• No results found

5.3 Vondstmateriaal

5.3.2 Interpretatie van het aardewerk

In het totaal zijn tijdens het uitgraven van de bouwput 128 aardewerkscherven aangetroffen, waarvan 1 fragment met zekerheid gedateerd kan worden in de Late Bronstijd. De voornaamste criteria voor het bepalen van de datering zijn de potvorm, de magering en de aard van de decoratie. Het meren-deel van de vondsten bestaat echter uit eenvoudig en onversierd gebruiksaardewerk, voornamelijk kook- en voorraadpotten. In totaal zijn 55 stuks in de Late Bronstijd - Vroege IJzertijd en 72 stuks in de Vroege IJzertijd gedateerd aan de hand van een vergelijking van de diagnostische kenmerken. Er

16 Van Beek 2009, 149.

17 De Graaf 2010.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 17 van 44

zijn 81 aardewerkscherven te koppelen aan sporen, 47 stuks zijn aangetroffen bij de aanleg van het vlak. Een aantal fragmenten wordt gekenmerkt door een fraaie afwerking door middel van polijsting en/of een bonte versiering. Het aardewerk zal hieronder worden beschreven op basis van potvorm, magering, baksel, decoratie en overige kenmerken. Voor een overzicht van de determinatie van het aangetroffen aardewerk wordt verwezen naar bijlage 6.

Potvorm

Het merendeel van de aangetroffen aardewerkscherven zijn, voor zover herleidbaar, afkomstig van eenvoudige ongedecoreerde drieledige potten en enkele biconische potten. Schalen lijken te ontbre-ken, dit zijn kenmerkende vormen voor vindplaatsen uit de midden- en Late IJzertijd. Daarmee lijkt de datering van de vindplaats al voor een belangrijk deel te zijn bepaald: Late Bronstijd tot en met de Vroege IJzertijd.

Magering

Hoewel bekend is dat aardewerk uit de Midden Bronstijd meestal met steengruis gemagerd is en in de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd potgruismagering in zwang komt, is er geen duidelijk onder-scheid te maken in datering op basis van de toegepaste magering. Steengruis komt naast potgruis voor en ook komen mengsels van steengruis en zand en potgruis en zand voor. Bekend is dat aar-dewerk uit de Midden Bronstijd en Late Bronstijd over het algemeen wat dikker is en wat zachter en wat harder gebakken is in de Vroege IJzertijd. Ook komt in de IJzertijd meer gepolijst en gedecoreerd aardewerk voor, hoewel deze verschillen vaak regionaal lijken te zijn bepaald. Ten zuiden van het rivierengebied komt vaker en meer fijn gedecoreerd aardewerk voor dan bij vindplaatsen uit dezelfde periode ten noorden van het rivierengebied. Op basis van de toegepaste magering lijkt vooral datge-ne te zijn gebruikt dat ruim voorhanden was. Vanwege de aanwezigheid van de gestuwde afzettingen van de Lochemse berg was dat in veel gevallen kwarts- en steengruis. Daardoor zal ook in de Vroege IJzertijd veelal kwarts- en steengruis zijn toegepast, terwijl de regionale tendens is dat kwarts- en steengruis dan meer en meer vervangen wordt door potgruis.

Baksel

Het merendeel van de aangetroffen aardewerkscherven zijn eenvoudig, vrij dik en onversierd. De meeste scherven zijn aan de buitenzijde oxiderend gebakken en reducerend gebakken aan de bin-nenzijde (op de breuk). Dit heeft vooral te maken met de wijze waarop het aardewerk gebakken is, in kuilen afgedekt met hete as en aarde en/of hete stenen, waarbij op het eind van het brandproces zuurstof is toegevoegd door ze in open vuur ‘af’ te bakken. Slechts 7 van de 128 scherven zijn volle-dig reducerend gebakken.

