• No results found

Vergelijking fiscale en bedrijfseconomische methoden

In document Transfer Pricing (pagina 51-56)

4. Responsibility Centers

4.6 Vergelijking fiscale en bedrijfseconomische methoden

Bij internationaal opererende ondernemingen is zoals uit de vorige hoofdstukken is gebleken naast enige kennis van transfer pricing regelgeving in diverse landen, het gebruik van een passende verrekenprijsmethode belangrijk. Een van de aandachtspunten is dat de methode aanvaardbaar is voor alle landen die bij de transactie betrokken zijn. Hoewel fiscalisten en bedrijfseconomen met dezelfde gegevens tot een zakelijke prijsstelling proberen te komen, zal er in de praktijk vaak sprake zijn van een afwijking tussen de verrekenprijs gebruikt voor fiscale doeleinden en de verrekenprijs die gebruikt wordt voor de interne, oftewel bedrijfseconomische doeleinden. Omdat de twee perspectieven met verschillende verrekenprijsmethoden wordt gewerkt. Uiteraard is het van belang dat de methode waarbij de interne verrekenprijs wordt vastgesteld zowel op fiscaal als bedrijfseconomisch vlak als redelijk wordt ervaren. Daarom zal het moeilijk zijn om voor beide doeleinden de optimale verrekenprijs te hanteren.

Vanuit bedrijfseconomisch opzicht zal de juistheid van de interne verrekenprijs moeten worden bezien in het geheel van een management control systeem en daarmee als iets dat samen met de andere onderdelen van dit systeem geoptimaliseerd dient te worden om de ondernemingsdoelen te bereiken. Daarbij blijkt dat vanuit dit perspectief een interne verrekenprijs eerlijk wordt bevonden op het moment dat de verantwoordelijke manager wordt beoordeeld op zaken waarop hij zelf invloed uit kan oefenen. Als een concernonderdeel beloond wordt op basis van hun eigen winstgevendheid zullen ook bij intercompany transacties veelal marktconforme prijzen tot stand komen, zodat de interne verrekenprijs als eerlijk wordt ervaren. Het Management Control Systeem moet hierop aansluiten en er zorg voor dragen dat met de juiste prikkels de doelstellingen van de onderneming zullen worden behaald. In deze zin blijkt transfer pricing onderdeel te zijn van een groter geheel binnen de onderneming, waarbij de interne verrekenprijs niet afzonderlijk op eerlijkheid kan worden beoordeeld. Uit hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat ondernemingen vanuit bedrijfseconomische doeleinden proberen de opportunity cost te benaderen bij het bepalen van de interne verrekenprijs. Deze wordt berekend door het bepalen van de alternatieve kosten door de opgeofferde waarde van het op één na beste alternatief te berekenen. Echter deze opportunity cost blijkt in de praktijk heel moeilijk hanteerbaar. Tevens blijkt een nadeel van het gebruik van opportunity cost dat verantwoordelijke managers in staat zijn deze opportunity costs van hun concernonderdeel te beïnvloeden.

Vanuit belastingperspectief behoort het gebruik van de opportunity cost niet tot de mogelijkheden, maar worden door de OECD een aantal andere methoden genoemd om tot een arm’s length benadering van de verrekenprijs te komen( Zie hoofdstuk 3). Allereerst wordt de CUP-methode voorgesteld. Deze methode richt zich op het vinden van een eventueel verschil tussen de derdenprijs en de prijs die voor de interne transactie wordt betaald. Deze CUP-methode laat zich goed vergelijken met de market-based verrekenprijsmethode als beschreven in het bedrijfseconomische hoofdstuk 4. Daar wordt vanuit accounting perspectief immers ook gezocht naar een marktprijs die niet door de betrokken concernonderdelen kan worden beïnvloed. Overigens lijkt het in het algemeen niet vaak voor te komen dat de fiscale CUP-methode wordt toegepast, omdat er volgens het arm’s length-beginsel bij gebruik van de CUP-methode geen materiële verschillen tussen de transacties met derden zijn of de aanwezige verschillen met redelijk eenvoudige correcties kunnen worden weggenomen. De aanwezigheid van vergelijkbare

derden transacties vormt het grootste probleem bij toepassing van deze methode. Bij de bedrijfseconomische benadering is deze afwezigheid van vergelijkbare derden transacties echter geen probleem. Hierdoor wordt mijns inziens aan de fiscale benadering van de marktprijs, de CUP, meer eisen gesteld dan aan de bedrijfseconomische marktprijsmethode, wat uiteraard tot verschillen zou kunnen leiden.

