• No results found

 Zijn ter plaatse van het te ontwikkelen plangebied archeologische resten aanwezig in de vorm van grondsporen, vondsten en/of vondstconcentraties?

Ja, in het plangebied zijn archeologische resten aangetroffen. Het betreft een nederzettings-terrein uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd. Voor een volledige beschrijving wordt verwe-zen naar hoofdstuk 5.3.

 Wat is de precieze aard, omvang, datering en conserveringstoestand van de archeologische resten? Wat kan er in dit verband gezegd worden over de archeologische verwachting in de rest van het plangebied en de directe omgeving (in een straal van 50 meter) van het plange-bied?

De archeologische resten binnen het plangebied bestaan uit grondsporen, voornamelijk ver-schillende (paal)kuil vormen en los vondstmateriaal wat voornamelijk bestaat uit aardewerk en klapperstenen. De archeologische resten behoren bij een nederzettingsterrein uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd. Daarbij wordt opgemerkt dat op basis van de aangetroffen huis-plattegronden (vooral structuur C) en het aardewerk wat daarin zit een datering in (het begin van) de Vroege IJzertijd het meest aannemelijk is. Omdat de plattegrond structuur C wordt oversneden door structuur D zijn er ten minste twee bewoningsfases in het plangebied aan-wezig. Het nederzettingsterrein strekt zich uit tot buiten het plangebied waarbij het zwaarte-punt op de (gordel)dekzanden wordt verwacht. Voor een volledige beschrijving van de ar-cheologische resten wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3 en bijlages 4, 5 en 6.

 Wat is de ruimtelijke verspreiding van de archeologische resten, zowel in horizontale als ver-ticale (stratigrafische) zin? Wat is de reden dat we een dergelijke verspreiding aantreffen en is daar een verklaring voor te geven?

De archeologische grondsporen zijn binnen het gehele opgravingsvlak aangetroffen. Het aar-dewerk is voornamelijk in het westen en de klapperstenen zijn voornamelijk in het oosten van het plangebied aangetroffen. De reden hiervoor wordt gezocht in het feit dat in het westelijke deel van het plangebied de archeologische resten beter zijn geconserveerd dan die in het oostelijke deel. Dit wordt deels veroorzaakt door de aanwezigheid van het beschermende dek (hellingsafspoelingsmateriaal en dik eerddek). De archeologische grondsporen zijn onder het eerddek in de top van de natuurlijke ondergrond aangetroffen. Als zodanig is er geen sprake van een archeologische stratigrafie. Hierbij wordt opgemerkt dat in de top hellingsafspoe-lingsmateriaal een mogelijk archeologisch niveau aanwezig kan zijn. De top van deze laag is als een fossiele cultuurlaag geïnterpreteerd (vermoedelijk in de Middeleeuwen – Nieuwe tijd).

In het westen van het plangebied liggen onder de bioturbatielaag de lichtgele dekzanden die de natuurlijke ondergrond vormen. In en onder de bioturbatielaag zijn de archeologische spo-ren aangetroffen. Het is mogelijk dat vanwege de bioturbatie ondiepe spospo-ren bij de aanleg van het vlak zijn gemist.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 40 van 44

 Komt de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied overeen met het booronderzoek? Zo nee, dan dient een aanvullende profielbeschrijving te worden opgenomen in het rapport.

Tijdens de opgraving is een grote hoeveelheid geologische en bodemkundige gegevens ver-zameld. Op basis van deze gegevens is de landschappelijke interpretatie uit het booronder-zoek verder uitgewerkt. Uit de resultaten van de opgraving blijkt dat het plangebied gelegen is op de overgang van een met dekzand opgevuld sneeuwsmeltwaterdal naar de aangrenzende stuwwalflank. In het lager gelegen deel van het terrein, ter plaatse van de dekzanden, is in een latere fase hellingsafspoelingsmateriaal afgezet. Op de hoger gelegen, oostelijke terrein-delen zijn deze afzettingen niet waargenomen.

Ter plaatse van het westelijke deel van de opgraving zijn hoge zwarte enkeerdgronden aan-wezig, terwijl in het oostelijke deel grotendeels sprake is van holtpodzolen. In de noordoost-hoek is het bodemprofiel te classificeren als een loopodzolgrond.