Figuur 6. rand/wandfragment van een gepolijste reducerend gebakken drieledige pot (vnr. 31).

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 18 van 44

Decoratie

Bijna alle aardewerkscherven in het vondstcomplex zijn geglad of gepolijst. De potten werden in de meeste gevallen na het vervaardigen toen ze lederhard waren, geschraapt of gepolijst met een steen-tje, stokje, schelp of een ander praktisch hulpmiddel. Geglad wil zeggen dat de potten na het vervaar-digen grof zijn nageschraapt. Bij gepolijste potten is dat zorgvuldiger gebeurd, waardoor de potten een glad en min of meer glanzend oppervlak verkregen. In veel gevallen zijn met name aan de bin-nenzijde nog de schraapsporen van dit proces herkenbaar. De aanwezige decoraties zijn grofweg te onderscheiden in de categorieën Kalenderbergversiering, Kerbschnittversiering, nagelindrukken en besmijting.

Kalenderbergversiering komt in zes gevallen voor bij aardewerkfragmenten uit spoor 117 en spoor 138 (figuur 7). Kalenderbergversiering is een decoratie waarbij in vlakken verdeeld over de pot in verticale en horizontale rijen met direct tegen elkaar geplaatste nagelindrukken voorkomen. Hierdoor ontstaat een soort schaakbordpatroon van versierde blokken. Dit motief komt in Noord- en Midden-Nederland al vanaf de Late Bronstijd voor en loopt door tot in de Vroege IJzertijd.

Figuur 7. de aangetroffen fragmenten Kalenderbergaardewerk, vnr. 38.

Kerbschnitt is, hoewel het ook sporadisch voorkomt in de Vroege IJzertijd, kenmerkend voor de Mid-den en Late Bronstijd en bestaat uit ingekerfde lineaire patronen. In dit geval is op 1 scherf (vnr. 55 / spoornr. 132) een combinatie van lineaire lijnen met puntvormige indrukken langs de lijnen aange-bracht (figuur 8). De lijnen zijn in sierlijke golfbewegingen aangeaange-bracht en steken scherp af tegen de achtergrond van zwart glanzend gepolijst aardewerk. Het geheel maakt deel uit van een grotere figu-ratieve voorstelling en lijkt op de horens van runderen zoals we die ook kennen uit de Lineaire Band Keramiek. Dit stuk aardewerk is als enige met zekerheid in de Late Bronstijd te dateren.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 19 van 44

Figuur 8. links: fragment Kerbschnittaardewerk vnr. 55 uit spoor 132. Afb. rechts: Voorbeeld van een urn van Kerbschnittaar-dewerk uit Vlodrop. Bron: RMO Leiden.

Nagelindrukken komen zowel in de Bronstijd als de IJzertijd en de Romeinse tijd voor. Vijf scherven, waarvan vier aan elkaar passen, behoren bij een biconische pot van oranje dunwandig aardewerk en hebben een versiering van nagelindrukken boven de schouder in de vorm van een visgraatmotief (figuur 10). Het aardewerk is sterk gepolijst tot en met de versiering. Op de schouder bevindt zich een dunne iets geprofileerde stafband. Op grond van deze kenmerken is de pot hoogstwaarschijnlijk te dateren in de Late Bronstijd.

Figuur 9. twee fragmenten aardewerk met nagelindrukken op de schouder van de pot (vnr. 38 en vnr. 39).

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 20 van 44

Figuur 10. hieronder: vijf aardewerkfragmenten behoren bij een fraaie met een stafband en nagelindrukken versierde biconi-sche dunwandige oranje pot (vnr. 45).

