• No results found

BOEKBESPREKING. 145 zal kunnen voeren en ziet in dit kantoor eene instelling, die de Indische

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 157-165)

FinancieeI=Economische Kroniek

BOEKBESPREKING. 145 zal kunnen voeren en ziet in dit kantoor eene instelling, die de Indische

staatsinrichting niet kan missen zoodat de Regeering — in stede van op inkrimping — eene doeltreffende bezetting daarvan bedacht moet zijn.

Dit meeningsverschil omtrent de principieele lijn, die ten aanzien van de overdracht van bevoegdheden gevolgd zal moeten worden, heeft de Com-missie echter niet verhinderd, al aanstonds een aantal zaken te noemen, waarbij eene onvoorwaardelijke machtiging tot beslissing aan den betrok-ken of aan een bepaalden departementschef kan worden verleend.

Een wedergave van deze administratieve bemoeiingen, die in de laatste paragraaf van het verslag worden opgesomd, moge hier achterwege worden gelaten en volstaan kan worden met de opmerking, dat in die lijsten heel wat bevoegdheden zijn genoemd, waarbij men zich met verbazing afvraagt hoe het mogelijk is, dat zij tot op den huidigen dag door de Regeering in eigen hand werden gehouden.

v. d. B.

Over de behoefte van het dierlijk organisme aan anti-beri-beri-vitame, en over het gehalte van verschillende voedingsmiddelen aan dit vitamine, door Dr. B. C. P. Jansen.

(Mededeelingen van den Burg.

Geneesk. Dienst in NederL Indië, 1923 deel I).

Dr. Jansen, hoofd van de scheikundige afdeeling van het laboratorium van den B. G. D. te Weltevreden, heeft een onderzoek gepubliceerd over het voorkomen van vitaminen in Indische voedingsstoffen, dat ook buiten de kringen der vakmenschen de aandacht verdient. De vitaminen spelen in onze dagelijksche voeding een groote rol, vooral in een land als Neder-landsch-Indië, waar steeds gevaar bestaat, dat men een tekort aan deze voor ons welzijn noodzakelijke voedingsstoffen krijgt en in verband daar-mede aangetast wordt door een der ziekten, welke door een onvoldoend vitaminegebruik veroorzaakt worden. Hoewel op dit gebied nog veel te onderzoeken overblijft, zijn tal van belangrijke feiten ontdekt; zoo b.v., dat gebrek aan bepaalde groepen „accessory food factors" bepaalde ziekten ten gevolge heeft. Neemt men een te geringe hoeveelheid in water oplosbare, z.g. B-vitaminen, tot zich, dan kan dit beri-beri veroorzaken. In het zilvervlies van de rijst zijn deze B-vitaminen rijkelijk aanwezig, in de korrel zelf ont-breken zij geheel; vandaar, dat het voortdurend gebruik van gepolijste rijst tot beri-beri kan leiden. De ziekte is dan te bestrijden en anders te voorkomen, door de afgeslepen rijst door rijst met het zilvervlies te ver-vangen, of, wanneer dit niet uitvoerbaar is, het tekort aan vitaminen aan te vullen door andere voedingsmiddelen, die rijk aan vitaminen zijn, in het

menu op te nemen. Als zoodanig zijn katjang idjoe en andere katjangsoorten het meest bekend.

In de laatste jaren is onze kennis van de vitaminen met groote schreden vooruit gegaan. Gedurende den oorlog, toen groote menschenmassa's van centrale punten uit gevoed moesten worden en rationeele proviandeering van de legers een levenskwestie voor het behoud van de natie werd, begon men meer aandacht aan de vitaminen te besteden. Van hoeveel belang een goede voedselvoorziening was, blijkt wel uit het feit, dat veldtoch-ten verloren zijn en veroverde gebieden ontruimd moesveldtoch-ten worden, omdat men er niet in slaagde den gezondheidstoestand van de troepen op peil te houden; achteraf is gebleken, dat de oorzaak gelegen was in onvoldoenden toevoer van vitaminen. Ook voor de voeding van de Inlandsche bevolking in onzen archipel werd het vitaminenvraagstuk urgent, toen in 1919 het vcedsel-tekort dreigend aan den horizon verscheen en in verband daarmede groote hoeveelheden voedingsmiddelen, als ngaplek (gedroogde cassave-wortel), voor de menschelijke voeding werden gebruikt, die vroeger een ondergeschikte rol daarbij hadden gespeeld. Men diende na te gaan, of hierdoor geen gevaar voor vitaminentekorten kon ontstaan.