Als de benadering van de verrekenprijs aan de hand van de marktprijs geen uitsluitsel lijkt te bieden wordt zowel vanuit fiscaal als bedrijfseconomisch perspectief overgegaan tot het berekenen van de verrekenprijs aan de hand van de kosten. Vanuit fiscaal perspectief wordt voor verkoopmaatschappijen de resale price-methode voorgeschreven en vanuit bedrijfseconomisch perspectief de full-costmethode. Bij beide methoden dient de verkopende partij bij te houden wat de gemaakte integrale kosten van het productieproces zijn, zodat deze kunnen worden doorberekend aan de afnemer. Het verschil is echter dat er bij de RP-methode tevens een winstmarge aan de prijs wordt toegevoegd, de zogenoemde winstopslag. Dit wordt bij de bedrijfseconomische full-cost methode echter achterwege gelaten. Dit zal leiden tot een afwijking in de verrekenprijs gebruikt voor respectievelijk fiscale en management accounting doeleinden. Vanuit bedrijfseconomisch perspectief worden inefficiënties doorgegeven aan de afnemer. Een maatregel voor het doorgeven van deze inefficiënties zou het toekennen van een verrekenprijs op basis van een vooraf vastgestelde standaardkostprijs in plaats van op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten kunnen zijn. Daardoor zullen de efficiency resultaten bij het verkopende concernonderdeel blijven en dus niet worden doorgegeven aan de afnemer. Dit lost echter niet het verschil in gebruik van de winstmarge op en daarbij stelt de OECD dat de toepassing van de RP-methode eigenlijk alleen mogelijk is als de verkopende partij niet substantieel waarde toevoegt aan het product.

Door het gebruik van een op kostprijs gebaseerde verrekenprijs waarbij tevens een winstopslag wordt toegevoegd zouden beide problemen kunnen worden ondervangen. Op dat moment valt de bedrijfseconomische methode goed te vergelijken met de fiscale cost-plusmethode. Daarbij wordt tevens een winstopslag toegepast op de kosten die de leverancier maakt. Het probleem is echter dat de fiscale autoriteiten ook deze methode niet in alle omstandigheden aanvaardbaar vinden. Daarbij komt dat de werking van deze methode onder meer afhankelijk is van het geïmplementeerde management control systeem van de onderneming.

Uit de vergelijking kunnen we concluderen dat fiscalisten en management accountants de interne verrekenprijs op een andere wijze vaststellen. Een belangrijk verschil tussen de twee perspectieven is het niveau waarop de eerlijkheid en/of zakelijkheid van de interne verrekenprijs die aan de interne transactie wordt gekoppeld, wordt beoordeeld. In fiscaal verband wordt de verrekenprijs beheerst door het arm’s length-beginsel. Het arm’s length-beginsel veronderstelt in feite dat een transactie voor een deel uit de ondernemingsrealiteit wordt getrokken en vervolgens op de prestaties wordt beoordeeld. Door de interne prijs, of winst, die op de interne transactie wordt behaald te vergelijken met onafhankelijke derden(comparables), kan worden beoordeeld of de onderneming geen winsten probeert te alloceren naar landen met een lager winstbelastingtarief. Als dat niet het geval blijkt te zijn, wordt de transactie zakelijk bevonden. De fiscalisten blijken benchmark-informatie te gebruiken, die geen ondernemings-eigen informatie is. Juist deze externe historische informatie, die vanuit management control perspectief van ondergeschikt belang is, zorgt ervoor dat de fiscale verrekenprijs en de

bedrijfseconomische verrekenprijs verschillen. Voor het bepalen van de verrekenprijs voor bedrijfseconomische doeleinden is geen informatie van derden nodig. Dit is naar mijn mening een belangrijke oorzaak van de verschillen tussen de twee benaderingen. Fiscalisten beschikken evenwel vaak ook niet over derdeninformatie. Alsdan wordt overgestapt op het toepassen van een transactionele methode zoals TNMM. Daar de TNMM gebaseerd is op een vergelijking tussen de nettowinstmarge en een geschikte externe basis, zal de netto marge worden beïnvloed door factoren die niets te maken hebben met de desbetreffende transacties, waardoor het systeem vanuit bedrijfseconomisch perspectief als oneerlijk zal worden beschouwd. De TNMM heeft naar mijn mening weinig overeenkomsten met één van de bedrijfseconomische methodieken. Dit heeft tot gevolg dat gebruik van deze methode tot significante verschillen tussen de twee perspectieven zal kunnen leiden.

Uit bovenstaande bestudering van de fiscale en bedrijfseconomische verrekenprijsmethoden blijkt dat er geen “beste” methodiek is die voor beide perspectieven optimaal is. De keuze voor de juiste methode is immers afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare informatie en de gemaakte keuzes ten aanzien van het Management Control Systeem. Een voor zowel fiscale als manangement accounting doeleinden optimale verrekenprijsmethode lijkt dus niet te bestaan. De management accountant gebruikt de transfer pricing ter beheersing van de interne bedrijfsprocessen en het verbeterde inzicht in de interne kosten doorberekening. Als dit systeem geoptimaliseerd is wordt de gehanteerde verrekenprijs vanzelf als juist beschouwd. Uit fiscaal perspectief wordt de verrekenprijs gebruikt voor het op objectieve wijze toedelen van winst.