Besmijting komt in een aantal gevallen voor op wandscherven. De besmijting is aangebracht in paral-lelle licht golvende banen onder de schouder op de onderste helft van de pot. De besmijting loopt in de meeste gevallen, voor zover te herleiden, door tot aan de bodem. Besmijting van de buik van de pot is kenmerkend voor IJzertijdaardewerk. Behalve dat besmijting als decoratie is toegepast, heeft het ook een praktisch nut vanwege de ruwheid van de afwerking. Volgens sommige wetenschappers wordt hierdoor ook het verhit oppervlak vergroot, waardoor de inhoud van de pot sneller op het kook-punt zou zijn tijdens het verhitten.

Overige

Bij bestudering van het vondstcomplex zijn nog een aantal andere opvallende kenmerken waargeno-men. In één geval (vnr. 51) is sprake van een rand/wandscherf met een gefacetteerde rand (figuur 11). Hoewel de magering met potgruis een vroege datering in de Bronstijd doet vermoeden, passen gefacetteerde randen beter bij latere aardewerkvormen uit de late IJzertijd en de Romeinse tijd. Een andere bijzondere aardewerkscherf (vnr. 55/ spoornr. 132) is handmatig afgerond tot een ovaal. De breukvlakken zijn netjes bijgewerkt en geglad. Het betreft een aardewerkscherf die secundair gebruikt is. Het aardewerkfragment is geïnterpreteerd als een speelschijf (figuur 12). Vergelijkbare stukken kennen we vooral uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Hoewel dergelijke stukken ook wel als deksel of afdichting worden herkend, is de omvang van het stuk te gering voor een deksel en ontbreekt een

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 21 van 44

‘handvat’ zoals dat meestal wel het geval is. Het baksel duidt op een datering in de IJzertijd (oxide-rend gebakken en met potgruis gemagerd).

Figuur 11. gefacetteerde rand (vnr. 51)

Figuur 12. rechts een potscherf waarvan een speelschijf is vervaardigd (vnr. 55).

Tot slot is er nog een fragment van een oor van een pot aangetroffen. Het betreft een 2 centimeter breed en 3 cm lang hard gebakken rossig fragment, dat met potgruis gemagerd is. Het is aangetrof-fen bij het afwerken van spoor 119 en dateert waarschijnlijk uit de Vroege IJzertijd. Oren of handvaten komen sporadisch voor bij aardewerk uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd.

Datering

Op grond van de diagnostische kenmerken zijn de meeste aardewerkscherven uit het vondstcomplex te dateren in de overgangsperiode van de Late Bronstijd naar de Vroege IJzertijd (globaal 900-600 v.Chr.). Ook de sporen laten zich niet eenduidig dateren op basis van het aardewerk, omdat in de sporen veelal scherven aangetroffen zijn, die op grond van de diagnostische kenmerken zowel in de Late Bronstijd als de Vroege IJzertijd te dateren zijn. Uitzonderingen zijn sporen 117, 138 en 166 die allen op basis van het aardewerk in de Vroege IJzertijd te dateren zijn. Spoor 132 heeft met zeker-heid een oorsprong in de Late Bronstijd, maar bevat daarnaast ook aardewerk uit de Vroege IJzertijd.

Aardewerk uit de Midden IJzertijd en jongere periodes ontbreekt, zodat we aan mogen nemen dat de bewoning op deze locatie na de Vroege IJzertijd geëindigd is.

Dit impliceert dat er over meerdere generaties, mogelijk met een korte onderbreking van enkele de-cennia op dezelfde plek gewoond is. Het stabiele element voor de bewoners van de locatie aan de Lochemseweg was ongetwijfeld het grafveld dat zich op de Kale Berg heeft bevonden. Helaas is dit urnengrafveld niet wetenschappelijk onderzocht, waardoor het niet mogelijk is om en compleet beeld te krijgen van de bewoningsgeschiedenis op en direct rondom de Lochemse Berg. Dat deze een ze-kere mate van continuïteit gekend moet hebben, bewijzen nieuwe vindplaatsen uit de Midden- en

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 22 van 44

Late IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen die onlangs aan de Zwiepse weg 3018 en de Wenger-steeg aangetroffen zijn. 19