Ook uit ander oogpunt blijft de vitaminekwestie voor Nederlandsch-Indië van groot gewicht. Het leger krijgt tegenwoordig weer witte, gepolijste rijst te eten. Daarbij moet men een antwoord zoeken op de vraag: wat moet er naast deze vitamine-arme, geslepen rijst worden verstrekt om het optreden van beri-beri te voorkomen?

Er is nog een derde reden, welke ons noopt onze aandacht op het vitami-nenvraagstuk gevestigd te houden. Er bestaat kans, dat Indië langzamer-hand van den toestand van den landbouwstaat overgaat in dien van een land met groot-industrie; eigenlijk is dat reeds het geval, wanneer men bedenkt, dat de ondernemingslandbouw in het algemeen voornamelijk uit-voerproducten voortbrengt en ten aanzien van de voedselvoorziening dus eenzelfde rol speelt als de groot-industrie: die van consument, niet van voortbrenger. Zoo wordt een steeds grooter deel van de bevolking aan de inheemsche voedselproductie onttrokken en dit brengt een gevaar mede.

Tot nu toe eet de landbouwende bevolking, altijd nog het grootste deel, eigen geteelde rijst, die zij zelf stampt. Daarbij wordt het kaf verwijderd e:i gaat wel is waar ook een deel van het zilvervlies verloren, maar de gestampte rijst bevat toch nog voldoende vitaminen om de bevolking te beschermen tegen beri-beri. Indien met een voortschrijdende industrialisatie een steeds grooter deel der Javaansche bevolking de rijst gaat betrekken van pelmolens, krijgt zij een vitamine-arm product te eten: bij de machinale bewerking wordt het zilvervlies volkomen verwijderd, wat een voor opslag en vervoer veel duurzamer product geeft, dat door zijn helderwit uiterlijk een veel hooger prijs op de markt kan bedingen. Dr. Jansen wijst in verband daarmede op het gevaar, dat zich hier dergelijke verschijnselen zullen gaan voordoen, als men in de katoenstaten van Noord-Amerika waargenomen heeft na de industrialisatie ervan, toen de pellagra, eveneens een ziekte,

BOEKBESPREKING. 147 welke door een slecht samengestelde voeding ontstaat, daar in hevige

mate is gaan optreden.

Blijkt uit bovenstaande voldoende de groote sociale beteekenis van de vitaminenstudie, de techniek van een onderzoek, als door Dr. Jansen is ver-richt, is niet eenvoudig, omdat men het vitaminen-gehalte niet met chemi-sche methoden in het laboratorium kan bepalen, maar daarvoor langdurige voedingsproeven moet nemen en kippen of duiven maanden lang met nauwkeurig bereide voedingsmengsels moet in leven houden om na te gaan, of deze beriberiverschijnselen veroorzaken. In het algemeen gesproken werd zoo gewerkt, dat een aantal proefdieren een voeder zonder vitaminen kreeg, waaraan dan de te onderzoeken voedingsmiddelen werden toege-voegd in verschillende verhoudingen ten einde na te gaan, in hoeverre zij het vitaminetekort konden completeeren. Ook deze kwestie is niet een eenvoudig rekensommetje; het is een veel meer gecompliceerd vraagstuk.

