• No results found

Een plantenzoeker in dienst der lijdende menschheid

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 120-143)

In de laatste jaren meent men een middel gevonden te hebben om de lepra te genezen in de z.g. chaulmoogra-olie, een van een bepaalde boomsoort afkomstige olie, welke in Burma en naburige landen van Zuid-Oost Azië reeds sedert eeuwen tegen lepra ge-bruikt wordt. In Hawai o.a. zijn veel gevallen met deze olie be-handeld met goeden uitslag, althans voorloopig. „De bewijzen, geleverd door de vele patiënten, behandeld op het ontvangstation en ontslagen als genezen, van wie geen enkele is teruggekomen wegens een opnieuw optreden der ziekte, zijn op zijn zachtst uit-gedrukt, van veel beteekenis" schrijft Fairchild in de inleiding van een studie over de plant, waarvan de chaulmoogra-olie af-komstig is. Intusschen schijnt het middel niet altijd afdoende ge-nezing te brengen; men hoort althans wel eens van gevallen, waarin het nieuwe middel geen baat heeft gebracht.

Het groote belang, aan de ontdekking van een dikwijls zeer werkzaam, zij het ook niet afdoend geneesmiddel tegen een alge-meen verspreide ziekte verbonden, bracht de Amerikanen ertoe een expeditie uit te rusten om gegevens te verzamelen over de in het wild groeiende planten, welke de chaulmoogra-olie leverden, en er zaden van machtig te worden. Er zou een plantkundige naar Zuid-Azië gezonden. worden om in de aangeduide richting werk-zaam te zijn; men koos daarvoor Professor Joseph F. Rock, ver-bonden aan het bureau voor invoer van planten en zaden uit den vreemde, een onderdeel van het landbouwdepartement te Was-hington, dat reeds tal van nuttige gewassen in Amerika heeft in-gevoerd en daarmede nieuwe cultures heeft mogelijk gemaakt, of wel voor bestaande takken van landbouwbedrijf betere variëteiten ter beschikking van den Amerikaanschen farmer heeft gesteld.

Onlangs is een rapport van Professor Rock verschenen over zijn

EEN PLANTENZOEKER IN DIENST DER LIJDENDE MENSCHHEID. 109 reis; wij zullen er hieronder een en ander aan ontleenen. Onwil-lekeurig denkt men aan de kina, wanneer men over de chaulmoo-gra-olie leest. Bij den invoer van de plant, die de geneeskrachtige olie levert, in de cultuur waren er heel wat moeilijkheden te over-winnen, evenals bij het overbrengen van de eerste kinaplanten naar Indië of, om bij een recenter aanwinst te blijven, bij Wick-hams tocht om de eerste Heveazaden uit Brazilië's oerwoud over te brengen naar de plantenkassen van „Kew Gardens". Wat ech-ter het geval van de chaulmoogra-plant van de vroegere onder-scheidt, is de goede voorbereiding en de zorgvuldige uitvoering van het werk, waarbij niet zoo maar wat zaden van wilde boomen zijn ingezameld en naar andere landen overgebracht, maar waarbij dadelijk gelet werd op een belangrijk punt, de aanwezigheid van verschillende plantensoorten, die het anti-lepra middel leveren.

Degelijk wetenschappelijk onderzoek ging hier gepaard met Ame-rikaansche voortvarendheid en doorzettingsvermogen.

Zooals reeds werd opgemerkt, de chaulmoogra-olie is reeds eeuwen lang bij de bevolking van Achter-Indië bekend als een middel tegen lepra en andere huidaandoeningen, dat zoowel in-wendig, als uitwendig wordt toegepast. De meestal daarvoor ge-bruikte soort draagt den Latynschen naam van Taroktogenos Kürzii King; de zaden ervan worden onder den naam „Kalaw seeds" in de bazaars van geheel Burma, tot in Siam toe, verkocht.

Aan de ontdekking van het geneesmiddel is een Inlandsche legende verbonden, waarvan Rock een bewerking geeft, aan een oud-Indisch geschrift ontleend. Het is een sprookje van een prinses, Piya, die met haar broeders en zusters uitgeweken, lepra kreeg en toen door hen in een grot verborgen werd met een hoeveelheid leeftocht. In dezelfde streek woonde in een hollen boom Rama, eens koning van Benares, die eveneens lepra had en daarom af-stand gedaan had van den troon. Hij voedde zich met kruiden en wortelen en vooral met de zaden van den „Kalaw" boom, waar-door hij na eenigen tijd volkomen van zijn lepra genas. Toevallig ontdekte hij de prinses hij wist haar ook met de vruchten, blade-ren en wortels van den kalawboom te genezen. Zij trouwden sa-men en werden later ontdekt, maar Rama weigerde de plaats waar hij zijn genezing en zijn geluk gevonden had, te verlaten,'

hij bouwde er een stad, die hij naar de boomsoort, waaraan hij zijn genezing dankte, Kalanagara noemde.

