• No results found

Kamers van Landbouw O-

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 61-87)

O-door

MR. J. DE RIEMER.

Uitoefening van landbouw in den vorm van een grootbedrijf was ook vóór 1870 op Java mogelijk: in de Vorstenlanden op huur-gronden, in de Gouvernementslanden op particuliere landerijen en op in huur verkregen Gouvernementsgrond ingevolge de be-palingen in Staatsblad 1856 No. 64. Niettemin leidde deze tak van bedrijf een kwijnend' leven. De oorzaken waren in hoofdzaak: het Cultuurstelsel, ter wille waarvan de Regeering den particulieren landbouw als een lastigen concurrent zooveel mogelijk tegen-werkte; verder de onmogelijkheid van zakelijk gewaarborgd land-bouwcrediet bij op teergronden gevestigde bedrij"en en eindelijk het ontbreken van een zekerheidsbasis voor een goed uit te rus-ten onderneming bij huur voor hoogsrus-tens twintig jaar.

De Agrarische wet van De Waal bracht uitkomst. Het eenzijdig zweien bij het Cultuurstelsel nam een einde en de erfpacht gaf een zakelijk recht voor vijf en zeventig jaar. De eerste erfpachten werden in 1873 uitgegeven en sedert nam de particuliere laind-bouwnijverheid een groote vlucht.

Het lijdt geen twijfel of de ondernemingen werden uit individueel winstbejag gevestigd. Dit neemt echter niet weg, dat iedere onder-neming onmiddellijk met haar functioneeren een deel ging uitma-ken van de productiegemeenschap, die niet opzettelijk gevormd

1). Dit onderwerp is plotseling weer actueel geworden door besprekin-gen in de voorjaaj-szitring van den Volksraad in 1923. Zij leidden er toe, dat ik een prae-advies, geschreven voor de vijfde jaarvergadering van de C. E. P., in September 1922 te Solo gehouden, wat breeder uitwerkte en bij werkte, waardoor dit artikel ontstond.

de R.

Kol. Studiën 4

behoefde te worden, maar van zelf ontstond, toen meerdere onder-nemingen van grooten landbouw onder gelijksoortige voorwaar-den haar arbeid begonnen. Wat gemaakt moest worvoorwaar-den was niet de gemeenschap, maar haar organisatie, die haar het apparaat zou ver-schaffen tot vaststelling en formuleering van haar wenschen en willen, zoomede de organen tot uitvoering daarvan. Het is be-grijpelijk, dat de groote landbouw in zijn kwijnend leven vóór 1870 de kracht miste om zulk een organisatie te scheppen. Maar evenzeer, dat toen na 1870 nieuw leven ontwaakte, de drang naar organisatie over heel Java gelijktijdig tot uiting kwam.

Aanvankelijk was het, ook al niet onbegrijpelijk, een zoeken en tasten, waarbij wel eens werd misgegrepen. Met name werd de keus, tusschen organisatie langs de algemeene of de speciale lijn wel eens verkeerd gedaan. Beide komen dan ook aanvankelijk nevens elkaar voor. Aan de doelstelling zijn ze te herkennen.

Bij de eerste concentreert men zich op algemeene ondernemings-belangen: werkvolkvoorzieming, pasmuntcirculatie, wegennet, spoorvrachten, waterregeling, belastingen, productendiefstallen, enz.

Bij de tweede is men uit op behartiging der belangen eener be-paalde cultuur: selectie, bemesting, bestrijding van ziekten en plagen, cultuurmethoden bij bepaalde gewassen: suiker, koffie, thee, kina, cacao, tabak, rubber.

In Midden-Java werd in 1881 de speciale lijn gegrepen in de oprichting der „Vereeniging van Djokjasche Suikerfabrikanten".

Het volgend jaar koos men echter in Soerakarta de algemeene lijn bij de oprichting der „Vereeniging van Solosche Landhuurders".