 Wat is de fysieke kwaliteit van sporen en vondsten?

De archeologische resten in het westelijke deel van het plangebied zijn beter geconserveerd dan die in het oostelijke deel. Dit wordt deels veroorzaakt door de aanwezigheid van het be-schermende dek (hellingsafspoelingsmateriaal en dik eerddek). Daarnaast houdt dit verband met de aard van het sediment. Het grovere sediment in het oostelijke deel van het plangebied heeft mogelijk tot een sterke uitloging van de sporen geleid. De conservering van de archeo-logische resten in het westen is goed te noemen terwijl de archeoarcheo-logische resten in het oos-ten matig tot slecht zijn geconserveerd.

 Wat kan op basis van de bodemprofielen en vondsten gezegd worden over de ontstaansge-schiedenis van het gebied en de daarmee gepaarde gaande veranderingen in het landschap (landschapsgenese)?

Op basis van de resultaten van de opgraving wordt verwacht dat ontginning van het land-schap heeft geleid tot intensivering van erosie- en sedimentatieprocessen op de Kale Berg, mogelijk tijdens of direct na de actieve periode van de aangetroffen vindplaats.

 Waar en in welke mate is de oorspronkelijke bodemopbouw verstoord en tot welke diepte?

Plaatselijk is sprake van (sub-)recente verstoringen. In het westelijke deel van het plangebied reiken deze niet dieper dan het eerddek. In het oostelijke deel, waar het eerddek dunner is, komen verstoringen voor tot in de C-horizont, met name in de nabijheid van de bestaande bebouwing.

 Bevestigt het proefsleuvenonderzoek de resultaten van het booronderzoek. Zo nee, wat is de reden dat er een verschil ten opzichte van de resultaten van het booronderzoek is waarge-nomen?

Ja, de resultaten van het booronderzoek komen overeen met die van de archeologische op-graving.

 Kunnen de aangetroffen archeologische resten in het onderzochte plangebied op basis van de KNA-waarderingstabel geclassificeerd worden als behoudenswaardig en zo ja, welke mo-gelijkheden zijn er om de vindplaats in te passen, dan wel zichtbaar te maken voor publiek?

Het plangebied is door middel van een archeologisch proefsleuvenonderzoek gewaardeerd.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd duidelijk dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten in de vorm van grondsporen en vondstmateriaal uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd aanwezig waren. Behoud in situ was op dit moment niet meer mogelijk en

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 41 van 44

daarom is in overleg met de bevoegde overheid besloten tot een doorstart naar een vlakdek-kende opgraving.

 Indien de archeologische waarden niet ingepast kunnen worden welke vorm van vervolgon-derzoek is dan noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij ingezet kunnen worden?

Uiteindelijk is de gehele bouwput en de bijbehorende ontsluitingsweg opgegraven.

Specifieke onderzoeksvragen:

 Is er sprake van off site activiteiten of maakt de vindplaats deel uit van één of meer nederzet-tingsterreinen?

Het betreft vooralsnog één nederzettingsterrein uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het niet duidelijk geworden of bijvoorbeeld zone B behoort bij de off-site van de op de (gordel)dekzanden aangetroffen huisplattegronden.

Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3.

 Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van ijzerbewerking c.q. ijzerproductie?

Hoewel tijdens het onderzoek in de nederzetting talrijke fragmenten van klapperstenen aan-getroffen zijn, ontbreken vooralsnog concrete bewijzen voor ijzerwinning en/of ijzerproductie.

Bij een doorstart naar een opgraving gelden de volgende aanvullende vraagstellingen:

 Kunnen de aangetroffen archeologische resten gekoppeld worden aan de beschikbare histo-rische of archeologische bronnen over het plangebied? Zo ja, welke zijn dat?