Jarenlang heeft men over den oorsprong van de z.g. chaulmoo-grazaden in het onzekere verkeerd. Sedert 1815 hield men voor de stamplant ervan een boomsoort, welke door Roxburgh eerst als Chaulmoogra- odorata, in 1819 door R. Brown als Gynocaria odo-rata beschreven was. Een Fransch apotheker, Desprez, ontdekte in 1899, dat de chaulmoograzaden niet van dezen boom afkomstig waren; hij schreef ze aan een andere soort toe, die hij Gynocardium Prainii noemde. In 1898 had een ander Franschman, A. Bories, reeds de aandacht gevestigd op de chaulmoogra-zaden; hij riep zich op de gunstige ervaringen ermede bij de Inlandsche be-volking en wekte tot meerdere proeven ermede op. George Watt, die zooveel gedaan heeft voor het onderzoeken en beschrijven van Inlandsche producten uit Britsch-Indië, kreeg ten slotte de stam-plant der chaulmoogra-zaden in handen; hij zond ze aan den kenner der Britsch-lndische flora Prain, die dadelijk inzag, dat men daarmede eindelijk den echten chaulmoogra-olie leverenden boom gevonden had, en dat dit een andere soort was dan die, welke men er eerst voor had aangezien. Bij nader onderzoek bleek het een reeds bekende boomsoort te zijn, die in 1890 door Sir George King als Taraktogenos Kürzii beschreven was.

Toen was men een eind op weg om de in het wild groeiende planten, die de voor de bereiding van chaulmoogra-olie gebruikte zaden leveren, op te sporen. Zij komen vooral voor in Neder-Burma. Bij het onderzoek is gebleken, dat in de Indische bazaars vermoedelijk ook zaden van andere, nauw met Taraktogenos Kürzii verwante planten, als „Kalaw" zaden verkocht worden en gebruikt worden voor het maken van de chaulmoogra-olie van den handel. Men zal eerst volledige klaarheid over deze punten kunnen krijgen, wanneer men Taraktogenos Kürzii in regelmatige aanplantingen gaat kweeken en zoodoende olie van volkomen te controleeren oorsprong in den handel kan brengen. Vermoedelijk komen onder de nauwverwante soorten van Taraktogenos en Hydnocarpus ook boomen voor, die zaden met een olie van de-zelfde geneeskrachtige eigenschappen leveren; in samenstelling komen de oliën ervan tenminste sterk overeen, blijkens

onderzoe-EEN PLANTENZOEKER IN DIENST DER LIJDENDE MENSCHHEID. 11 j kingen, door het phytochemisch laboratorium van het Washing-tonsche landbouwdepartement ingesteld.

De sluitsteen van het onderzoek was het opsporen van de ver-schillende boomsoorten, waarvan de zaden voor de bereiding van de anti-lepra olie geschikt zijn. Het Amerikaansche landbouw-departement zond daartoe een botanist, Joseph R. Rock, naar Achter-Indië; in 1919 bezocht hij Siam, in 1920 dit land opnieuw en verder ook Burma. Hij won er plaatselijk inlichtingen in en trok vervolgens naar de bosschen om er de verschillende boom-soorten, in het bijzonder die, welke de echte chaulmoogra-olie levert, op te sporen. Hij smaakte de voldoening de echte Tarakto-genos Kürzii in het wild aan te treffen in de buurt van een dorpje in Burma, Mawlaik, in het boven-Chindwindistrict. De vertegen-woordigers dezer soort werden aangetroffen, in een groep bijeen groeiend, in een dicht bosch. Rock heeft de vindplaats nauwkeurig beschreven en bij die beschrijving een serie prachtige fotografieën gevoegd van de streek en van de wilde chaulmoograboomen. Hij bleer in de streek aan het exploreeren en slaagde erin verscheide-ne groeiplaatsen op te sporen; op sommige kon hij ook versche

>aden inzamelen.