De schrijver heeft voor een groot aantal Indische voedingsmiddelen nage-gaan, in hoeverre zij vitamine-arm voedsel kunnen aanvullen. Hij heeft daarbij een aantal vitaminerijke gevonden, die even goed als katjang idjoe of rijstzemelen het vitaminegebrek van gepolijste rijst kunnen compen-seeren, waarbij djawawoet (een soort gerst), peteh-boonen en kanaripitten als karakeristiek Indische hier kunnen worden vermeld.

Het zou ons te ver voeren hier al de conclusies van het onderzoek samen te vatten. Slechts wil ik hier nogmaals wijzen op het zeer groote belang van het door Dr. Jansen behandelde vraagstuk en van zijn verdienstelijke bijdrage tot het oplossen ervan.

Het is te hopen, dat een deskundige ons leekenpubliek eens helpen zal aan een populaire voedingsleer, waarin deze nieuwe vondsten verwerkt worden en tot gemeen goed worden gemaakt. De kennis ervan is nog zeer on-voldoende tot het groote publiek doorgedrongen, terwijl toch een beter inz;cht in deze kwesties heel wat lijden zou kunnen voorkomen en misschien zelfs levens zou kunnen sparen. Dit geldt zoowel voor den Europeaan als voor de Inlandsche bevolking, zoowel voor de voeding der volwassenen als voor de kindervoeding.

Rubberlatex en hare indastrieele beteekenis, door A. van Rossem.

Mededceling van den Rijks Rubber-dienst te Delft, overgedrukt uit het

Chemisch Weekblad, D. 20, No. 9 en 10.

In de productie van grondstoffen, waaraan de wereld behoefte heeft, nemen de tropen een eigenaardige plaats in door het feit, dat tal van de voortbrengselen, welke zij op de markt werpen, van planten afkomstig zijn, die eerst vier of vijf jaar na het uitplanten oogsten beginnen te geven.

Dientengevolge kan de aanplant zich niet zoo gemakkelijk richten naar de behoefte; dit veroorzaakt weer, dat bij een snel toenemende vraag de

uit-breiding der aanplantingen eerst jaren later de toenemende behoefte kan bevredigen, tevens echter ontstaat dan het gevaar, dat de toeneming der vraag overschat wordt en op een zeker tijdstip plotseling blijkt, dat een te groot oppervlak in productie is, een te groote hoeveelheid aan de markt komt en het verbroken evenwicht tusschen vraag en aanbod tot een snelle daling der prijzen en daarmede tot crisistoestanden leidt.

De rubbercultuur maakt tegenwoordig dergelijke lotgevallen door. Men tracht door kunstmatige beperking der productie tot stabieler prijzen te komen; tevens zijn echter de eigenaren der aanplantingen, voor wier product geen gereede afzet te vinden is, erop bedacht nieuwe toepassingen voor hun product te zoeken. In den laatsten tijd is daarbij een nieuwe richting voor het verbruik geopend, welke schijnt te leiden naar een zeer ruim gebied voor nieuwe toepassingen. De heer van Rossem, in bovengenoemde publicatie vlot en helder enkele dezer toepassingen schetsende, teekent er bij aan, dat, zooals de rubberindustrie zich op het huidige oogenblik laat aanzien, zij aan den vooravond staat van ingrijpende wijzigingen, welke voor een industrie, die zoolang in het zelfde spoor heeft geloopen, weinig minder dan revolutionair genoemd mogen worden.

Het gaat om het product in anderen vorm. Tot nu toe werd het product van onze rubberboomen in het algemeen aan de markt gebracht als dro-ge rubber, in den vorm van vellen of landro-ge strooken, welke uit het melksap van de boomen worden bereid. Bij de nieuwe richting verscheept men het melksap zelf, zooals dit uit de boomen verkregen wordt, na zuivering en na toevoeging van ammoniak om het vloeibaar te houden, als zoodanig naai-de centra in Europa en Amerika, waar het dan vernaai-der in naai-de industrie wordt verwerkt.

Van de toepassing van latex voor industriëele doeleinden vermeldt de heer van Rossem in de eerste plaats het gebruik van latex in de papier-fabricage. Door een Engelsch onderzoeker, Fred. Kaye, is een procédé uitge-vonden om door toevoeging van het melksap aan de brei, waaruit papier

vervaardigd wordt, de kwaliteit van dit laatste te verbeteren en het proces te bekorten. Daarbij dient dan tevens in aanmerking te worden genomen, dat het door dit proces wellicht mogelijk zal worden grondstoffen te benut-ten, welke tot nu toe niet voor de papierfabricage in aanmerking kwamen.

Het is bekend, welke ongehoorde hoeveelheden hout voor de fabricage van courantenpapier worden verslonden. Geen wonder, dat men meermalen heeft uitgezien naar andere grondstoffen voor de papierfabricage. Zoo werd b.v.

een onderzoek ingesteld naar de vraag, welke plantaardige producten in Engelsch-Indië (bedoeld worden de Engelsche koloniën in Azië) in aan-merking zouden komen als grondstoffen voor de papierfabricage. Het mag waarschijnlijk geacht worden, dat sommige tot nu toe als te minderwaardig beschouwde grondstoffen met behulp van het Kaye-proces in staat zullen zijn papier te leveren van voldoende kwaliteit. De heer van Rossem be-rekent, dat, mocht men eenmaal 1/10 van de wereldproductie van papier met 1% latex bereiden, hiervoor een hoeveelheid van rond 30.000 ton

BOEKBESPREKING. 149

melksap noodig zou zijn, wat neer zou komen op een onttrekken van ruim 10.000 ton rubber aan de markt.

Voor den rubberplanter is dit een gewichtig punt: de toepassing van melksap in de papierindustrie zou ten volle een vergrooting van de vraag beteekenen. Anders is het bij een aantal andere toepassingen in de rubber-industrie, waarbij men door het gebruik van latex verbetering hoopt te brengen in reeds bestaande procédé's, waarbij thans nog gewoonlijk droge rubber als grondstof dient.

De schrijver bespreekt daarna het gebruik van latex voor het impreg-neeren en bestrijken van canvas en draad en voor de bereiding van rubber en rubbermengsels met behulp van de verstuivingsprocédé's. Ook het waterdicht maken van kleederen met behulp van latex en de nieuwe metho-den, waarbij men latex vulkaniseert, worden daarbij vermeld. Vervolgens worden uitvoerig de voor- en nadeelen uiteengezet van de nieuwe bereidingswijzen, waarbij latex in zeer fijne deeltjes verdeeld de lucht wordt

ingeslingerd, terwijl een stroom verwarmde lucht ertegen in geblazen wordt;

daardoor wordt het vocht eraan onttrokken en valt de droge rubber als een fijne sneeuw naar beneden.

Ten slotte wordt de conserveering en het vervoer van latex behandeld.

De markt begint reeds aardige kwanta af te nemen. Veel cijfers daarover zijn niet bekend; de schrijver vermeldt voor 1921 52 ton, voor de eerste tien maanden van 1922 646 ton voor Belawan alleen. Voor 1923 wordt een uitvoer uit Belawan van 23.000 ton latex verwacht.

De schrijver eindigt dan met de woorden:

„Het laat zich naar mijn stellige overtuiging aanzien, dat het vervoer van latex in de eerstkomende jaren van groote beteekenis zal worden. Het zou echter onjuist zijn, daaruit de meening af te leiden, dat latex gaandeweg crëpe en sheet op de markt zou verdringen. Dat zal zeer zeker niet het geval zijn. In de eerste plaats zal latex wel nimmer een handelsartikel worden, zooals thans ruwe rubber, maar steeds vrijwel direct naar de plaats van hare bestemming worden vervoerd, dus rechtstreeks van producent naar consument. Bovendien hoede men zich voor de foutieve meening als zou de rubberfabrikant thans in eens alles met latex kunnen doen; ruwe rubber zal voor hem vermoedelijk steeds een onontbeerlijke grondstof blijven."

Het voedselverbniik in eenige distric-ten van de Residentie Pasoeroean, door W. E. K. Baron van Lynden en A.M.

P. A. Scheltema. Mededeelingen van het Statistisch Kantoor van het De-partement van Landbouw, Nijverheid en Handel, No. 9.

In een van verscheidene graphieken en tabellen voorzien werkje hebben de bovengenoemde schrijvers een groot aantal gegevens bijeengebracht over het voedselverbruik door de Inlandsche bevolking in een deel van

Pasoeroean. Het is belangrijk studiemateriaal, waaruit de schrijvers verschil-lende niet verwachte conclusies hebben kunnen trekken. Over het verbruik van voedingsmiddelen bezat men tot nu toe slechts gegevens, uit pro-ductiestatist'eken en in- en uitvoercijfers berekend, gemiddelde cijfers dus voor het verbruik in groote gebieden, waaruit de differentiatie van het verbruik naar de streek, naar den welstand van de consumenten e.d. n'et af te leiden viel. Het in bovenstaande publicatie beschreven onderzoek nu hield zich wel met deze onderdeelen bezig; het werd als het ware van binnen uit ondernomen. Een op groote schaal (bij 28.343 personen) gehouden onderzoek betrof de voornaamste plantaardige voedingsmiddelen;

een op kleiner schaal (bij 2384 en 1465 personen) ingericht onderzoek liep over de consumptie van alle voedingsmiddelen.

Het eerste onderzoek gaf belangrijke resultaten, wat betreft het verbruik van maïs en rijst. De personen, bij wie het onderzoek gehouden werd, zijn verdeeld in twee groepen: grondbezitters en niet-grondbezitters; de ver-schillen in het verbruik zijn echter tusschen beide groepen niet groot;

voor de niet-grondbezitters is het gemiddelde iets lager. Voor eerstge-noemden bleek voor het district Kepandjen, dat het totale verbruik van rijst en maïs tezamen zeer constant is; het wisselt af tusschen 0.83—0.92 katti per dag; van Mei tot Juni stijgt het aandeel van rijst erin; voor Juni wordt gemiddeld 0.87 katti rijst gegeten en slechts 0.03 katti maïs, in October vindt men als gemiddelde voor rijst slechts 0.41 katti, tegen 0.45 voor maïs. Het verbruik van cassave is gering en valt voornl. in de eerste maanden des jaars. Voor het district Poerworedjo werden groote verschillen in het totale verbruik gevonden; men vindt er een sterke inzinking in Maart, terwijl Januari een maximum vertoont. Voor een ander onderdistrict werd een vrij belangrijk cassaveverbruik gevonden in Februari (0.18 katti bij de niet-grondbezitters).

Tn hoofdstuk IV, „Invloed van plaatselijk landbouwomstandigheden op het verbruik", wijzen de schrijvers erop, dat de economische toestand der be-volking, die gedeeltelijk nog in het stadium der producten-huishouding verkeert, medebrengt, dat het karakter der consumptie door de productie bepaald wordt, niet omgekeerd, zooals in de meer gedifferentieerde maat-schappij. Door een beschrijving van de achtereenvolgende oogsten aan rijst en maïs te geven en de cijfers daarmede te vergelijken, wordt dit nader aangetoond. Zoodra de nieuwe maïsoogst binnenkomt, wordt het maïsverbruik maximaal; zoodra de padi geoogst wordt, gaat het rijstverbruik stijgen.

Een volgende reeks geeft een beeld van de kosten van het rantsoen.

In Januari werd het meeste ervoor uitgegeven (in 1919 ƒ 0.13 per dag bij een gemiddelde over het geheele jaar van ƒ 0.10, in 1920 ƒ 0.17'/. tegenover een jaargemiddelde van ƒ 0.15), tegelijkertijd echter het minst gegeten.

De maanden van overvloed en tegelijk goedkoopte zijn vooral Apri! en Mei.

Bij het tweede onderzoek werd over een korte periode (half Juli half September 1921) het gemiddeld gebruik van alle voedingsmiddelen

on-BOEKBESPREKING^ 151 derzocht. Ook hierbij bleek weer de invloed van de productie op het verbruik; zoo werd in de onmiddellijke nabijheid van de streek der in-landsche rietcultuur, veel meer inin-landsche rietsuiker gegeten dan fabrieks-suiker. Het verbruik van klapperolie was laag, niet meer dan 1. 1. cAV. voor Kepandjen, 2. 2 cM3 voor Poerworedjo, waarbij dan nog resp. 22.5 gram en 18.1 gram versch klappervleesch komen.

Vervolgens wordt de invloed van allerlei factoren op het voedselverbruik nagegaan. De gezinnen werden daartoe verdeeld in vier klassen van wel-stand. De verschillen in de verbruikte hoeveelheden zijn opmerkelijk klein;

bij nadere beschouwing vindt men toch nog wel verschillen, wanneer men de grootte van het gezin in aanmerking neemt. Bij de grootere gezinnen is het gemiddeld gebruik der bij-voedingsmiddelen lager, dan bij de kleine;

het rijstverbruik per hoofd is bij beide groepen vrijwel even groot, waaruit de schrijvers afleiden, dat men een voorkeur heeft voor rijst en blijkbaar pas in de laatste plaats het rantsoen daarvan gaat verminderen, zelfs in de grootste gezinnen.

Daarna is de invloed van het beroep en van de nationaliteit (Javaan of Madoerees) behandeld en zijn de kosten der rantsoenen per hoofd en per gezin berekend.

Het verbruik wordt vervolgens getoetst aan de eischen der voedings-hygiëne. In een laatste hoofdstuk wordt de representatieve waarde van het onderzoek uiteen gezet. De schrijvers komen tot een gemiddelde van Januari tot half September (uitgez. Juni — half Juli) van 64.7 gr. eiwit 24 0 gr vet

^ o \ Lk 0 0oy d r a t e n e" 2°5 7 Cal" v o o r Poerworedjo; voor Kepandjen 71.2. 26.4 en 383.5 gr. met 2120 cal., In den schralen tijd dalen deze gemid-delden tot 55 gr. eiwit, 25 gr. vet, 190 gr. koolhydraten en 1600 Cal.; in den oogsttijd zijn ze 66 gr. 20 gr. en 400 gr., met 2100 Col. —Deze cijfers stemmen vrij goed overeen met de voor geheel Java geldende.

In een aanhangsel wordt dan nog iets medegedeeld over het voedsel-verbruik op de onderneming Ranoepani, op 2100 M. boven zee gelegen Alle door de opgezetenen verbruikte voedingsmiddelen worden uit de toko betrokken, zoodat de cijfers gemakkelijk waren op te nemen

Onderzoekingen, als de hierboven besprokene, zijn voor een beter inzicht in de voedselvoorziening der Inlandsche bevolking van groot belang Het is te hopen, dat dergelijke enquêtes over het verbruik zullen worden voort-gezet en daarin ook eens enkele minder welvarende streken bv in Audden-Java, zullen worden opgenomen. De detailstudie van enkele gebieden kan ons materiaal leveren, dat een zeer welkome aanvulling vormt van de

Onderzoekingen, als de hierboven besprokene, zijn voor een beter inzicht in de voedselvoorziening der Inlandsche bevolking van groot belang Het is te hopen, dat dergelijke enquêtes over het verbruik zullen worden voort-gezet en daarin ook eens enkele minder welvarende streken bv in Audden-Java, zullen worden opgenomen. De detailstudie van enkele gebieden kan ons materiaal leveren, dat een zeer welkome aanvulling vormt van de

In document BIBLIOTHEEK KITLV •I (pagina 157-165)