Wellicht uit vrees anders een dergelijke algemeene vereeniging in Djokja naast zich te krijgen, zette daarop in 1883 de ging van Djokjasche Suikerfabrikanten" zich om in de „Vereeni-ging van Djokjasche Landhuurders", met welke daad de speciale voor de algemeene lijn werd ingeruild.

Aanvankelijk was hier te hoog gegrepen. Voor specialisatie was het nog te vroeg. Eerst in 1895 zou het Suikersyndicaat worden gesticht.

In Oost-Java deed hetzelfde verschijnsel zich voor. Ook hier be-gon men in 1882 bij de oprichting van de „Blitarsche

Koffieveree-KAMERS VAN LANDBOUW, 51 niging" met de speciale lijn. Ofschoon wel valt aan te nemen, dat de nijpende gevolgen van de koffiebladziekte een factor vormden om de leden bij elkaar te houden en dus de levenskans der veree-niging te verhoogen, kon zij het, al kwijnende, slechts tot 1887 uithouden. De Algemeene „Kedirische Landbouwvereeniging" ech-ter, die twee jaar later min of meer uit de asch van haar voor-gangster verrees, bleef tot op den huidigen dag in stand.

In West-Java greep men bij de oprichting der „Vereeniging van Beheerders van Landbouwondernemingen" in 1884 onmiddellijk de algemeene lijn, die ook behouden bleef, toen de vereeniging vijf jaar later in „Soekaboemische Landbouwvereeniging" herdoopt werd.

In Midden- en Oost-Java bleek aanvankelijk te hoog gemikt.

Voorshands bleek slechts plaats aanwezig voor algemeene orga-nisatie. Allengs zou deze het pad voor speciale organisatie moe-ten effenen.

Die specialisatie begon eerst in 1901. De behoefte deed zich toen gevoelen aan instellingen voor wetenschappelijk-experimen-teel onderzoek ter oplossing van vraagstukken van cultuur-tech-nischen aard, die zich in bepaalde cultures voordeden. Oprichting en onderhoud van zulke kostbare instituten ten bate van een be-paalde cultuur te doen geschieden door de algemeene vereenigin-gen, zou natuurlijk haar ondergang beteekend hebben. Voor die instituten, gewoonlijk met den overigens verkeerden naam van proefstations aangeduid, was men dus op een afzonderlijken orga' nisatorischen onderbouw aangewezen, die men vormde door con-tractueele samenwerking der betrokkenen of door oprichting van een nieuwe, uiteraard speciale vereeniging.

Daarnevens bleef de samenwerking voor algemeene belangen in de bestaande algemeene vereenigingen doorloopen. Zelfs behoefde niet iedere behartiging van een speciaal cultuurbelang te worden geweerd. Bespreking althans van technische vragen, die een spe-ciale cultuur stelde, waarmee toch immers geen kosten gemoeid waren, kon op de vergaderingen der algemeene vereenigingen zonder bezwaar doorgaan. Voor andere cultures viel daar boven-dien waarschijnlijk nog van te leeren: elke technische vraag van een* bepaalde cultuur heeft een algemeene kant.

Sedert 1901 is er dus tweeërlei organisatie naast elkaar:

1. de oudere tot behartiging der algemeene ondernemingsbe-langen, die echter niet alle aandacht ontzegt aan belangen van speciale cultures;

2. de jongere tot intensieve behartiging der belangen van be-paalde cultures.

Langs beide lijnen volgroeid zou de organisatie van den groo-ten landbouw een dubbele groepeering van dezelfde landbouw-ondernemingem te zien geven:

1. zuiver regionaal, met voor den samenhang een federatief ver-band;

2. cultuursgewijze, zoo ïioodig om de groote afstanden regionaal ingedeeld, met -afgedacht hiervan- mogelijkheid van samen-werking ter vermijding van dubbel werk.

De werkelijke toestand beantwoordt niet geheel aan dit een-voudige en zuivere beeld.

De suikercultuur verkeert n.l. in een afzonderlijke positie, door-dat zij uitsluitend beoefend wordt op één-cultuur-ondernemingen, waardoor in een organisatie van enkel suikerondernemingen de algemeene en de speciale lijn samenvallen. De suikercultuur kan het dus met één enkelvoudige organisatie doen en benutte uiter-aard die mogelijkheid door de stichting van het Suikersyndicaat, dat als zoodanig echter buiten het straks geschetste schema valt.