Het schijnt, dat de boomen niet elk jaar een goeden oogst ge-ven, maar wel eens een of twee jaar overslaan. Tal van aanteeke-ningen over den tijd van vruchtdracht, de inzameling ervan door Inlandsche boschloopers, de voorwaarden, waaronder de boomen groeien en dergelijke zijn door hem verzameld. In de streek, waar Taraktogenos Kürzii groeit, komen veel wilde beesten voor; ge-vallen, dat menschen door tijgers aangevallen worden, zijn er niet zeldzaam; gedurende het verblijf van Rock vielen enkele In-landsche vrouwen aan tijgers ten prooi. Van Calcutta uit werd de „Debru forest reserve" geëxploreerd; in dat gebied vond Rock ook Taraktogenos-boomen, die echter geringe verschillen ver-toonden met de soort uit Burma en misschien niet tot de Tarak-togenos Kürzii behooren.

Zoo is het gelukt, ondanks vele moeilijkheden, de stamplant van een kostbaar geneesmiddel op te sporen en vervolgens de zaden ervan uit te deelen aan instellingen, van waar uit het gewas in den landbouw kan worden ingevoerd. Rock heeft levende planten

en zaden aan verschillende botanische tuinen gezonden. Ook Bui-tenzorg heeft daarvan een deel gekregen. Thans staat in den Cul-tuurtuin op Tjikeunrteuh een kleine aanplant van Taraktogenos Kürzii i;n den grond, die zich tot nu toe voorspoedig ontwikkelt.

Blijft de chaulmoogra-olie als bestrijdingmiddel tegen lepra de gunstige resultaten vertoonen, welke er voorloopig in Hawai mede bereikt zijn, dan zal de vraag ernaar ongetwijfeld spoedig en snel toenemen. Rock meent, dat de jaarlijksche consumptie dan op meer dan één millioen liter gesteld mag worden. Thans wordt de olie uit door Inlanders in het wild verzamelde zaden geperst; men is er onder die omstandigheden lang niet zeker van, of al deze zaden van de echte Taraktogenos Kürzii afkomstig zijn; men kan zelfs vrij zeker zeggen, dat er ook wel andere doorgemengd zullen wor-den, zoodat de kwaliteit van de olie niet volkomen gewaarborgd is. Hetzelfde geldt voor de kwantiteit; het aanbod der zaden is onzeker, het eene jaar komt veel, het andere jaar bijna geen olie ter markt.

Het zou daarom v#n veel belang zijn te trachten de soort in den tropischen landbouw in te voeren en er groote, commiercieele aanplantingen van aan te leggen. Zoo zou de menschheid weder met een nieuwe gave uit de schat van onze tropische flora wor-den verrijkt.

Tot nu toe geschiedden zulke verrijkingen gewoonlijk grooten-deels meer door toeval, dan als resultaat van een stelselmatig pogen. Wanneer men bedenkt, dat eerst tientallen jaren, nadat de eerste kinaboomen in cultuur waren genomen, de soort van de hoogste waarde, de Ledgersoort, in de cultuur haar intrede deed, waarbij het toeval een groote rol speelde, dan voelt men eerst, hoe verdienstelijk het onderzoek van Rock is. Hier geen losse greep, in de hoop door een gelukkig toeval dadelijk het beste te grijpen, maar een zorgvuldige voorbereiding, een tegenover aller-lei moeilijkheden hardnekkig doorgezette uitvoering, een mooi succes en ten slotte een vrijgevigheid, om ook andere landen van den nieuw verkregen rijkdom te laten medegenieten, genoeg om een mooie bladzijde in het geschiedboek onzer geneeskrachtige planten te vullen.

P. J. S. CRAMER.

Persoverzicht.

CHINA EN JAPAN.

In het Soerabaiasch Handelsblad van 24 Mei en volgende nummers heeft de Heer L.em Koen H.an een overzicht gegeven van het standpunt zijner landslieden tegenover Japan, onder den bovenstaanden titel. Hij begint met er tegen op te komen, dat de tegenwoordige boycotbeweging zou voort-komen uit wrok er over, dat Japan China de loef heeft afgestoken, of dat zij door een Amerikaansch consortium op touw zou zijn gezet. Deze laatste bewering vloeit volgens den schrijver uit afgunst van Japan tegenover Amerika voort. Wel is het Chineesche volk bijzonder gevoelig voor den meermalen van Amerika ondervonden steun en evenzeer verbitterd over Japan. Dat deze laatste verbittering de oorzaak der huidige anti-Japansche beweging van China is, wordt dan verder door den schrijver toegelicht door een uiteenzetting van de gebeurtenissen, die in de laatste twintig jaar hebben plaats gegrepen, zooals die ook verschenen is in de Pewarta Soërabaja in het nummer van 9 Mei. Dit is de datum, waarop acht jaar geleden China ae beruchte eischen van Japan grootendeels inwilligde; genoemd blad gaf op dien dag een speciale editie uit om de herinnering aan deze gebeurtenis levendig te houden, geheel gewijd aan een bespreking van de relaties tusschen Japan en China.