In de directe omgeving van de zijn twee historische/archeologische vindplaatsen aanwezig waarbij een koppeling mogelijk had kunnen zijn. Het betreft de Witte Wievenkuil en het graf-veld op de Kale Berg. Hoewel het gerucht gaat dat de Witte Wievenkuil op de Kale Berg ont-staan zou zijn door het winnen van ijzererts uit klapperstenen, ontbreken hiervoor alsnog de concrete bewijzen. Een belangrijke aanwijzing voor ijzerproductie is afval in de vorm van slakken en resten van ovenwanden en juist deze zijn voor zover bekend, tot op heden niet aangetroffen op de Lochemse Berg. Hoewel op een afstand van circa 600 meter ten zuidwes-ten van het plangebied, aan de voet van de Lochemse Berg twee archeologische monumen-ten (nummers 3246 en 12669) bekend zijn waar in de Middeleeuwen ijzerwinning heeft plaatsgevonden. In het plangebied ontbreekt slakmateriaal.

Waar de bewoning mogelijk langs de flanken van de berg migreerde, bleef het grafveld op de top van de Kale Berg mogelijk de enige stabiele en bindende factor voor de lokale gemeen-schap. Dit fenomeen kennen we ook van andere vergelijkbare gebieden zoals de Needse berg en de Holterberg. Helaas is van dit grafveld bijzonder weinig bekend, zodat we hier slechts kunnen gissen naar de werkelijke rol en betekenis.

 Kan op basis van de ruimtelijke verspreiding en diepte van vondstmateriaal dat is ingebed in de cultuurlaag en/of het sporenniveau vastgesteld worden of er activiteitszones of huisplaat-sen kunnen worden herkend?

Ja, in totaal zijn er vier zones (A t/m D) met activiteit vastgesteld.. In het oosten van het plan-gebied is het beeld beperkt vanwege de matige conservering van de archeologische resten.

Zone A betreft een zuidwest – noordoost georiënteerd cluster van grondsporen. Voor zone A is de suggestie gedaan dat hier een huisplattegrond van het type Elp/Emmerhout heeft ge-staan. Zone B wordt gezien als een zone waar mogelijk kleinere bijgebouwen (spiekers) heb-ben gestaan. Een directe datering voor de structuren ontbreekt maar er wordt aangenomen dat ze binnen de context van de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd nederzetting passen. In het

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 42 van 44

westen van het plangebied zijn twee huisplattegronden/huisplaatsen (C en D) van waarschijn-lijk het overgangstype Hijken aangetroffen. Hierbij is structuur C in (het begin van) de Vroege IJzertijd geplaatst en structuur D is op basis van de oversnijdingen jonger.

 Is er een verband tussen deze verspreidingspatronen en de onderliggende structuren? Zo ja, welk verband?

De oppervlakte die is opgegraven is te beperkt om hier uitspraken over te doen.

Aanvullende onderzoeksvragen op basis van het evaluatieverslag:

 Zijn de in de ondergrond aanwezige klapperstenen door mensen bewerkt? Waarin uit zich dit?

Diverse fragmenten hebben rechte breuklijnen en lijken verhit te zijn geweest. Het lijkt erop dat ze bewust kapot zijn gemaakt om de erts eruit te winnen, maar zeker is dit niet. Ertsen kenmerken zich door een uiterlijk van verschillende tinten roestbruin, afgewisseld met wat donkerdere tinten. Ongerooste erts heeft een wat grotere massa per volume en voelt daar-door wat zwaarder aan dan gerooste erts. Bij de fragmentatie van het aangetroffen materiaal kan het ook om een natuurlijk proces gaan, waarbij de klapperstenen door de bodemdruk, winderosie en vorst gefragmenteerd zijn.

 Is er een gelijkenis tussen het in het plangebied aanwezige aardewerk en het aardewerk dat is aangetroffen bij het urnenveld op de Kale Berg?

De beschikbare onderzoeksgegevens van het urnenveld op de Kale Berg waren te beperkt om hier uitspraken over te doen.

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 43 van 44

LITERATUURLIJST

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, De hogere ni-veaus. Wageningen.

Beek, R. van , 2009: Reliëf in Tijd en Ruimte. Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen, Enschede.

Benthem, A.A. van, 2010: Prehistorische bewoning aan de Ruurloseweg in Vorden, gemeente Bronckhorst. Een archeologische opgraving. ADC rapport 2031. Amersfoort.

