• No results found

VAN WILLEMSTAD

In document KOFFIE, THEE EN TABAK (pagina 35-47)

door mr. dr. J.C. Maris van Sandeligenarnbacht.

I

n de voormiddag van

2

1 februari 1793 zadelden te Fijnaart bij Willemstad twee mannen van middelbare leeftijd hun paarden. De Nationale Conventie in Parijs, die op 1 februari de oorlog verklaard had aan ,,de stadhouder van Holland", liet krachtig aanvallen door de ArmCe du Nord onder de generaal Charles Dumouriez 1) en zo juist was in het markiezaat Bergen op Zoom het gerucht doorgedrongen, dat de markhal decamp BemCron met de voorhoede oprukte naar Ouden- bosch, de hoofdplaats van het zgn. oostkwartier van het markiezaat.

Beide miters, Jan en Leendert, zoons van Hendrik Jansz Oostdijck 2)

stonden al v66r de oorlog, zelfs bij de hoge overheid in Den Haag, bekend als ,,ijverige voorstanders van de verdervelijke maximes van het zoogenaamde Patriotismus" en zij haastten zich dan ook nu om hun ,,beviijdersY' te ontmoeten; met zoveel ongeduld, dat Leendert naar eigen zeggen zijn paard bijkans dood reed.

Zij troffen de franse bevelhebber al in Oudenbosch aan, en ook de overste in franse dienst mr. Herman Willem Daendels 3) met het Bataafse legioen.

Daendels had met spoed eigenmachtig de schepenen in het Oostkwartier bij zich ontboden om ,,de wet te verzetten".

Dit optreden zou niet zijn laatste staatsgreep zijn! De fransen vonden dergelijk overhaast politiek bedrijf, waarvoor zij nauwelijks belangstel- ling hadden, maar een hinderlijk oponthoud. Hun opdracht luidde, om onverwijld over het Hollandsch Diep door te stoten, waartoe onder meer de vesting Willemstad overrompeld moest worden. De franse staf bleek niet in het bezit van de nodige kaarten voor behoorlijke verkenning van het voorterrein. Leendert Oostdijck wist raad: hij bracht de heren bij Huibert Willemsz Mans 4) in Fijnaart, landmeter van het markiezaat.

Daar kon men zeker de hand leggen op een verzameling plattegronden.

Maris, die in dit jaar president-schepen van Fijnaart was, trad prompt als zodanig af om niet genoodzaakt te kunnen worden tot functionele samenwerking met de vijand.

Bij de nadering van de vijand nam ook het ,,Hollands" opperbevel actie.

O p 20 februari 1793 meldde zich binnen Willemstad een officier met orders van de Erfstadhouder ,,om de Innundati'in werkstellig te maaken".

De magistraat besloot tot medewerking, hoewel de vesting in slechte staat verkeerde, het aanwezige vredesgamizoen gering was en de militaire gouvemeur elders verbleef.

Met daadwerkelijk verzet tegen de vijand riskeerde de stadsregering een nodeloos bloedbad en onherstelbare schade.

Het dijkcollege van Ruigenhil, waarin de burgemeester Comelis Maris

5) ook zitting had, vergaderde de volgende ochtend. Men maakte het plan op, om nog in de namiddag de Ruigenhilse bovensluis te dichten en vast te nagelen. Deze sluis, gelegen op een half uur gaans oostwaarts van de stad, diende tot eventuele lozing van overtollig water uit de polder.

Tevens liet de dijkstoel beide inundatiesluizen openen, waardoor het water de polder rondom de vesting kon binnenstromen.

Terwijl d e franse stafofficieren ten huize vanHuibert Maris de gerequi- reerde kaarten bestudeerden, trokken Leendert en Jan Oostdijck met een detachement fransen op verkenning uit in de richting naar Klundert.

Onder het voorbij rijden van de Ruigenhilse bovensluis zag Leendert, ondanks de duisternis, dat de sluis dicht zat. Hij stoof de woning binnen van de sluiswachter Hendrik van IJzerloo, greep hem bij de kraag zonder gelegenheid te laten om licht aan te steken en vorderde de sleutels van de sluis; een fransman zette een pistool op 's mans borst.

De sluiswachter legde uit, dat ,,diew van Willemstad de sluis vastgena- geld hadden en zo juist met de sleutels naar de stad teruggekeerd waren.

Het drong direct tot Leendert door, dat de fransen op het nippertje de kans gemist hadden, om zonder slag of stoot het Hollandsch Diep over te steken: er zou zwaar om Willemstad gevochten moeten worden!

Dat kwam dan van het gedans om vrijheidsbomen in reeds bezet gebied en van het overhaast revolutionair gedoe van Daendels; in een beslis- sende fase was het Clan van de opmars verstoord.

Luidkeels en in machteloze woede voegde Oostdijck de sluiswachter toe: ,,ik wist niet, dat het canaille van de Willemstad het hier zoo van eijeren had gemaakt". De uitdrukking ,,canaillen had vooral bij de patriotten ingang gevonden uit de kenschets ,,canaux, canards, canaille" 6 ) welke Voltaire (immers ook een ,,verlichtn man) van Hol- land gegeven had.

Maar de omstanders van de sluis namen aanstoot aan deze scheldpartij;

het zou Leendert opbreken! Eerst overwoog hij nog de dijk te laten doorsteken om het water kwijt te raken, maar toen kwam zijn aange-

JAARBOEK 42 DE GHULDEN ROOS (1982)

trouwde neef Johannes Geertse van Mourik 7) die in de buurt een hofstede bewoonde, tussen beide. Zelfs de fransen vonden het plan dolzinnig. Tijdens dit geharrewar ontsnapte de sluiswachter naar Wil- lemstad. Ongeveer tezelfder tijd verlieten de franse stafofficieren het huis van Huibert Maris; hij werd door de commandant met de ,,corn- missie gechargeert" om de volgende ochtend de heren als gids te vergezellen ,,eeven daarom dat deselve een landmeter" was. Toen Leendert Oostdijck van deze opdracht hoorde, stond hij er op om Huibert's taak over te nemen, omdat hij hoopte de fransen te kunnen overtuigen van het dringend belang van de Ruigenhilse bovensluis voor de waterafvoer.

Zo geviel het, dat het kleine gamizoen van Willemstad van verre werkeloos getuige moest zijn van de bezetting van de sluis door franse troepen, die in de nacht van

22

op

23

februari met oorverdovend geweld de sluisdeuren openbraken.

Als door een wonder bracht het getij van het Hollandsch Diep gedu- rende de volgende oorlogsdagen meer water door de inundatiesluizen naar binnen, dan door de bovensluis afvloeide, zodat de inundatie toch slaagde.

In de avond van zaterdag 23 februari ontving het gamizoen versterking en ook arriveerde de gouvemeur, generaal-majoor Care1 Baron van Boetzelaer 27).

Van nu af werd de verdediging van Holland doelbewust geconcentreerd op Willemstad. Oorlogsbodems van het eskader van de vice-admiraal Van Kinsbergen 8 ) hielden de haven vrij.

De herleefde sleutelpositie der vesting zou gaan voldoen aan de strategi- sche doelstelling van stadhouder Prins Willem

I

en Prins Maurits bij de aanleg der fortificaties in de jaren

1583-1 587:

afgrendeling van Holland.

Bij deze opzet kon het opperbevel de versterkingen van Klundert en Ceertruidenberg prijsgeven. Het strategische inzicht van de generaal Dumouriez reikte niet zover. Toen de generaal op 4 maart Geertruiden- berg binnentrok, schreef hij triomfantelijk aan de commissaires de Belgique van de Nationale Conventie: ,,que ce succits ouvre entiitre- ment la Hollande" 9). Dit was grootspraak.

Dumouriez moest eerst nog Willemstad veroveren ,,une place qui tente vacnement de se dkfendre" 10).

De vesting onderging een zwaar beleg. Men leze het spannend dagboek van de stadssecretaris Pieter van Oldenborgh a0

1793.

Van de gebroeders Oostdijck is alleen bekend, dat zij ,,derselve Fran- schen in hunne vijandelijke ondememingen behulpzaam zijn geweest", ,,waarmeede alle deese schadelijke en voor den Lande gantsch gevaar- lijke medewerkingen zijn gedirigeert en uitgevoerd".

Les Commissaires en Belgique van de Nationale Conventie berichtten niets over het naderend Cchec van Dumouriez; op 28 maart 1793 werd het ComitC de dCfense gCnCrale verrast door een korte brief van de commissaris Cossuin: ,,que I'armCe de ce pays (d.i. BelgE) et celle de la Hollande (Dumouriez) font une belle retraite" 11).

Het beleg van Willemstad was al op 16 maart opgebroken. Leendert Oostdijck hoorde het nieuws die dag tijdens een vergadering van het revolutionair Bataafs comitC in Klundert; de opgewonden man merkte stampvoetend op, waarom niet op versterkingen gewacht was. Hij wist niet dat de troepen niet meer op versterking konden rekenen. De fransen hadden de in bezet gebied buit gemaakte munitie bijna geheel tegen Willemstad verbruikt.

Het ontbrak de manschappen aan kleding en schoeisel, de broodbak- kers waren door hun voorraad meel heen. Doordat Willemstad stand hield, was het plan van Dumouriez mislukt, om in Holland het leger te gaan bevoorraden. De generaal had door Ignatius Janssen 12) (eertijds luitenant ter zee bij de admiraliteit op de Maas, sinds 1787 overgegaan in franse dienst) een transportvloot van 23 schepen laten uitrusten, maar deze kon niet uitvaren en bleef onbenut in de Roovaert (ten oosten van Willemstad) gemeerd.

O p 1 6 maart trok de vijand op Oudenbosch terug, waar Jan en Leendert Oostdijck met de heren van het revolutionair Bataafs comitC zich ijlings in veiligheid stelden ,,in een gemeenzamen en kriendelijke omgang met deselve" gedurende de eerstvolgende dagen.

Bij de verdere retraite van het franse leger vluchtten de Oostdijck's richting Parijs.

Tot de eerste belangstellende bezoekers van Willemstad behoorde de Erfstadhouder, die, in gezelschap van zijn vrouw en hun zoon de Erfprins, ,,zijn genoegen betuigde over de gehouden conduite van het garnizoen en van de burgerij". De gouvemeur Van Boetzelaer werd bevorderd tot luitenant-generaal en ontving een gouden degen, waarin gegraveerd het wapen van Willemstad (thans bewaard in het Maurits- huis te Willemstad), burgemeester Comelis Maris werd evenals de officieren vereerd met een wandelstok waarop een gouden knop met de inscriptie Willemstad den 16e maart 1793 (in bezit van de schrijver dezes) 13).

Het bombardement had errorme schade aangericht onder meer branden in de kerk en in het raadhuis. Geen huis was gespaard gebleven. Een stroom van ,,aanschouweren uit alle oorden des Vaderlands" brak 10s.

Onopvallend mengde zich tussen d e menigte mr. Hendrik Justus van Oldenbameveld genaamd Witte Tullingh 14), procureur-generaal tevens advocaat-fiscaal van de Raad van Brabant te 's-Gravenhage die persoonlijk poolshoogte wilde nemen inzake collaboratie met de vijand.

De autoriteiten in Den Haag maakten zich daarover grote zorgen, vooral sinds op 7 februari 1 7 9 3 enige vooraanstaande ,,patriotten" in het ComitC! de dkfence gCnCrale van de Nationale Conventie te Parijs onze republiek openlijk als wingewest aangeboden hadden: ,,ils protes- tent que si on rktablit la IibertC! en Hollande, on y trouve pour les troupes francaises argent, subsistances, munitions et une flotte" 15).

Het plan de campagne van Dumouriez had nota bene berust op een mogelijke bevoorrading van zijn leger in Holland met behulp van de patriotten.

Tijdens het bezoek van de procureur-generaal in Willemstad gingen vier inwoners van Fijnaart over de tong, alle vier voortvluchtig. Pieter en Adam van Tooren, en de twee gebroeders Oostdijck. Het ontging de heer Van Oldenbameveld niet, dat beide laatstgenoemden behoorden tot een kleine kring van zeer bemiddelde notabelen, onderling nauw verwant, moeilijk toegankelijk voor een opsporingsonderzoek.

Met veel takt deed hij het aanvankelijk voorkomen alsof zijn belangstel- ling uitging naar de Van Tooren's 16). Caandeweg kreeg hij de tongen los, waarbij als het ware terloops herhaaldelijk de naam Oostdijck viel.

Meer dan voldoende ge'informeerd voor een strafvervolging, keerde de procureur-generaal huiswaarts.

Niet lang daama repatrieerde Leendert Oostdijck. In plaats van zich in den beginne op de achtergrond te houden, eiste hij zijn plaats in de schepenbank van Fijnaart op. Zijn ambtgenoten namen dit gedrag niet, de baljuw voor het noordkwartier van Bergen op Zoom was echter een functionaris ad interim, die administratief niet wilde ingrijpen, maar de procureur-generaal trad op.

Blijkens het strafdossier van de Raad van Brabant werd op 7 september 1 7 9 3 Leendert Oostdijck ,,uit kragte van een tegen hem verleende authorisatie in de castelenye van deezen Raid in civiele gijzeling gelo- geert, en, op accusatie door het officie fiscaal ingebragt, door Heeren Commissarissen van deezen Raade gehoort".

Op dit verhoor volgde een formele beschuldiging van Hoogverraad en, op 1 7 september 1793, overbrenging in criminele detentie op de Voor- poort (thans genaamd ,,Gevangenpoort"), met sequestratie van beklaagdes goederen onder administratie van

P.

van Oldenborgh 17) en

P.

Vishoek, onderscheidenlijk secretaris van Willemstad en van Fijnaart.

Bij de inventarisatie op 1 en 2 oktober 1 7 9 3 noteerden d e administra- teurs tevens de nog onverdeelde nalatenschap van de kortelings over- leden weduwe van Jan Punt la), Helena Coomans, de schoonmoeder van beklaagde, een verrnogen van 176.000 (toenmalige) guldens.

Een dergelijke gegoedheid was destijds allerminst uitzondering; in de agrarische sector van de Brabantse noordwesthoek heerste grote wel- vaart, die men op peil wist te houden ook bij vererving in kinderrijke gezinnen.

De Raad van Brabant gaf op 25 oktober 1793 deze nalatenschap vrij voor scheiding en deling onder borgstelling van Meeus Hendriks Oost- dijck, schepen van Fijnaart, een broer van beklaagde en van Cornelis Punt, schepen van Heijningen

,

een zwager.

In het strafproces volhardde Leendert Oostdijck enige maanden in een houding van ontkennen.

De procureur-generaal (advocaat-fiscaal) kampte ook met enige kroongetuigen

'9,

die als naaste familie zich wilden ,,verschonenn, maar bij nader inzien hun bezwaren opgaven. Onder druk van overstel- pend bewijsmateriaal liet Oostdijck in april1794 door zijn procureur C.

MijnC het verzoekschrift indienen, om door de Raad van Brabant ,,in submissie ontfangen te worden" 2 0 ) . Hij voerde te zijner ontlasting nog aan, dat hij zich op 21 februari 1 7 9 3 met geen ander doe1 in Ouden- bosch bevond dan om pruimebomen te kopen en daar toevallig de franse troepen had ontmoet. Van deze gelegenheid meende hij toen gebruik te mogen maken, om bij de commandant een goed woordje te doen voor zijn broer Meeus op wie de fransen fel gebeten zouden zijn.

Eenmaal ongewild in de macht van de vijand, dwong deze hem tot collaboratie.

De tegen hem in het strafproces afgelegde getuigen-verklaringen d charge deed hij af met de bewering ,,dat men in ongelukkige tijden van burgertwisten geen staat hoegenaamd op getuygenissen maken kan".

De advocaat-fiscaal diende de Raad van Brabant op 20 april1794 van consideratiiin en advies, daarbij met grote zorgvuldigheid ingaande tot in alle onderdelen op beklaagdes verweer. Ten aanzien van de geloof- waardigheid van de kroongetuigen merktehij op ,,dat dezelve zijn van de notabelste ingezetenen en luyden staande in alles te goeden naam en faam, en op welke getuygen althans niet van applicatie kan zijn de reflectie, die door den suppliant in vrij algemeene en gehazardeerde termen word aangevoerd 21)1 dat men daarop geen staat hoegenaamd maken kan, daar

...

ook de suppliant zelve

...

heeft moeten erkennen niets wegens hun geloofwaardigheid

....

in te brengen te hebben

..."

Zwaar rekende de advocaat-fiscaal den beklaagde aan de kenlijk spon- tane scheldpartij van ,,canaille7' bij de Ruigenhilse bovensluis.

De Raad van Brabant volgde het advies om de beklaagde terzake hoogverraad te condemneren 22), rekening houdende met de lange duur van de detentie; ,,zij het dat suppliant deze detentie zelve heeft gepro- longeerd door een gesouteneerde 23) ontkentenis".

Echtlieden Maris

-

Oostd/jck gehuwd 1801. Miniatuur diam. 6,5 cm.

Collectie van schr. dezer. negatief lconografisch Bureau no. D 268.

Volgens de tekst moest Leendert Oostdijck ,,met ongedekten hoofde in het Collegie van desen Rade God en d e Hoge Souvereiniteit van den Lande vergiffenis verzoeken met betuiging dat sijn diestijts gehouden gedrag hem van herten leed deed, en opentlijk bekennen van zig voortaan als een vreedzaam en gebouw ingezeeten te mllen gedraagen, en voorts als een profitabel amende 24) ten behoeve van den Lande in de cassa der exploiten van deezen Raade betalen eene somme van CCn duizend guldens, benevens alle d e kosten; wordende hij verklaard inhabiel en onbekwaam eenige posten van Regeering als andersints meer te bekleeden; een en ander onder bepaling dat hij niet eerder uit zijne detentie zal worden gerelaxeerd 2 5 ) voor en aleer deselve boete en kosten zullen zijn voldaan".

Het was een goede noot voor de overheid, en in het algemeen voor de rechtsbedeling hier te lande, dat het collaborateurs-proces, ondanks de verhitte politieke gemoederen, voldeed aan de norrnen van een rechts- staat. Het officie-fiskaal van de Raad van Brabant onderscheidde koplopers van meelopers en beperkte de strafvervolging tot eerstge- noemde categorie, zodat scherpslijperij geen kans kreeg.

Noodrecht of bijzondere rechtspraak ad hoc bleven zelfs achterwege.

Onze petite histoire, gesteld tegen een achtergrond van de gebeurtenis- sen in groter verband, versterkt de herinnering aan het feit, dat de republiek der Verenigde Provinci'kn in 1793, in weerwil van de versleten staatsregeling der Unie van Utrecht, uit eigen kracht de franse inval wist te keren.

De overheid zou dit niet hebben kunnen bewerkstelligen zonder de steun van een steviger meerderheid onder de bevolking voor de erfstad- houder, dan roerige patriotten

-

die toen het hoogste woord voerden -aan de geschiedschrijvers overgeleverd hebben. Het staatkundig hervor- mingsplan van de vrij gematigde mr. Jan Valckenaer, waarbij aan Prins Willem V het constitutionele koningschap aangeboden zou worden, kwam a a n deze meerderheid tegemoet.

De in wezen elitaire ,,patriottenn7 die op hun maatschappelijk niveau juist konden ruiken aan het spek van het klassieke regentendom, eisten echter de macht alleen voor zich op en wilden van geen ,,meerderheidn -zeker niet onder Oranje -weten. Aan de ,,vierdeH stand werd zelfs niet gedacht.

In 1795 marcheerde de franse generaal Pichegru met zijn leger in ons land binnen over de bevroren rivieren. Reeds daarom is vergelijking met 1 7 9 3 uitgesloten. Ons onderwerp reikt bovendien niet zover.

Ons opstel kreeg een voor de lezer onverwacht genealogisch sluitstuk.

Op 16 juli 1801 huwden te Willemstad Jan Cornelis Maris en Adriana Johanna Oostdijck. De bruidegom was de enige zoon van burgemeester

Comelis, anno 1 7 9 3 een exponent van het ,,canaille2' aldaar, de bruid een dochter van Jan Hendriks Oostdiick, in 1 7 9 3 CCn der collabora- teurs met de fransen!

N.B.

Jan Comelis 26) en zijn vrouw moeten bij de Ruigenhilse boven- sluis nog menigmaal gedacht hebben aan het incident aldaar in 1793.

Deze sluis lag nl. in de route vice-versa van hun geliefde hofstede aan het Hollandsch Diep met het uniek uitzicht van de herenkamer op het onbegrensde water en de levendige scheepvaart. Schrijver dezes heeft 70 jaren geleden op het erf van deze hofstede

-

toen nog familiebezit -gespeeld in de vervallen 18e eeuwse miniatuur dwaaltuin, onder het wakend oog van zijn grootvader Jan Comelis, zelf een kleinzoon van Jan Comelis, voomoemd.

Na&h

Bij de viering van ,,Willemstad 4 0 0 jaar vesting 1583-1983" mogen de inwoners met recht herdenken, dat in 1 7 9 3 de doeltreffende verdediging allereerst te danken is geweest aan de stadsmagistraat en d e dijkstoel. Het doortastend en moedig inundatie-besluit van de eigen burger- autoriteiten trotseerde de naderende overmachtige vijand en leverde juist de beslissende tijdwinst op voor de komst en het optreden van d e militaire gouvemeur binnen de stad, voor de versterking van het gamizoen en voor deco6rdinatie van leger en vloot door de Erfstadhouder tegen het franse beleg. De gangbare geschiedschrijving geeft hiewan nauwelijks blijk.

Geraadpleegde bronnen, o m .

1. Archief Raad van Brabant, criminele processen inv.no. 330a inzake ca. L.H. Oostdijck (Rijksarchief te 's-Hertogenbosch).

2. F.A. Aulard, ,,Recueit des actes du comitC d e salut public avec la correspondence des reprksentants en mission", 1889 imprimierie nationale, tome 11.

3. A.R.M. Mommers, ,,Blabant van Generaliteitsland tot Gewest", proefschrift 1953, uitg. n.v.

Dikker en Van d e Vegt te Nijmegen.

4. P. van Oldenborgh, ,,De Belegering en Verdediging van de Willemstad in maart 1793", uitgave A. BlussC en zoon te Dordrecht 1793.

5. Maris, ,,Een Honderdtal nederlandsche Families", uitgave 1946 en de Herziening in het maandblad ,,De Nederlandsche Leeuw" jaargang 1963.

6. Colenbrander, ,,Cedenkstukken Algem. Ceschiedenis van Nederland" I p.206.216 e.a.

Charles Dumouriez, sinds januari 1792 frans veldmaarschalk, later minister van oorlog, nam het initiatief tot oprichting in Frankrijk van het ,.Bataafs Legioen". Rukte als opperbe- velhebber van de Armee du Nord op, bezette Belgi'i en bereikte het Hollandsch Diep, waar hij tevergeefs de vesting Willemstad belegerde. Zijn uitgeput leger werd 1 8 maart 1793 te

Charles Dumouriez, sinds januari 1792 frans veldmaarschalk, later minister van oorlog, nam het initiatief tot oprichting in Frankrijk van het ,.Bataafs Legioen". Rukte als opperbe- velhebber van de Armee du Nord op, bezette Belgi'i en bereikte het Hollandsch Diep, waar hij tevergeefs de vesting Willemstad belegerde. Zijn uitgeput leger werd 1 8 maart 1793 te

In document KOFFIE, THEE EN TABAK (pagina 35-47)