Na den oorlog tusschen China en Japan (1895) waren beide volkeren spoedig weer verzoend, gedurende den Bokseropstand (1900) en den Russiseh-Japanschen oorlog (1904-1905) werden de betrekkingen nog in-niger. Dit uitte zich onder andere daarin, dat vele Chineesche studenten in Japan hun studie voortzetten. Intusschen bleek de diplomatie van Japan die uiterlijk de intimiteit met China trachtte te bevorderen, in werkelijkheid' juist het tegendeel te doen. Toen eindelijk de wereldoorlog uitbrak, achtte Japan den tijd gekomen om zijn slag te slaan.

'Japan gebruikte zijn verdrag met Engeland als voorwendsel om die * Duitschers uit Kiaotsao te verdrijven. De wereldoorlog werd aldus ook op Chineesch grondgebied overgeplant. Op 3 September 1914 kondigde de Chineesche minister van buitenlandsche zaken de vaststelling aan van een oorlogszone rondom het aan Duitschland verpachte gebied. Toch schonden de Japanners herhaaldelijk en met opzet het neutrale gebied van China Op 7 Januari 1915 zond de minister van buitenlandsche zaken mededeeling Kol. Studicn

aan de Japansche regeeringomtrent de afschaffing van de oorlogszone te Kiaotsao. Twee dagen daarna antwoordde de Japansche regeering, dat zij die afschaffing niet wilde erkennen. Toen de minister daarop een tweede nota zond met uiteenzetting van de redenen bood Japan den 18en Januari zijn beruchte 21 eischen aan.

Deze eischen zijn in vijf groepen verdeeld. De eerste groep betrof de belangen, welke Japan van Duitschland in Shantung heeft overgenomen;

de tweede betrof de speciale positie van Japan in Zuid-Mantsjoerije en Oost-Mongolie, de derde betrof de Hanyeh-ping Iron and Steel Company;

de vierde eischte van China om geen haven, baai of eiland langs de Chi-neesche kust aan een derde mogendheid over te geven of te verpachten;

de vijfde eischte van China invloedrijke Japanners in dienst te nemen als adviseurs in politieke, financiëele en militaire aangelegenheden; om overeen te komen, dat de politiedienst op belangrijke plaatsen in China gezamenlijk beheerd zou worden door Japanners en Chineezen, om van Japan te koopen 50 percent of meer van de oorlogsmunitie, welke de Chineesche regeering noodig heeft; om Japan het recht te geven zekere spoorwegen aan te leggen; om Japansche hospitalen, kerken en scholen het recht te geven gronden in het binnenland van China te bezitten; om Japan te raad-plegen, alvorens China een buitenlandsche leening aangaat voor de ex-ploitatie van mijnen, spoorwegen en havens; en ten slotte om Japanners vergunning te geven het Boeddhisme in China te propageeren.

De schrijver zet dan uiteen, hoe deze eischen, zonder eenige provocatie van China gesteld, een schending van China's souvereiniteit beteekenden.

Na Yuran Shin Kai's verzet bond. Japan wel een weinig in, maar op 7 Mei stelde Japan een ultimatium en China moest twee dagen later wel toegeven, al drong het volk op oorlog aan. Het volk werd wakker. Wat sedert eeuwen niet gebeurd was, gebeurd toen. Het Chineeschen volk, dat alle noodlottige oorlogen van China tegen Engeland, Frankrijk en Japan kalmpjes opnam, stond toen als één man op. Van alle deelen der wereld, waar Chineezen woonden, stromdeon geldelijke bijdragen toe naar het „National Salvation Fund."