Berendsen, H.J.A., 2005: Fysische Geografie van Nederland, deel 4: Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio's. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2008: Fysische Geografie van Nederland, deel 1: De vorming van het land. Inlei-ding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

Bloo, S.B.C., 2010, Aardewerk, in: Benthem, A.A. van, 2010: Prehistorische bewoning aan de Ruurloseweg in Vorden, gemeente Bronckhorst. Een archeologische opgraving. ADC rapport 2031.

Amersfoort. 26-33.

Bongers, J.M.G. & J. Jelsma, 2009; Barchem, Zwiepseweg 30 (Gemeente Lochem, Gld.): Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport 2009-08/01.

Bouwmeester, H,.M.P., H.A.C. Fermin en M. Groothedde, 2008: Geschapen Landschap. Tienduizend jaar bewoning en ontwikkeling van het cultuurlandschap op de Looërenk in Zutphen. BAAC rapport 00.068.

Broeke, E. ten, en E.E.A. van der Kuijl, 2012: Rapportage inventariserend veldonderzoek door middel van karterend boringen plangebied Wengersteeg 3 te Lochem, gemeente Lochem.

Econsultancy/Hamaland Advies (in voorbereiding). Doetinchem/Zelhem.

Fokkens H. en N. Roymans (red.),1991: Nederzettingen uit de bronstijd en de Vroege IJzertijd in de lage landen. Nederlandse Archeologische Rapporten (NAR) 13.

Fontijn, D., 1996: De bewoning krijgt vorm. Nederzettingsporen uit de Bronstijd en de IJzertijd op de Leestense enk, in: Groothedde, M., 1996; Leesten en Eme. Archeologisch en historisch onderzoek naar verdwenen buurschappen bij Zutphen. Kampen. 37-48.

Gemeente Apeldoorn, z.j.: Oude ijzerindustrie in Apeldoorn. Het Ruhrgebied van Nederland. Brochure van Dienst Ruimtelijke Ordening enWonen, afdeling Bouwtoezicht enMonumenten. Apeldoorn.

Graaf, B. de, 2010: Vijfentwintig jaar bodemonderzoek in Lochem binnen en buiten de grachten.

Historisch Genootschap Lochem, Laren, Barchem.

Groenewoudt, B.J. & van Nie, M., 1995: Assessing Scale and Organisation of Germanic Iron Production at Heeten (The Netherlands), in: Joumal of European Archaeology 3 (2).

12035335 LOC.HAM.PRO Pagina 44 van 44

Hermsen I., 2007: Een afdaling in het verleden archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate-Skibaan (gemeente Deventer) Rapporta-ges archeologie Deventer (RAD) 19.

Huijts C.S.T.J., 1992: De voorhistorische boerderijbouw in Drenthe reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr.

Joosten, I., 2004; Technology of Early Historical Iron Production in the Netherlands, Geoarcheological and Bioarcheological Studies, Volume 2, Proefschrift, ISBN 90-7756-02-3

Kuijl E.E.A, 2011: Programma van Eisen T.b.v. proefsleuvenonderzoek ter plaatse van plangebied Lochemseweg 34 te Barchem, gemeente Lochem (Gld) met de mogelijkheid van een doorstart naar een opgraving. definitieve versie 1.1: 21-12-2011

Kuijl, E.E.A. van der, 2012: Bureauonderzoek Archeologie Wengersteeg 3 te Lochem, gemeente Lochem. Hamaland Advies rapport 20120403. Zelhem.

Kuijl, E.E.A. van der, J.F Leuvering en H. Kremer, 2006: Een archeologische opgraving aan de Ruur-loseweg 65 te Vorden. Synthegra rapport. Zelhem.

Roymans, N & F. Gerritsen, 2002: Landscape, Ecology and Mentalites: a Long-term Perspective on Developments in the Meuse-Demer-Schelde Region, Proceedings of the Prehistoric Society 68.

Schutte, A.H. en G.J. Spanjaard, 2011: Archeologisch proefsleuvenonderzoek Zwiepseweg 30 te Barchem, gemeente Lochem. Econsultancy, Doetinchem.

Miedema, 2011: Gemeente Lochem Plangebeid Lochemseweg 34 te Barchem bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) BAAC rapport V-11.0204.

Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft.

Van Nie,M. , 2002; IJzerverwerking, in: H.M. van der Velde &M.C. Kenemans, Raalte – De Zegge VI:

AAO, ADC Rapport 137

Van Straten, K. en B. Fermin, 2012: Het urnenveld van Leesten-Meijerink. Archeologisch onderzoek naar een ritueel landschap uit de IJzertijd en bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd bij de erven Wekenstro en Meijerink bij Zutphen. Zutphense Archeologische Publicatie nr. 70. Zut-phen.

Verlinde, A.D., 1987: Die Gräber und Grabfunde der späten Bronzezeit und frühen Eisenzeit in Overijssel. Proefschrift, Leiden.

Waterbolk H.T., 2011: Getimmerd verleden sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel. Groningen 2009.

Wemerman, P.J.L., 2010: Archeologische begeleiding De Borkeld te Markelo, gemeente Hof van Twente. Sporen van prehistorische jagers-verzamelaars en boeren aan de voet van de Friezenberg.

Synthegra rapport S090338, Doetinchem.

Econsultancy

Doetinchem, 12 december 201

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 22. Situering van het plangebied binnen Nederland

Borculo Borculo BorculoBorculoBorculoBorculoBorculoBorculoBorculo Lochem

Lochem LochemLochemLochemLochemLochemLochemLochem

Ruurlo Ruurlo RuurloRuurloRuurloRuurloRuurloRuurloRuurlo Vorden

Vorden VordenVordenVordenVordenVordenVordenVorden ALMEN ALMEN ALMENALMENALMENALMENALMENALMENALMEN

BARCHEM BARCHEM BARCHEMBARCHEMBARCHEMBARCHEMBARCHEMBARCHEMBARCHEM

BELT RUM BELT RUM BELT RUMBELT RUMBELT RUMBELT RUMBELT RUMBELT RUMBELT RUM DIEPENHEIM DIEPENHEIM DIEPENHEIMDIEPENHEIMDIEPENHEIMDIEPENHEIMDIEPENHEIMDIEPENHEIMDIEPENHEIM

GEEST EREN GLD GEEST EREN GLD GEEST EREN GLDGEEST EREN GLDGEEST EREN GLDGEEST EREN GLDGEEST EREN GLDGEEST EREN GLDGEEST EREN GLD GELSELAAR GELSELAAR GELSELAARGELSELAARGELSELAARGELSELAARGELSELAARGELSELAARGELSELAAR HARFSEN

HARFSEN HARFSENHARFSENHARFSENHARFSENHARFSENHARFSENHARFSEN

LAREN GLD LAREN GLD LAREN GLDLAREN GLDLAREN GLDLAREN GLDLAREN GLDLAREN GLDLAREN GLD

Barchem (gemeente Lochem) - Lochemseweg 34

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 23. Detailkaart van het plangebiedplangebied in blauw, opgegraven gedeelte in oranje

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 24. Situering van het plangebied op het AHN in blauw, opgegraven gedeelte in oranje

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 25. Situering van het plangebied op de geomorfologische kaart

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 26. Allesporenkaart met paleorelief

donker blauw 22 m + NAP

blauw 23 m + NAP

licht blauw 24 m + NAP

geel 25 m + NAP

oranje 26 m + NAP

12035335 LOC.HAM.PRO

Figuur 27. Situatieschets met de bestaande situatie en de geplande nieuwbouw met peilhoogtes

12035335 LOC.HAM.PRO

Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(koud)

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

11.755

12035335 LOC.HAM.PRO

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

Cal. jaren v/n Chr.

14C jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische

1950 0 Nieuwe tijd

eik en hazelaar

Vb2 Loofbos

Subatlanticum overheersen Middeleeuwen

koeler Vb1 haagbeuk Romeinse tijd Late Dryas LW III parklandschap

Laat-

12035335 LOC.HAM.PRO

Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschie-denis van Nederland weergegeven.

Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.)

De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca.

300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk.

De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat-Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd.

Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.)

Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:

vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, en maakte plaats voor meer territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd.

Neolithicum(ca. 5300-2000 voor Chr.)

Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.

12035335 LOC.HAM.PRO

Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.)

Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen.

Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen.