• No results found

van Nederlandsch-Indië

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 182-200)

door

Dr. KURT SOMMERFELD.

Het Madoereesche rund heeft van oudsher buitengewone belang-stelling van deskundigen en liefhebbers gehad, zoodat er zeker meer literatuur over is dan over de andere, voor de bestudeering van het rundvee zoo belangrijke runderrassen van Nederlandsch-Indië. Dit zal wel daarop berusten, dat reeds vroeg het belang van Madoera als vleeschleverancier voor Oost-Java werd ingezien, dit werkte weder krachtig terug op de keuze en daardoor op de belangstelling van de voor Madoera bestemde deskundigen. Ik had, wat literatuur betreft, slechts de beschikking over de omvangrijke dissertatie van Dr. Kok 1) , waarin het onderwerp volledig behandeld is. Wanneer wij er ons toe zetten een bijdrage tot de kennis van het Madoeree-sche ras te leveren, dan trekt ons daarbij vooral aan een weten-schappelijke vergelijking ervan met de andere en Zebu-achtige rassen, welke wij in den loop van onzen jarenlangen dienst in Afrika waarnemen konden, verder met de hier inheemsche of ingevoerde Zebu-rassen, waarvan ons, jammer genoeg, slechts weinig materiaal ter beschikking staat. Verder boeit ons in deze tijden, waarin de regeering tot de grootste zuinigheid gedwongen is, de vraag, of niet in het belang van de bevolking zoowel als van den verbruiker, en daarmede in laatste instantie ook van het gouvernement, de bron van arbeidsvermogen en vleeschproductie,

1) J. Kok. Het rund en de rundveeteelt op Madoera, een zoötechnische Studie. Proefschrift Maart 1921.

MADOEREESCHE VAARS UIT AMBOENTEN.

HET MADOEREESCHE RUND, DE FOKKERIJ ERVAN DOOR ENZ. 17]

welke de veestapel van Madoera vormt, met meer voordeel ge-ëxploiteerd kan worden. De daarover hieronder gegeven beschou-wingen zijn reeds alle in dienstrapporten opgenomen.

In Nederlandsch-Indië kan men van een inheemsch ras spreken, het rechtstreeks van een wild rund, de Bos sundaicus of banteng, afstammend, naar zijn meest voorkomend gebied genoemde Bali-neesche rund en de kruisingsproducten van dit oerras met de Zebu, waaruit het Javaansch-Sumatraansch-Madoereesche ras voortge-komen is.

Tegenover dit oorpronkelijke rund en de gedurende langen tijd in het land verkregen kruisingen staan de in den nieuwen tijd voor rasverbetering of als melkkoeien ingevoerde Voor-Indische ras-zuivere Zebu-runderen van het Ongole, Hissar, Mongomery Guyrat-slag, verder Europeesche runderen of de in Australië hieruit meer of minder zuiver gefokte nakomelingen, voornl. Friesche, Ayrshire Jersey runderen en hunne kruisingen met het gekruiste rund.

Op de stamouders van het Madoereesche rund van Java zullen wij nog terugkomen. Allereerst zullen wij een zoo kort mogelijke beschrijving van het Madoereesche rund geven, (toegelicht door foto).

Het Madoereesche rund.

Het Madoereesche rund vertegenwoordigt een kruising van het Zebu-ras met het oorspronkelijke rund van den Archipel, het Bali-neesche rund. Dit door de meeste schrijvers ingenomen standpunt zullen wij hieronder met bewijzen staven. Op het eiland Madoera is deze kruising door de inlanders tot een tamelijk homogeen ras gefokt. De veestapel op het rond 450.000 H. A. groote eiland bestaat uit 600.000 runderen bij een bevolkingsdichtheid van 2.000.000 menschen, zoodat tusschen Hektare, mensch en rund een verhouding bestaat van 1: 3,25: 1,25.

Het type van het Madoereesche rund, zooals de bevolking dit wenscht, is het volgende.

Atgemeene beschrijving van het Madoereesche rund.

In vergelijking met Europeesche en Voor-Indische rassen kan men het Madoereesche rund, wat grootte betreft, tot de

middel-matige rekenen. Wat bouw en grootte aangaat, vertoonen het man-lijke en het vrouweman-lijke type niet veel verschillen.

De kleur van het haar is over 't algemeen geel tot kastanjebruin, afhangende van de smaak in de verschillende centra van fokkerij.

Ook zwarte runderen met de eigenaardige witte merkteekenen van Bali komen spontaan voor. De welving van de buik, de binnen-vlakte der schenkels en de onderbeenen zijn witachtig tot wit gekleurd, eveneens vindt men vaak een scherp begrensde teekening op het middenvlak van den achterschenkel, evenals bij den spiegel van het hert en de hertantilope.

Boven den leikleurigen neusspiegel en de zwart omrande oogen ziet men een witgekleurden band. Ook is het voorhoofd vaak lichter gekleurd. De huid is bedekt met een kort en fijn haarkleed. Zij is elastisch, ligt echter vrij dicht op het lichaam, zoodat er weinig plooien ontstaan. In vele gevallen ziet men de onderhuidsche aderen even duidelijk te voorschijn komen als bij een volbloed paard.

Hoeven en horens zijn donkergeel. De staartpluim is zwart. Zwarte banden vindt men boven de kroon van den hoef.

Het Madoereesche rund is diep gebouwd, d.w.z. het heeft een diepen en langen romp en naar verhouding korte ledematen. De leng-te van den romp van de boeggewrichleng-ten tot het zitbeen overtreft de schofthoogte bij den stier in doorsnee met 16,2 c.M., bij de koe met 11 c.M. De aanzetting van het hoofd aan den hals is smal, de omtrek is bij den stier gemiddeld 91, bij de koe 66 c.M. De hals heeft in het midden een heel kort kossum, dat zelden tot het borst-been reikt. De verbinding tusschen hals en romp, de aanzetting van den hals, ligt laag. De bult meegerekend is de omtrek bij den stier 175,5 c.M., bij de koe 108 c.M. De bult, die bij de koe de grootte van twee vuisten heeft, bij den stier die van een menschen-hoofd, ligt gedeeltelijk op het achterste gedeelte van den hals, gedeeltelijk op het voorgedeelte van de schoft. Hij heeft verschil-lende vormen, waarvan de meest gewenschte de zoogenaamde goel-goelan batang is, d.w.z. een halsdoekachtige verhevenheid, die naar voren en naar achteren zacht uitloopt, dus veel overeenkomst heeft met den nek van stieren van kultuurrassen. Minder geliefd is een scherp afgeteekende bult. Bij jongere dieren is de bult een uit elkaar gegane musculus trapezius, rijk voorzien van het tusschen de

MADOEREEZEN, HET GEBRUIK ERVAN EN ZIJN PLAATS ENZ. 173 vierkante spierbundels liggende bindweefsel, dat eerst bij vol-wassen dieren vervet en de muscularis terugdringt.

De rug is gekromd als een boog. De top van den boog ligt on-geveer een handbreed achter de schoft ter hoogte van het schouder-bladkraakbeen. Hij eindigt met den laatsten borstwervel. Wij noemen

dezen vorm buffelrug, omdat hij zoowel voor den wilden, als voor den tammen buffel typeerend is. Daar vergelijkende maten met rechtruggige runderen ontbreken, kunnen wij niet bepalen, of de kromming alleen veroorzaakt wordt door de lengte van de doornuit-steeksels (processus spinosae), of dat een extra kromming van de ruggegraat er toe bijdraagt. Wij geven hier dus slechts de lengte van de. uitsteeksels gemeten aan den achterkant van de foveae costales caudales tot en met de kraakbeenachtige punt bij het skelet van een driejarigen stier. Wij merken nog op, dat bij het Madoe-reesche rund zoowel 12 als 13 paar ribben voorkomen.

De halswervels hebben heele korte lijstvormige processus spi-nosae, eerst bij den 7den steekt een echt uitsteeksel met een lengte van 6,75 c.M. uit.

De lendenen sluiten goed aan, zij loopen met een lichte helling naar boven naar het kruis. Het kruis sluit goed op de lendenen aan, in horizontale of rechte ligging. Het tuber sacrale steekt hoogstens 2 tot 3 c.M. boven het kruis uit. Het heiligbeen is kort, zoodat de wortel van den fijnen slanken staart zeer ver naar voren ligt. Dikwijls

vindt men een knik bij de inplanting van den staart. Zoowel bij stieren als koeien is het kruis tamelijk breed. Bij eerstgenoemde vindt men vaak sterk uitspringende dijstukken.

De borst is laag en daarbij toch goed gewelfd, zoodat het af-platten, d.w.z. het terugwijken van de voorhand zelden voorkomt.

De beenen zijn kort en stevig. De omtrek van het scheenbeen is bij den stier 17, bij de koe 14,7 c.M. Hieronder volgen de gemid-delden van de door den schrijver met den meetstok van Lydtin genomen lichaamsmaten van een groot aantal runderen. .

Lichaamsmaten.

Buithoogte Schofthoogte

Hoogte van de eerste lendenwervels

Kruishoogte (verbindingslijn van de heupen) Hoogste punt van het heiligbeen! (os sacrale) Inplanting van den staart

Borstmaten.

Borstdiepte

Borstbreedte achter den schouder Afstand van de boeggewrichten

Kruismaten.

Lengte (heupknobbel tot zitbeen)

Breedte (tusschen de beide heupknobbels) Breedte (tusschen de heupgewrichten) Breedte (tusschen de zitbeenknobbels)

Het hoofd van het Madoereesch rund.

Het hoofd is uitgesproken manlijk of vrouwelijk, het is krachtig, doch droog, d.w.z. de karakteristieke beenkammen zijn opvallend.

De overgang van het voorhoofdbeen (os frontale) tot de boven-kaak is geleidelijk, eveneens de overgang van het neusbeen tot de niaxila. Het frontale vormt met het pariëtale een scherpen

insprin-Stier

MADOEREEZEN, HET GEBRUIK ERVAN EN ZIJN PLAATS ENZ. 175 genden rand (crista), zoodat wij een duidelijke voorhoofdsvernau-wing opmerken. Bij beschouvoorhoofdsvernau-wing van den beenachtigen schedel val-len vaak een of twee knobbels in het middenvlak op, de eene op of dicht onder den tusschenhoornkam, de andere op de hoogte van den oogboog, beide door een vlakken kam verbonden. Bij hoornlooze dieren is de bovenste tuberositas veel sterker ontwikkeld.

De tusschenhoornkam is meer of minder opvallend, de afstand tot het achterhoofdsgat bedraagt 13 c.M. Hieruit komen de horens opzij te voorschijn, welke een elliptische doorsnede vertoonen en opzij en naar achteren loopen. Hun lengte bedraagt 15 tot 30 c.M.

De Madoerees dwingt hen echter in een andere richting, nl. naar boven, vijlt ze rond en polijst ze zwart.

De ooren hebben den vorm van een gebalden scalpel met korte inplanting, zij zijn niet sterk behaard.

De oogen staan scheef. De oogbogen treden sterk naar voren.

Het tuber maxillare van de bovenkaak is duidelijk voelbaar. De ma-ten van het Madoereesche rund met den tastercirkel, door den schrijver bij volwassen manlijke en vrouwelijke exemplaren geme-ten, zijn gem. de volgeinde:

Stier Koe Lengte van den tusschenhoornkam tot bovenkant

van den neusspiegel 41,2 40,3 Van hier tot de lijn, die de mediale neushoeken

verbindt 4 4>6 4 3>3

Afstand tusschen de hoornbasis 11J8 9,7 Kleinste voorhoofdsbreedte 17,— 14,6 Grootste voorhoof dsbreedte 19,6 18,5

Tuber maxillare !3,9 Schedellengte van den tusschenhoornkam tot de

lijn, die de oogbogen verbindt 14,9 12,8 Lengte tot de lijn, die de onderste ooghoeken

verbindt (lengte van het os frontale) 21,8 19,5 Het gewicht van pasgeboren kalveren in Madoera schommelt tusschen 11,37 K.G. en 13,65 K.Q.

Bovenstaand type is het meest geliefd bij de Madoereezen. Ook de Europeesche deskundige kan zich hiermede in de gegeven

om-standigheden vereenigen met het oog op de twee doeleinden, waar-voor het rund gebruikt wordt; nl. arbeidsvermogen en vleesch-productie. Wij zullen zien, dat de door de Madoereezen gewenschte fokrichting en onze opvattingen, door wegingen van levend gewicht en slachtgewicht en door een wedstrijd voor vrachtkarren bevestigd worden. Van de koeien beantwoordt, afhangende van de streek, van 30 tot 90% aan het ideale type. Voor de stieren is djt ook plaatselijk verschillend en schommelt het percentage tusschen 10 en 50%.

De keus van kerapanstieren geschiedt zeer nauwgezet en wel in de tiende maand. Bij den kerapanstier let men vooral op diepen romp, korte, stevige beenen, fijne huid, uitdrukkingsvollen kop en levendige ooren.

Algemeen gelden de volgende afwijkingen bij de Madoereesche fokkers als fouten:

te zwakke beenderen, te weinig uitgesproken manlijk of vrouwelijk type, te zwaar hoofd, te lange lendenen, niet goed aansluitend en afheliend en puntig kruis, afplatten van de ledematen, slecht loop-werk, te dikke inplanting van den staart, te nauwe bekkenopening,

te sterke knik bij den overgang van den buffelrug in de lendenen, te sterk neerhangende koker. Bij kalveren: ingezonken schoft, van voren of van achteren overbouwd zijn.

Als een bijzondere fout wordt beschouwd een te sterk gaan in de richting van de zebu-kenmerken: een bol gewelfd voorhoofd, te sterk gekromde neus, scherp afgeteekende bult, rechte rug, hoog op de beenen, afheliend kruis, lang en laag kossum, het natuurlijk voorkomen van naar boven gerichte horens. Slechts op het eiland Gapoerana doet men meer concessies aan het zebu-type.

De afstamming van het Madoereesche rund.

Wij beschouwen het Madoereesche rund, evenals andere schrij-vers, als een kruising tusschen een zebu-soort en het oorspronkelijke rund van den Archipel, het Balineesche rund. Men is het nog niet eens over de vraag, of deze kruising als zoodanig in Madoera werd ingevoerd, of dat de kruising eerst daar heeft plaats gevonden.

Wij willen trachten het bewijs voor de afstamming in het volgende

MADOEREEZEN, HET GEBRUIK ERVAN EN ZIJN PLAATS ENZ. 177 te geven, waarvoor wij eerst de karakteristieke eigenschappen van de beide zoo verschillende rassen willen vaststellen. Onze practi-sche en wetenschappelijke waarnemingen van het zebu-rund strek-ken zich uit over het vroegere Duitsch-Oost-Afrika, Britsch-Oost-Afrika en Uganda, Togo, Soedan (West-Britsch-Oost-Afrika) Algiers, Egypte, Zuid-Afrika en het vroegere Duitsch Zuid-West-Afrika, terwijl de Indische zebu ons uit afbeeldingen en uit eenige exemplaren van de rasdierenstal der N.I.V.S. en trekdieren in Soerabaja bekend is.

Hetzelfde geldt voor het interessante Balineesche ras, dat tot een uitvoerig deskundig onderzoek opwekt.

Het type van het Zebu-rund onderscheidt zich door de volgende kenmerken:

Het hoofd is fijn gevormd, neusbeen, oogboog, tusschenhoornkam treden scherp naar voren. De ooren zijn gewoonlijk hangend, lang, Iancetvormig, met pijp-achtige fijne inplanting. De horens zijn rond-achtig, bij enkele rassen achterwaarts, bij andere zijwaarts gericht.

Het kossum, meestal beginnende bij den keelgang, is lang en rim-pelig en strekt zich vaak tot de buik uit, den koker insluitend.

De ledematen zijn in verhouding tot het lichaam lang. De borst is weinig laag. De hals is hoog ingeplant. De bult, van welken vorm deze ook is, ligt bij het echte Zebu-runid steeds op de schoft. De achterrand ervan ligt in het sagitaalvlak door de elleboogshoeken gedacht. De rug is steeds recht, het heiligbeen steekt gewoonlijk ver boven het bij de meeste zebu-runderen afhellende kruis uit.

De staart is diep ingeplant. Het verschil tusschen de geslachten is niet duidelijk uitgesproken, uitgezonderd de groote ontwikkeling van den bult bij de manlijke exemplaren in tegenstelling met dien bij de vrouwelijke. De echte Zebu heeft een rechten rug. Bij de Ongole merken wij een lichte kromming van den rug op, doch juist tegenovergesteld aan den buffelrug van het Madoereesche rund.

De eerste is concaaf, de laatste convex. Bij de Ongole ontstaat de kromming daardoor, dat de eerste doornuitsteeksels naar verhou-ding lang zijn, waarmee gepaard gaat een oploopen van de lende-nen en achter overbouwd zijn, zoodat de rug met een paardenrug vergeleken kan worden. Wij vragen ons af, of het hier ingevoerde type een echte zebu is, of een in oude tijden ontstane kruising met een banteng of dergelijk rund. Op grond van het bovenstaande

voelen wij meer voor laatstgenoemde opvatting. Ook bij het Madoe-reesche rund vindt men uitzonderingsgewijze den bovenbeschreven rug van de Ongole.

Het Balineesche rund vertegenwoordigt een geheel ander type.

Het heeft een laag gesteld lichaam met korte ledematen. Het voor-hoofdvlak is vierkant, de afstand tusschen de horens is groot.

De tusschenhoornkam is laag, de beenkammen zijn weinig scherp afgeteekend, men kan nauwelijks van een vernauwing van het voor-hoofd spreken. De hals is laag aan den romp aangezet, de aan-zetting aan het hoofd is versmald. Het kossum begint op 2/3 van den hals en loopt hoogstens tot aan het borstbeen. De rug heeft de buffelkromming. Het kruis lijkt recht, de dijstukken sterk uit-springend. De kleur is bij den stier zwart met witte buik en witte spiegels op de achtervlakte der dijen. Tusschen stier en koe bestaat een sterk in het oogloopend verschil in uiterlijk en grootte. De koe is bruin gekleurd.

Het ideale Madoereesche rund vertegenwoordigt nu een vorm, welke bijna midden tusschen Zebu en Balineesch rund instaat, een intermediairen bastaardvorm. Hoe oorspronkelijk een huisdier ook is, des te grooter is evenals bij de wilde dieren het verschil tusschen manlijke en vrouwelijke types.

Daar bij het Madoereesche rund de invloed van het Zebu-ras domineerend is, is het verschil tusschen de habitus van stier en koe niet opvallend. Zooals bij alle kruisingen van den zebu met run-deren zonder bult, is ook hier de bult naar voren verschoven en tevens in grootte verminderd. Het hoofd heeft meer overeenkomst met dat van den Zebu, dan met dat van, het Balineesche rund. De diepte der borst, de lendenen, het kruis, de groote lichaamslengte evenals de korte ledematen stemmen met het Balineesche rund over-een. De kleur komt overeen met die van het vrouwelijke Balineesche rund. Indien dit basterdras in zijn tegenwoordigen vorm voor ± 600 jaren naar Madoera gekomen was, zooals men beweert, zoo moest dit ras nu zoodanig geconsolideerd zijn, dat de talrijk voorkomende afwijkingen naar het zebu-type niet aangetroffen zouden worden, zelfs niet, wanneer er toevallig nog eens met het zebu-rund gekruist was. Dan zouden ook de regressieve Balineesche vormen uitblijven, die voornamelijk in de huidkleur tot uiting komen, als er zwarte

MADOEREEZEN, HET GEBRUIK ERVAN EN ZIJN PLAATS ENZ. 179

kalveren met de Balineesche merkteekenen uit roode ouders geboren worden, of als op Madoera zonder bedenking zwarte stieren, in zooverre deze met het gewenschte type overeenkomen, als fokstier gebruikt worden, en roode nakomelingen voortbrengen.

Dikwijls gaat deze overheersching van de Balineesche kleuren met de overheersching van den habitus van den zebu gepaard. Der-gelijke exemplaren worden spoedig van de hand gedaan en als trekdieren gebruikt. Ook de kruisingen met halfbloed dieren uit de fokstations vertoonen gewoonlijk een terugslag naar den Zebu, wat vorm betreft. Het pleit in ieder geval voor het verstand van de Inlandsche fokkers, dat zij uit deze beide zoo oer-verschillende ras-sen een voor hen voordeelige tusschensoort gevonden hebben en getracht hebben deze zuiver verder te fokken.

Enkele eigenschappen van het zebu-rund, die door fokkerij niet bereikt kunnen worden, daarentegen wel gewenscht zijn, worden met goeden uitslag kunstmatig te voorschijn gebracht. Dat zijn ten eerste de bij sommige zebu-soorten voorkomende, eigenaardig naar boven gerichte vorm der horens, ten tweede de trotsche hou-ding van den Zebu, voortkomende uit den hoog iingeplanten hals.

Het eerste bereiken zij door een spandraad tusschen de horens, het tweede door de dieren hoog aan te binden en met de voorhand hoog te plaatsen.

Afgezien van deze zoötechnische bewijzen, kan men ook op grond van de volkenkunde aannemen, dat de Hindoes, toen zij op Madoera aankwamen, hunne zebu-runderen medebrachten en het met de aanwezige Balineesche runderen kruisten. Juist bij hunne kennis van de N.O.I. Archipel moesten zij als melkdrinkers weten, dat het aanwezige oorspronkelijke ras hun in dat opzicht niet veel kon geven. Alle volken hebben bij hunne verhuizingen hunne huisdieren medegenomen. De Bijbel schildert dit in het mooie zinnebeeld van de Arke Noachs. Ook in dezen tijd merken wij op, dat vele land-verhuizers en kolonisten de locale rassen, waarmede zij vertrouwd zijn, liever mee hemen naar den vreemde, dan de meest aanbevolen rassen. Alleen de Engelschen stellen zich zuiver op het standpunt van de doelmatigheid. Het bewijs hiervoor is, dat zij in hunne koloniën vaak het Friesche rund gebruiken, dat in Engeland zelf niet gefokt wordt. Daartegenover is het merkwaardig te

consta-teeren, dat de Hollanders niet uitsluitend hunne eigen voortreffelijke

consta-teeren, dat de Hollanders niet uitsluitend hunne eigen voortreffelijke

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 182-200)