De schrijver geeft dan de tractaten weer, welke voor Shantung en Zuid-Mantsjoerije gesloten worden. Zij tastten China's integriteit en souve-reiniteit aan. Door deze tractaten werden de eerste anti-Japansche gevoelens bij de Chineesche bevolking gewekt. Onmachtig zich met de wapenen te doen gelden, nam zij de boycot als wapen ter hand. Langzamerhand ver-flauwde deze beweging. Toen kwam het eind van den wereldoorlog en de

• conferentie te Parijs, waaraan ook China deelnam. Daar kwam ook de Shantungkwestie ter sprake; Japan werd in de afgedwongen voorrechten bevestigd. Als protest daartegen weigerden de Chineesche gedelegeerden het vredesverdrag te onderteekenen, terwijl in Peking de studenten een beweging op touw zetten om de Chineesche publieke opinie te organi-steren, welke zich ten slotte met succes liet gelden. Gedurende de tweede

PERSOVERZICHT. ] ] 5

helft van Mei 1919 belegden de handelaren en studenten in Noord-China openbare vergaderingen, waarin zij een algemeene boycot van Japansche goederen verklaarden en het ontslag eischten van drie verraders, n.l. Tsao Ju Lin, Lu Tsang Yu en Chan Chung Hsiang, drie gevaarlijke werktuigen van Japan. De Chineesche eensgesindheid uitte zich weer overal. Tenzij de regeering de drie verraders ontsloeg, zouden de handelaren hun 'winkels en kantoren sluiten. Onderwijzers, studenten, tokohouders, chauffeurs, alle arbeidersklassen, geheel China zou gaan staken.

De regeering trachtte eerst de beweging tegen te gaan; zij zag echter spoedig in, dat zij de stroom van gevoelens, welke er door ontketend was, niet kon tegen gaan; zij gaf eindelijk ten aanzien van de drie ambtena-ren toe. De staking eindigde daarmede, doch de boycot van Japansche goederen duurde voort.

Op de ontwapeningsconferentie te Washington in December 1920 weiden ook de tractaten besproken van China en Japan. Dank zij deze .conferentie werd Shantung aan China teruggegeven; de Japansche aanspraken op Mongolië en Mantsjoerije bleven nog gehandhaafd. Uit de verklaringen, door den Japanschen gedelegeerde afgelegd, blijkt, dat dit land vasthoudt aan de afgedwongen verlenging van den verpachtingstermijn van Port Arthur en Dalny en aan die van de concessie der spoorwegen in Zuidt-Mantsjoerije.

Had Japan die verlenging niet afgedwongen, dan zou de teruggave van Port Arthur en Dalny op 27 Maart j i . zijn geschied, want de oorspron-kelijke verpachtingstermijn expireerde op dien datum. Waar het Chineesche volk en het Chineesche parlement de tractaten van 1915 nooit erkend hebben, heeft de Chineesihe regeering, op verzoek van het parlement, in Februari j.l. de Japansche regeering gevraagd om besprekingen te houden over die tractatenten over de teruggave van Port Arthur en Dalny. De Japansche regeering weigerde echter daarop in te gaan. Naar aanleiding hiervan en niet wegens nijd en afgunst of op aanstoken van Amerikanen, wordt thans de derde anti-Japansche beweging gevoerd.

Tegenover de meening, dat China van zijn enorm grondgebied toch wel een paar kleine stukken aan Japan zou kunnen afstaan, beoogt de schrijver dan in een slotartikel, hoe de door Japan afgedwongen conces-sies vitale belangen van China schaden. Hij bespreekt daartoe uitvoerig de geschiedenis dezer concessies. Op 1 November 1897 werden een paar katholieke Duitsche zendelingen door Boksers vermoord. 14 November verscheen een Duitsch eskader; troepen werden geland, die zonder tegen-stand te ontmoeten de stad Kiao Tsao met bijbehoorend gebied in bezit namen. Even daarna viel een Russische vloot de haven van Port-Arthur binnen, zg. om te overwinteren; echter in Maart 1898 kwam een verdrag tot stand, waarbij Port-Arthur, Dalny met aangrenzende wateren en gebied landwaarts in voor 5 jaar aan Rusland verpacht werden. Een jaar eerder

"was reeds een overeenkomst tusschen Rusland en China gestloten

betreffen-de spoorwegaanleg; Rusland zou betreffen-de „Chinese Eastern Railway" bouwen en China zou dezen na 36 jaar kunnen koopen, na 80 jaar zonder compensatie mogen overnemen. In Juli '98 werd een overeenkomst getroffen, waarbij deze

betreffen-de spoorwegaanleg; Rusland zou betreffen-de „Chinese Eastern Railway" bouwen en China zou dezen na 36 jaar kunnen koopen, na 80 jaar zonder compensatie mogen overnemen. In Juli '98 werd een overeenkomst getroffen, waarbij deze

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 120-143)