• No results found

Vegetatie, flora en fauna

5.1.1

VEGETATIE

Het Oudeland van Strijen bestaat voor circa tweederde uit agrarische grasland- en akkerbouwpercelen, De rest van het gebied betreft het reservaatgebied van Staatsbosbeheer dat hoofdzakelijk uit grasland bestaat, daarnaast is langs de Keen (riet)moeras aanwezig. Hoog opgaande beplanting is nauwelijks aanwezig in het gebied. Op de voormalige vuilstort nabij de ijsbaan van Strijen is een loofbosje aanwezig. Ook nabij de kruising van de Hoekseweg en de Oudendijk is een loofbosje aanwezig. Verder is in het rietmoeras langs de Keen lokaal opslag van wilg aanwezig,

De graslanden in het SBB-reservaat zijn over het algemeen relatief oud. Dit blijkt o.a. uit de aanwezigheid van de subassociatie kamgrasweide met veldgerst. Deze subassociatie duidt ook op een van oorsprong zilte inslag. Het merendeel van de graslanden in het gebied behoort echter tot de rompgemeenschap van gestreepte witbol en Engels raaigras of de rompgemeenschap van ruw beemdgras en Engels raaigras.

De meeste watergangen in het gebied wijzen op voedselrijk, hard water. Veel voorkomende

watervegetaties in de watergangen in het gebied behoren tot de rompgemeenschap van aarvederkruid en de associatie van gewoon kransblad en de rompgemeenschap van tenger fonteinkruid en smalle

waterpest. Op de oevers komen verschillende riet- en ruigtevegetaties voor, waaronder vegetaties van de riet-associatie (subassociatie met dotterbloem), de rompgemeenschap van grote brandnetel en de moerasmelkdistel-associatie (typische subassociatie). De meer vlakke oevers bestaan merendeels uit de associatie van geknikte vossenstaart en in het bijzonder de arme subassociatie en rompgemeenschap van fioringras. Geen van de aanwezige vegetatietypen worden tot een beschermd habitattype gerekend. Plantensoorten van brakke kwel (zoals zilte rus, aardbeiklaver en zilte schijnspurrie) zijn in het gehele gebied zeldzaam geworden. Lokaal komen ze nog in greppels voor, voornamelijk in het zuidelijke deel. In het gebied tussen de Molenweg en Waleweg wijzen groot blaasjeskruid en verschillende soorten

kranswieren lokaal op een betere waterkwaliteit. Hier komen ook soorten voor van basenrijke kwel zoals holpijp, lidsteng en brede waterpest.

Zowel in het grasland als de watergangen gaat de natuurwaarde vooruit, wat onder meer blijkt uit een toename van het aantal soorten. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met een afname van de voedselrijkdom en daarnaast ook met het vochtiger worden van de graslanden. De graslandvegetatie in het

reservaatgebied is, ondanks een (beperkte) afname van de voedselrijkdom, over het algemeen tamelijk voedselrijk (bron: provinciaal vegetatiemeetnet Zuid-Holland).

55

Langs de Keen is een rietmoeras tot ontwikkeling gekomen waarin ook vele soorten kruiden voorkomen. Hier en daar is er sprake van opslag van wilgen en zwarte els.

5.1.2

FLORA

Er is in het gebied één waarneming bekend van een beschermde plantensoort. Het betreft hierbij de strikt beschermde rietorchis (tabel 2 van de Flora- en faunawet) welke tijdens een inventarisatie ter hoogte van de voormalige vuilstort (nabij de ijsbaan van Strijen) in 2014 is aangetroffen door de plantenwerkgroep van het Hoekschewaardse Landschap. Er zijn in de afgelopen jaren regelmatig inventarisaties in het gebied uitgevoerd door deze werkgroep, daarbij zijn geen andere beschermde plantensoorten aangetroffen.

5.1.3

FAUNA

Weidevogels

Het Oudeland van Strijen is van belang als broedgebied voor weide- en akkervogels. De grootste aantallen weidevogels komen in het noordelijk (ten noorden van de Hoekseweg) en centrale deel (tussen de Dwarssche vaart en de Waleweg) van het gebied tot broeden. Kenmerkende soorten zijn o.a.

krakeend, grutto en veldleeuwerik.

Tabel 3 geeft een overzicht van de aantallen broedvogels binnen het reservaatgebied voor de meest kenmerkende weide- en akkervogelsoorten. Vanaf de jaren zeventig is sprake geweest van een (sterke) toename van het aantal weide- en akkervogels in het reservaatgebied. Uit de tellingen van de afgelopen jaren blijkt echter sprake te zijn van een kentering en nemen de aantallen broedvogels af. Zo zijn er bij de laatste telling (in 2011) duidelijk minder krakeenden en slobeenden waargenomen dan in voorgaande jaren. Verder geldt voor alle weidevogels (scholekster, kievit, grutto, tureluur en veldleeuwerik) dat bij de laatste telronde een lager aantal broedparen is waargenomen dan in voorgaande jaren.

Tabel 3 Aantallen broedvogels van de meest kenmerkende akker- en weidevogelsoorten in het SBB-reservaat (bron gegevens SBB). Soort/jaar 1997 2004 2007 2011 krakeend 2 64 90 48 wintertaling 0 2 2 1 zomertaling 6 2 1 1 slobeend 53 102 74 40 patrijs 6 2 0 0 scholekster 46 37 35 31 kievit 118 158 185 117 watersnip 1 3 2 1 grutto 78 134 133 96 tureluur 18 63 54 41 veldleeuwerik 114 104 101 55 gele kwikstaart 34 13 5 5

Niet alleen het reservaatgebied is van belang voor akker- en weidevogels, ook in het overige deel van het Natura 2000-gebied kunnen relatief hoge dichtheden broedvogels worden aangetroffen (bron: provinciaal weidevogelmeetnet). Belangrijke broedlocaties buiten het reservaat zijn onder meer de percelen waar (gesubsidieerd of vrijwillig) weidevogelbeheer plaatsvindt.

56

Riet- en moerasvogels

De riet- en moerasstrook langs de Keen vormt voor verschillende riet- en moerasvogels actueel leefgebied. In het gebied zijn broedgevallen bekend van kenmerkende soorten als rietgors, rietzanger, bosrietzanger, kleine karekiet en blauwborst. Daarnaast zijn waarnemingen bekend van soorten die niet in het bijzonder aan riet- en/of moerasbiotopen zijn verbonden, zoals kluut en visdief. Verschillende soorten zijn opgenomen in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Het betreft de bruine kiekendief, rietzanger, blauwborst en visdief9 .

Uit de telgegevens van het SBB-reservaat blijkt in de afgelopen jaren een afname van soorten die kenmerkend zijn voor rietlanden en ruigte (o.a. de kleine karekiet, rietgors en bosrietzanger), terwijl soorten van (gesloten) struwelen en bosjes (o.a. grasmus, tjiftjaf en fitis) toenemen. Het ouder worden van de riet- en moeraszone en als gevolg daarvan een toename van het oppervlak struweel en bosjes is hier grotendeels debet aan. Een soort als de bruine kiekendief profiteert hier eveneens van en is in de afgelopen jaren bezig met een opmars. Tijdens de laatste telronde (in 2011) zijn er 11 broedparen van deze soort vastgesteld.

Ganzensoorten

Het Oudeland van Strijen is in de winter bij uitstek een belangrijk foerageer- en rustgebied voor

overwinterende ganzen en eenden. Kol- en brandganzen komen in grote getallen voor, evenals smienten. Het gebied is een van de twee nog resterende locaties waar de zeer kleine populatie dwergganzen in Nederland in de wintermaanden verblijft. In paragraaf 4.2 wordt nader op deze betekenis van het Oudeland van Strijen ingegaan.

Naast de kolgans, brandgans en dwerggans verblijven er ook nog tal van andere ganzensoorten in het Oudeland van Strijen. Vooral van de grauwe gans kunnen grote groepen in het gebied verblijven. In de periode 2008/09 – 2012/13 verbleven er gemiddeld 558 grauwe ganzen in het Oudeland van Strijen (seizoensgemiddelde). Vooral in de maanden oktober t/m december worden de grootste aantallen grauwe ganzen geteld, waarbij het aantal ruim boven de 1.000 ganzen ligt10. Andere ganzensoorten (waaronder

enkele exoten) die in het gebied worden aangetroffen betreffen: Canadese gans (de grote ondersoort), nijlgans, soepgans, zwaangans en toendrarietgans. Een deel van deze ganzen (in het bijzonder de grauwe gans en de Canadese gans) is ook in de zomerperiode aanwezig in het Oudeland van Strijen en komt hier ook tot broeden.

Vissen

Door (leden van) de Aquatische werkgroep van het Hoekschewaards Landschap zijn binnen het Oudeland van Strijen verschillende waarnemingen gedaan van de strikt beschermde kleine modderkruiper,

bittervoorn en grote modderkruiper (hwl.waarneming.nl). Deze soorten zijn opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn en daarnaast in Tabel 2 (kleine modderkruiper) en Tabel 3 (bittervoorn en grote

modderkruiper) van de Flora- en Faunawet.

Op initiatief van en gecoördineerd door de Aquatische Werkgroep van Hoekschewaards Landschap is in 2014 in opdracht van Staatsbosbeheer door het Ecologisch onderzoeksbureau Datura, eDNA onderzoek verricht naar het voorkomen van de grote modderkruiper in het Oudeland van Strijen. De populatie is aantoonbaar dun verspreid over het gebied. Toch heeft voornoemd onderzoek duidelijke positieve detectie opgeleverd. Naast de vangstwaarnemingen (laatste in 2013) tonen de resultaten van het eDNA onderzoek

9 Van de aanwezige soorten die tijdens de laatste telronde in 2011 zijn waargenomen.

57

aan dat de grote modderkruiper in het Oudeland van Strijen wijdverbreid voorkomt. Naast de grote modderkruiper zijn ook de bittervoorn en kleine modderkruiper algemene verschijningen in het Natura 2000-gebied.

Kleine zoogdieren

Recentelijk heeft onderzoek plaatsgevonden naar het voorkomen van de Noordse woelmuis in aantal Natura 2000-gebieden langs de Oude Maas, het Haringvliet, het Hollands Diep en het Krammer-Volkerak. Tijdens dit onderzoek zijn ook waarnemingen gedaan van de noordse woelmuis in het Oudeland van Strijen. De soort is hierbij aangetroffen in het rietmoeras langs de Keen (Bekker, 2014). De noordse woelmuis is opgenomen bijlage IV van de Habitatrichtlijn en daarnaast in Tabel 3 van de Flora- en Faunawet. Andere beschermde en/of bedreigde soorten zijn niet aangetroffen in het gebied.

58

6

Evaluatie 1e beheerplanperiode

In de maanden december 2014 tot en met maart 2015 heeft ARCADIS de doelen uit het vorige beheerplan geëvalueerd. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in de notitie ‘Evaluatierapport Natura 2000-beheerplan Oudeland van Strijen 2010 – 2015’ (ARCADIS, 2015). Dit hoofdstuk vat de conclusies uit dit rapport samen. Ze vormen een belangrijke bouwsteen voor de maatregelen in dit nieuwe beheerplan.

6.1

CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN DE KERNOPGAVE 4.07 (PLAS/DRAS-SITUATIES