Dit pleit ervoor om ook het oranje gekleurde Kalenderbergaarde-werk en het oranje onversierde aardeKalenderbergaarde-werk Bronstijd te plaatsen. De baksels uit de IJzertijd zijn over het algemeen wat harder. Besmeten aardewerk en kamstreekversiering komt in het vondstcomplex van de Looërenk in beide periodes voor.

Nagelindrukken

Op de vondstcomplexen van de Loo nagelindrukken als versiering voor. Bij de Bronstijdscherven komt de versiering behalve op de rand, ook voor op de wand van de pot. In alle gevallen komt de versiering voor in een horizontale rij om de hele pot. Op twee potten die typologisch aan elkaar ver vnr. V 3992 en de drieledige pot V 2077 is op de hals en de schouderomslag een horizontale rij aangebracht (figuur 13). Ook op de scherven V 3889 en V 3771 is een rij indrukken op de buik/schouderomslag te zien. Nagelindrukken komen op de Lochemse berg betrekkelijk weinig voor.

De enige uitzondering zijn drie wandscherven met nagelindrukken op de knik en een biconische pot met visgraatmotief en stafbandversiering waarvan 5 aanpassende scherven zijn gevonden (vnr. 45).

31 Bouwmeester et al. 2008, 203.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 25 van 44

Figuur 13. fragment van een biconische kom met rechtsopstaande hals van de Looërenk. Bron: Bouwmeester et al. 2008.

Kalenderbergversiering

Kalenderbergversiering komt op de Looërenk pas vanaf de IJzertijd voor. Vier IJzertijdscherven zijn met dit motief getekend (V 2028, V 3223, V 3489, V 3877, figuur 14). Reliëfversiering komt in Zutphen voor in de Late Bronstijd (V 3764, V 3860, V 2365, V 3902, V 3987), evenals Dellenversiering (V 3204). Dellenversiering komt niet voor in het vondstcomplex op de Lochemse Berg. Besmijting van aardewerk komt op de Looërenk vooral in de IJzertijd voor en is vooral bekend van Harpstedtvor-men.32 Dit komt overeen met het vondstcomplex van de Lochemse Berg.

Figuur 14. fragmenten van drieledige potten met trechterhals uit de IJzertijd met een vlakdekkende Kalenderbergversiering.

Bron: Bouwmeester et al., 2008.

32 Bouwmeester et al. 2008, 228.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 26 van 44

Interpretatie

Op grond van de datering van het aardewerk in de sporen en de aangetroffen huisplattegronden is een reconstructie gemaakt van de Late Bronstijdbewoning op de Looërenk. De bewoning op de Looë-renk uit de Late Bronstijd is te vergelijken met die van de Leesten II. De vroegste boerderijen uit deze groep zijn huis 17 en 10. Opvallend is dat de huizen binnen dit type in de loop van de Late Bronstijd steeds korter lijken te worden. Dit verschijnsel wordt met de intrede van het nieuwe huistype Leesten VII gecontinueerd. De ontwikkeling van de huizenbouw is er vooral op gericht de binnenruimte in de gebouwen te vergroten door een deel van de binnenstijlen door middel van oplossingen in de con-structie te laten verdwijnen. Maar de omvang van de gebouwen blijft klein. Evenals bij de jongste hui-zen van de Leesten II groep is het niet waarschijnlijk dat deze gebouwen stallen hebben bevat. In de Late Bronstijd verschuiven de huizen in Looërenk naar de flanken van de dekzandruggen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de schaarste aan goede akkergrond in combinatie met een lage grond-waterstand die wonen op de lager gelegen flanken mogelijk maakte. Aangenomen wordt dat de grondwaterstand in de periode van de Midden/Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd relatief laag was en de meeste zo niet alle depressies droog waren.33 In de Late Bronstijd is geen sprake meer van woonstalhuizen maar slechts van woonhuizen. De rol van het rundvee lijkt uitgespeeld, waarbij het houden van klein vee, zoals varkens en schapen in combinatie met akkerbouw sterk opkomt.

Dit lijkt ook voor de Lochemse Berg het geval, aangezien de grote potentiële grazige weidegebieden verder van de Berg gelegen waren in en in de buurt van de beekdalen (o.a. Onderlaatsche Laak en de Baakse Beek) en langs de Berkel. Vooral de gordeldekzanden aan de voet van de Lochemse berg moeten in deze periode al intensief bewoond geweest zijn. Toekomstig onderzoek in de omgeving van de Lochemseberg moet uitwijzen of er ook sprake is van oudere bewoning uit de Vroege of Mid-den Bronstijd en in welke mate er daadwerkelijk sprake is geweest van bewoningscontinuïteit.

Zutphen Leesten-Meijerink

Bij de aanleg van een fietspad op Leesten-’t Meijerink werd in de periode 2010 tot en met 2012 een urnengrafveld uit de Vroege IJzertijd onderzocht. Het urnenveld is gelegen op de zuidpunt van het riverierduin de Looërenk. Ter hoogte van boerderij ’t Meijerink raakt de Looërenk de Leestense Enk.

Het grafveld is oorspronkelijk rond een ven aangelegd. Van de in totaal 27 graven waren er 15 bijge-zet in een urn. Alle urnen zijn secundair gebruikt en waren oorspronkelijk in gebruik als voorraadpot of kookpot. De aangetroffen potten zijn van het type Harpstedt, Schräghalspot en overgangsvormen tussen deze twee.

De aangetroffen Harpstedtpotten bestaan uit grove hoge potten met een glad of gepolijst bovendeel, geruwd of besmeten buik en vingerindrukken op de rand 9 (figuur 16). Dit komt overeen met een deel van het aardewerkcomplex van de Lochemse Berg dat met zekerheid in deze periode gedateerd kan worden. Schräghalspotten zijn komvormig met een brede schouder en een uitstaande hals. Ze komen veelvuldig voor in urnenvelden in Zuid- en Midden-Nederland.34 De aangetroffen overgangstypen tussen Harpstedt en Schräghals bestaan uit gepolijst potten die versierd zijn met Kalenderbergachtige patronen. In tegenstelling tot Leesten en de Lochemse Berg wordt dit aardewerk op basis van vorm en versiering hier in de Vroege IJzertijd gedateerd.

33 Bouwmeester et al. 2008, 263.

34 Van Straten en Fermin 2012, 51.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 27 van 44

Figuur 15. De locatie van de pre-Hallstatt graven op de Leestense Enk en de Looërenk in Zutphen. Bron: Van Straten en Fermin, 2012.

Andere aangetroffen aardewerkvormen uit het grafveld zijn de Cilinderhalsterrine en de Trechterhals-dubbelconuspot. Bijvondsten bestaan onder andere uit losse aardewerkscherven en een potje dat gemagerd is met fijn steengruis die aan de buitenzijde geglad is. Op grond van de magering kan het potje zowel in de Late Bronstijd als de Vroege IJzertijd gedateerd worden.35 In de conclusie van het onderzoek merken de onderzoekers terecht op dat het nederzettingsaardewerk van Leesten lastig te vergelijken is met het aardewerk uit het grafveld, doordat het eerste vaak zeer gefragmenteerd is.

Bovendien is het aardewerk uit de verschillende contexten beschreven met gebruikmaking van ver-schillende classificatiemethoden.36 Voor de Vroege IJzertijd zijn er wel een aantal overeenkomsten aan te merken. In zowel het grafveld als de nederzetting komen besmeten en gepolijste potten voor.

Potten van het type Harpstedt zijn op beide locaties gevonden. Bekers ontbreken in de grafinventaris.

De versieringen die op potten zijn aangebracht lijken zowel in het nederzettingsaardewerk als het grafveld voor te komen.37 Voor zover deze vindplaats zich laat vergelijken met het Vroege IJzer-tijdaardewerk van de Lochemse Berg, zijn er geen opvallende verschillen waar te nemen.

35 Van Straten en Fermin 2012, 59.

36 Van Straten en Fermin 2012, 62.

37 Van Straten en Fermin 2012, 62.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 28 van 44

Het complex van de Lochemse Berg verschilt duidelijk van het complex van ’t Meijerink door de aan-wezigheid van een grote component Late Bronstijdaardewerk. Dit wijst er mogelijk op dat het zwaar-tepunt van de bewoning op de Lochemse Berg toch in de Late Bronstijd gezocht moet worden. Daar-bij moet opgemerkt worden dat de vindplaats maar ten dele is opgegraven en de materiële neerslag daardoor slechts een beperkt beeld geeft van het totaal aan vondsten.

Figuur 16. Detailfoto van de versiering op de buik en de bodem van de urn uit Graf 10 (V196) van het urnenveld op ’t Meijerink in Zutphen. Bron: Van Straten en Fermin, 2012.

Vorden Ruurloseweg

Buiten Zutphen zijn in het onderzoeksgebied vrijwel geen nederzettingsterreinen uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd onderzocht. Een uitzondering vormt Vorden waar in 2006 door Synthegra aan de Ruurloseweg een greppel is onderzocht die op basis van één scherf in de Vroege IJzertijd kon wor-den gedateerd.38 Een tweede onderzoek in de nabijheid van de eerste onderzoekslocatie aan de Ruurloseweg is uitgevoerd door het ADC in 201039 in het kader van geplande woningbouw. Het ge-bied wordt begrensd door de Ruurloseweg in het zuiden, de Enkweg in het noorden en het oosten en de Groenweg in het Westen.40 In het gebied zijn 13 werkputten aangelegd met een totale omvang van 9.247 m2. Het aardewerk van dit vondstcomplex is beschreven door mw. drs. S. Bloo van Hazenberg Archeologie uit Leiden. De weergave hieronder is een verkort verslag van de oorspronkelijke tekst.

Het Midden Bronstijdaardewerk in deze regio valt net als dat van Leesten binnen de traditie van de Hilversumcultuur. Dit aardewerk, dat zijn oorsprong vooral uit Zuid- en Midden Nederland kent, be-staat uit grote emmervormige potten met geringe versiering. Het oudste materiaal, het Hilversumaar-dewerk, is nog wel versierd met touwindrukken, gepaarde vingertopindrukken, versierde stafbanden en versiering op de rand. Het jongste materiaal is incidenteel versierd met een rij indrukken op de wand. Versiering met oren en stafbanden komt wel voor als uitvloeisel van het Hilversumaardewerk.41 De klei van de potten is vaak verschraald met steengruis variërend van grind tot graniet. In het Zuiden en Midden van Nederland zien we vooral grind en gebroken kwarts als toevoeging, in Oost-Nederland is vaker granietgruis toegevoegd.

38 Kremer 2006.

39 Van Benthem 2010.

40 Van Benthem 2010, 7.

41 Bloo 2010.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 29 van 44

De meeste potten zijn emmervormig, de oudere Hilversumpotten vertonen een lichte holling in de hals. In een enkel geval zien we een soort vingergeul net onder de rand waardoor er een soort ondie-pe hals ontstaat. Tot nu toe wordt dit zelden opgemerkt als versiering. In Vorden is een rand

De meeste potten zijn emmervormig, de oudere Hilversumpotten vertonen een lichte holling in de hals. In een enkel geval zien we een soort vingergeul net onder de rand waardoor er een soort ondie-pe hals ontstaat. Tot nu toe wordt dit zelden opgemerkt als versiering. In Vorden is een rand