4.7 Conclusie

Het instrument transfer pricing als onderdeel van het algehele management control systeem is in eerste instantie ontwikkeld om tot optimale doelcongruentie te komen. Daarbij is het van belang dat alle management control doelstellingen bij elkaar aansluiten en dat daarmee de juiste prikkels aan de verantwoordelijke managers worden gegeven voor het behalen van zowel de doelstelling van het responsibility center als de doelstelling van de onderneming in zijn geheel.

Veel organisaties werken met een gedecentraliseerde organisatiestructuur. Om deze gedecentraliseerde structuur te kunnen beheersen dienen interne verrekenprijzen te worden gehanteerd indien er sprake is van een onderlinge transactie. Een belangrijke reden om over te gaan tot interne leveringen en de hiermee samenhangende interne verrekeningen zijn de hogere transactiekosten die zich in de markt voordoen ten opzichte van een interne levering. Uit onderzoek van Van der Meer-Kooistra komt naar voren dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de elementen/factoren die onderdeel uitmaken van het management control systeem. In paragraaf 4.1 wordt geconcludeerd dat het verrekenprijs systeem een essentieel onderdeel is voor de coördinatie van de gedecentraliseerde onderneming.

In paragraaf 4.3 is duidelijk geworden wat de bestaansreden is voor het gebruik van interne verrekenprijzen; namelijk het afgeven van de juiste economische signalen aan de verantwoordelijke managers en het verschaffen van informatie die bruikbaar is bij het evalueren van de interne transacties. Daarnaast blijkt dat de kenmerken van de organisatiecontext, de kenmerken van de interne transacties en de kenmerken van de betrokken partijen een rol spelen bij de wijze waarop interne transacties bestuurd moeten worden.

Tenslotte wordt in paragraaf 4.6 besproken wat de mogelijkheden zijn bij het verrekenen van de interne transacties op basis van bedrijfseconomische methoden. Bij de implementatie van een verrekenprijssysteem vanuit management control perspectief zal als doelstelling moeten gelden dat het systeem door de verantwoordelijke managers als eerlijk wordt ervaren. Een verrekenprijs wordt eerlijk bevonden, op het moment dat de responsibility centers beoordeeld en beloond worden voor zaken waar deze centers zelf invloed op kunnen uitoefenen. De mate waarin een systeem als eerlijk wordt ervaren, heeft belangrijke gevolgen voor de mate waarin het systeem op lange termijn operabel blijkt. In de praktijk is het echter moeilijk om een dergelijk systeem te ontwerpen, omdat transfer pricing een onderwerp is dat onderhevig is aan veel subjectieve oordelen, in een omgeving waarin veel factoren een directe invloed uitoefenen op de effectiviteit en efficiency van het systeem.

Is vanuit management control perspectief het verrekenprijssysteem optimaal, dan zal de verrekenprijs ook als eerlijk worden beschouwd. Met als gevolg dat de managers in een doelcongruente manier beslissingen nemen ten behoeve van de onderneming. Op deze manier is het mogelijk om het verrekenprijs systeem te gebruiken bij het beoordelen van de prestaties. Hierbij is het van belang dat het gekozen verrekenprijssysteem, in het kader van de delegatiestructuur, zoveel mogelijk bevoegdheden bij het lokale concernonderdeel legt. Het verrekenprijs systeem gebaseerd op marktprijzen lijkt hier het best aan te voldoen. Na het systeem van marktgebaseerde prijzen zal het negotiated prijzen systeem de meeste bevoegdheden aan de verschillende concernonderdelen

overlaten. Echter een probleem van dit soort onderhandelingen is dat ze vrij tijdsintensief kunnen zijn en kunnen leiden tot allerlei vormen van conflict. Een systeem van verrekenprijzen gebaseerd op de kostprijs zal uitkomst kunnen bieden bij het bepalen van de verrekenprijs. Uiteraard is er dan nog een verschil in delegatie van bevoegdheden aan te brengen tussen een investment center en een cost center, waarbij respectievelijk veel en weinig bevoegdheden worden gedelegeerd.

Uit bovenstaande blijkt dat de keuze voor een bedrijfseconomisch intern verrekensysteem niet zomaar is gemaakt. De keuze voor de methodiek blijkt bijvoorbeeld afhankelijk te zijn van een groot aantal factoren en omstandigheden. Een methodiek die in alle gevallen tot een optimale verrekenprijs zal leiden, bestaat dus niet en blijkt tevens afhankelijk te zijn van het geïmplementeerde algehele Management Control Systeem.

In document Transfer Pricing (pagina 51-56)