Overigens kan men zeggen, dat het schema, althans wat d'e kern betreft, tot zijn recht komt.

Zoo komt b.v. de tweeërlei groepeering der aangesloten onder-nemingen in algemeene en speciale vereenigingen of combinaties wel uit. Maar het federatief verband van de laatste ontbreekt. En het federatief verband van de eerste omvat niet de algemeene ver-eeniging in de Vorstenlanden.

Een en ander blijkt onmiddellijk bij het nagaan van den histo-rischen groei der organisatie.

In 1901 bestonden er aan algemeene vereenigingen in de berg-cultures behalve de reeds genoemde Soekaboemische en Kedirische Landbouwvereenigingen nog de „Landbouwvereeniging Semarang-Kedoe", in 1888 opgericht ter oorzake van de koffiebladziekte, die

KAMERS VAN LANDBOUW. 53 desondanks toch een algemeene vereeniging bleef, omdat de leden allengs op andere cultures overgingen en de vergaderingen ook aan de belangen daarvan dienstbaar maakten. Verder de in 1892 opgerichte „Malangsche Vereeniging van Koffieplanters", door het werkvolkvraagstuk en de koffiecrisis bijeengebracht. Haar ka-rakter als algemeene vereeniging moest wel sterker uitkomen toen allengs haar leden ook bijproducten gingen verbouwen en de ver-gaderingen daarvan een weerspiegeling vertoonden. Naar buiten uitte zich dit door wijziging van den naam in „Malangsche Land-bouwveieeniging" in 1904. Voorts werd in 1896 de „Vereeniging tot bevordering van Landbouw en Nijverheid" te Djember opge-richt. Hierop volgde in 1899 de „Bataviasche Landbouwvereeni-ging", een organisatie van eigenaren van particuliere landerijen, die meer de eigenaardige belangen van „eigenlanders" en hun opgezeten bevolking poogde te dienen en in 1920 werd ontbonden.

Vervolgens kwam daar in 1907 nog bij de „Rubberplantsvereeni-ging", die, ofschoon de naam het tegendeel kan doen onder-stellen, toch steeds een algemeene vereeniging gebleven is. En ein-delijk in 1917 nog de „Zuid-Sumatra Landbouw en Nijverheids-vereeniging."

Zien we nu langs de speciale lijn.

In 1901 ontstond door contractueele samenwerking van plan-ters voor een tijdvak van vijf jaar onder medewerking van den Directeur van 's Lands Plantentuin, Professor Treub, het „Proefsta-tion voor Thee" te Buitenzorrg.

Te Salatiga ontstond in datzelfde jaar een cacaoproefstation, dat sedert onder den naam: „Algemeen Proefstation Midden-Java"

zich aan meerdere bergcultures wijdde, maar in 1922 tengevolge van de malaise werd opgeheven.

Omstreeks denzelfden tijd vingen onder leiding van Professor Treub door planters betaalde onderzoekingen aan in de tabaks-cultuur, welke arbeid later samensmolt met dien, welke te Klaten geschiedde in een filiaal van het zoo straks genoemde Proefstation Midden-Java, welke samenvoeging leidde tot instelling van het nu zelfstandige „Proefstation voor Vorstenlandsche Tabak" aldaar welk instituut nog heden bestaat.

Eveneens als een filiaal voor koffie van het Proefstation

Mid-den-Java begon in 1908 het Malangsche Proefstation zijn arbeid, om dien in 1911 zelfstandig voort te zetten en ook tot andere berg-cultures uit te breiden.

In hetzelfde jaar 1911 werden te Djember een proefstation voor tabak en een voor bergcultures geopend

In 1915 kwamen te Buitenzorg het Rubberproefstation West-Java en het Centraal Rubberproefstation tot stand.

De koffiecrisis heeft er toe geleid, dat vóór 1901 nog eens or-ganisatie langs de speciale lijn beproefd werd. Op aandrang van de Kedirische Landbouwvereeniging en de Malangsche Vereeni-ging van Koffieplanters is in 1898 het „Algemeen Koffiesyndicaat in Nederlandsch-Indië," opgericht. Het bleek ook nu nog te vroeg.

In 1900 werd het arbeidsveld van het Syndicaat ook tot de andere bergcultures uitgebreid en de naam veranderd in „Algemeen Syn-dicaat voor Koffiecultuur en andere Bergcultures in Nederlandsch-Indië." Hiermede was men op de algemeene lijn overgegaan.

Toen in 1907 het persoonslidmaatschap vervangen werd door het lidmaatschap van vereenigingen en de algemeene landbouw-vereenigingen buiten de Vorstenlanden zich aansloten bij het „Ne-derlandsch-Indisch Landbouw-Syndicaat," zooals de organisatie thans verdoopt werd, was tevens het federatief verband tusschen de algemeene landbouwvereenigingen in de Gouvernementslanden verkregen en het algemeen deel der landbouworganisatie met de-zen uitgroei tot hooger eenheid haar tweede periode ingegaan.

De Algemeene landbouwvereenigingen in de Vorstenlanden zijn, begrijpelijk met het oog op de speciale Vorstenlandsche toestan-den, buiten het federatief verband van het Landbouwsyndicaat gebleven. De oorspronkelijke vereenigingen van Solosche en Djok-jasche Landhuurders zijn later saamgesmolten tot de Vereeniging van Vorstenlandsche Landbouwondernemers, die altijd op zichzelf is blijven staan.

Wat de organisatie van den grooten landbouw langs de alge-meene lijn betreft is de stand van zaken nog steeds dezelfde, be-halve dat na de onlangs tot stand gekomen reorganisatie van het Landbouw Syndicaat de afdeeling tabak der Vereeniging tot be-vordering van Landbouw en Nijverheid te Djember uit het

Syn-KAMERS VAN LANDBOUW. 55 dicaat getreden is. Overigens kan in dit verband de reorganisatie

hier onbesproken blijven. Het Syndicaat is ook na de reorganisatie gebleven een federatie van algemeene landbouwvereenigingen, die ook zelf de algemeene landbouwbelangen bedoelt te dienen. De taakverdeeling tusschen de federatie en de samenstellende land-bouwvereenigingen is deze, dat het Syndicaat de grootere alge-meene belangen behartigt en de vereenigingen de locale belangen dient. Een zelfde taakverdeeling als in het staatkundige voorkomt bij dé zorg voor de belangen der ingezetenen door het Gouverne-ment en de Locale Raden.

De organisatie langs de speciale lijn heeft het nog niet tot een federatief verband en daarmede tot de tweede periode van orga-nisatie en samenwerking kunnen brengen. Van een georganiseerd proefstation-wezen is nog geen sprake.

Wat Java en Zuid-Sumatra betreft kan de organisatie-toestand aldus schematisch worden voorgesteld:

| Verneeniging tot bevordering van Landbouwen

Proefstation voor thee te Buitenzorg.

RubberproefstationWest-Java te Buitenzorg.

1 Centraal Rubberproefstation te Buitenzorg.

(Proefstation voor Vorstenbndsche tabak te Klaten

Het minst gunstig is de organisatie-toestand langs de speciale lijn. De tweede periode, n.l. het federatief verband, is hier nog niet bereikt. Zelfs moet men verder gaan en erkennen, dat de eer-ste periode nog niet vervuld is. De positie der proefstations indi-vidueel is onvast. Haar uitrusting is onvoldoende.

De moeilijkheid is hier, dat proefstations beginnen met gedu-rende eenige jaren niet onbelangrijke offers te vragen om eerst later tastbare resultaten af te werpen. De medewerking wordt dus beheerscht door het oordeel over de toekomstige rentabiliteit der contributie, waaromtrent de verwachtingen nog al eens uiteen-loopen.

Een tweede factor is dat de proefstations als wetenschappelijke instellingen hun resultaten niet geheim kunnen houden.. Trou-wens komen die bij toepassing in de cultures toch tot openbaar-heid. Dit maakt het echter mogelijk van proefstations te profitee-ren zonder in de kosten bij te dragen. En die mogelijkheid is helaas niet onbenut gelaten.

Door beide oorzaken is de finantiëele basis der proefstations meestal te smal en de personeele en technische uitrusting te beperkt.

De basis mist bovendien vastheid, omdat contribuanten uiter-aard niet voor lange jaren zijn te binden. Maar zoo wordt van het wetenschapp lijk personeel feitelijk steeds een offer inzake be-staanszekerheid gevraagd, dat niet ieder bereid is te brengen, maar waardoor dan ook nuttige krachten voor den arbeid verloren gaan.

Zoo ontstaat de bekende vicieuze cirkel: instellingen, die te weinig presteeren door gemis aan algemeene finantiëele medewer-king en financiën, die eerst komen toevloeien bij grooter nuttig effect der instellingen. Men zou misschien nog kunnen hopen op eindelijke ontkoming aan dien cirkelgang omdat op den langen duur wellicht gezond inzicht wel zal doorbreken en vertrouwen zal ontstaan. Maar als onze koloniale landbouw dien natuurlijken loop van zaken moet afwachten, wordt hij intusschen door de con-currenten op de wereldmarkt overvleugeld.

De tweedie factor wijst een misbruik aan, dat voortkomt uit een ongezonde mentaliteit, waarvan de genezing langs natuurlijken weg niet is te verwachten. Hier is een krachtige kunstbewerking noodig; te meer, naardien bij het uitblijven daarvan de verleiding

KAMERS VAN LANDBOUW. 57 tot navolging aangroeit, waardoor de positie der proefstations

voortdurend afbrokkelt en zelfs het voortduren van het bestaande bedreigd wordt.

Hier heeft de landbouworganisatie op haar ontwikkelingsweg een punt bereikt, waar zij uit eigen kracht niet overheen komt.

En stilstand is hier achteruitgang!

Hoe het met de deelneming der ondernemingen aan de in stand houding der proefstations geschapen staat, leert de tabel in de bijlage, die de cijfers over 1919 geeft, waarbij men niet vergete, dat de toestand thans eer slechter dan beter is.

Heeft de Overheid hier een roeping?

Natuurlijk niet krachtens haar primaire, haar eigenlijk regee-rende taak, volgens welke Zij als Leidsvrouwe van het staatsieven, al dan niet met medewerking van het volk door zijn organen, te zorgen heeft voor maatregelen tot handhaving en bevestiging van de zelfstandigheid en integriteit van den Staat: vertegenwoordi-ging bij en verdragssluiting met andere mogendheden, defensie, inwendig bestuur, instelling van vertegenwoordigende lichamen, algemeene wetgeving, muntwezen, belastingstelsel, rechtspraak, gevangeniswezen, groote verkeerswegen.

Maar de Overheid heeft ook een secundaire, een helpende taak:

datgene te doen wat op het terrein der Maatschappij ligt, doch waarvoor de volkskracht ontbreekt en wat toch niet ongedaan kan blijven, omdat dan het volksbestaan zelf zou worden aangetast.

Echter heeft de Overheid hierbij te bedenken, dat haar optreden uit nood geboren is en daarom wijken moet, naarmate de Maat-schappij kracht beginit te toonen en in staat geraakt om als taak over te nemen wat de Overheid tijdelijk bij wijze van plaatsvervan-ging begon. Zelfs behoort de tijdelijke Overheidsregeling er op gericht te zijn, dat opkomen van maatschappelijke kracht, die la-ter overnemen kan, zooveel mogelijk te bevorderen.

Die secundaire taak der Overheid is hier te lande onder de ko-loniale verhoudingen zeer groot en op den duur ondragelijk. Van-daar dat vooral hier te lande de uit dezen hoofde getroffen Over-heidsvoorzieningen de tendenz moeten vertoonen van toekomstige terugwenteling op intusschen door de Maatschappij voortgebrachte organen. In de oude cultuurlandlen is die terugwenteling reeds bezig zich te voltrekken, deels ook onder invloed der drukkende tijdsomstandigheden, die het verkeerde van blijvende regeling van Overheidswege op dit terrein sterk hebben doen uitkomen. Het bekende voorbeeld uit den laatsten tijd in Nederland is het schep-pen van de mogelijkheid om den van Overheidswege, van boven af, mechanisch ingevoerden, uniformen, wettelijken achturendag te vervangen door werktijdregelingen, die bedrijfsgewijze, van onderen op organisch tot stand komen door samenwerking van de bij het bedrijf betrokkenen, en die dan, om bindende kracht te erlangen voor alle bedrijfsgenooten, van Overheidswege alleen gesanctio-neerd, van rechtskracht voorzien worden, terwijl de uitvoering ook weer verblijft aan de organen, die de Maatschappij bij machte bleek voor een en ander voort te brengen.

Indien nu de secundaire taak der Overheid omvat het tijdelijk overnemen van de taak der Maatschappij, dan behoort daartoe nog zooveel te meer het aanvullen van wat de Maatschappij begon, maar niet bij machte is geheel te voltooien en wat toch niet in onvol'tooiden staat gelaten kan worden, omdat een hoofdbron van volkswelvaart daarmede zou opdrogen, gezwegen nog van de omstandigheid, dat bij het achterwege blijven van afbouw, het tot stand gebrachte niet in dien onvoltooiden toestand bestaan blijft, maar afbrokkelt om na niet eens langen tijd ineen te storten. Een voorbeeld hiervan is het veldwinnend streven, o.a. ook in Neder-land, strekkende om het organisch uit het bedrijf opgekomen col-lectief arbeidscontract, wanneer dit de groote meerderheid der bij het bedrijf betrokkenen omvat, van Overheidswege als binden-den norm uit te breibinden-den over de achtergebleven minderheid van nietaangeslotenen, omdat de duurzame onthouding van die minder-heid de ondergang beteekent van de reeds door maatschappelijke kracht tot stand gebrachte regelingen, die geacht worden levens-belangen der Maatschappij uit te maken.

Door de ondernemingen

a. afd. bergcultures . b id. tabak . . . .

Met onze proefstations staat de zaak hier evenzoo.

De hoofdbron van welvaart in deze landen is de groote land-bouw. Voor zeven achsten bestaat de uitvoer uit zijn producten.

Een belangrijke voorwaarde voor het in staat blijven tot concur-rentie met de overige productielanden op de wereldmarkt ligt in steeds voortgaande verbetering der techniek van cultuur en berei-ding. Hiertoe behooren deels maatregelen, die iedere onderneming zelf in eigen hand heeft (terrasaanleg, vanggoten, draineering, schoonhouden, plantverband, bemesting snoei, uitdunning), deels zulke, die slechts door algemeene samenwerking kunnen tot stand komen (bestudeering van plantenziekten, de biologie van dierlijke vijanden, zoeken naar middelen tot bestrijding van ziekten en pla-gen in het gewas, selectie, kruisingsproeven, onderzoekinpla-gen om-trent de factoren, welke de essentiëele eigenschappen van het

Een belangrijke voorwaarde voor het in staat blijven tot concur-rentie met de overige productielanden op de wereldmarkt ligt in steeds voortgaande verbetering der techniek van cultuur en berei-ding. Hiertoe behooren deels maatregelen, die iedere onderneming zelf in eigen hand heeft (terrasaanleg, vanggoten, draineering, schoonhouden, plantverband, bemesting snoei, uitdunning), deels zulke, die slechts door algemeene samenwerking kunnen tot stand komen (bestudeering van plantenziekten, de biologie van dierlijke vijanden, zoeken naar middelen tot bestrijding van ziekten en pla-gen in het gewas, selectie, kruisingsproeven, onderzoekinpla-gen om-trent de factoren, welke de essentiëele eigenschappen van het

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 61-87)