• No results found

VALST AR/SCHEEPSTRA

In document 1939-1945 D E E L (pagina 64-76)

maar zijn vrouw en schoonouders werden gearresteerd. Grote gewetensnood bij Valstar: moest hij zich niet aanmelden? ‘De beslissing viel, toen (zijn) vrouw hem uit de gevangenis een clandestien briefje zond - geen klacht, maar de aansporing zich meer dan ooit in te zetten voor de goede zaak.’1

Van D ijk en van der Horst moet men zien als organisatoren van het werk der Knokploegen - Valstar was daarenboven zèlf een uitnemend KP-leider. Dat gaf hem een groot prestige bij de Knokploegen met welke hij in contact kwam. Een relaas als wij boven weergaven van zijn voorbeeldige rust bij de Delftse ‘wapenkraak’ deed in KP-kringen in het gehele land de ronde en wie dan de korte, gedrongen gestalte met de donkere, doordringende ogen voor zich kreeg, wist tegenover een verzetsleider te staan die zijn ‘jongens’ aan geen enkel gevaar zou blootstellen dat hij niet zelf meermalen getrotseerd had.

Z o werd ook ‘B ob’ gezien - Liepke Scheepstra, veruit de jongste van de vier: vier-en-twintig toen hij KP-leider werd, meer dan tien jaar jonger dan van der Horst, van D ijk en Valstar die alle drie vijf-en-dertig o f iets ouder waren. Scheepstra was opgegroeid op Schiermonnikoog en beroepsmilitair geworden: korporaal bij de politietroepen. In de zomer van '40 werd hij rijksveldwachter, maar eind '4 1 verliet hij de politie om een functie te aanvaarden bij de veiligheidsafdeling van de Aku te Arnhem. Begin '42 trouwde hij en met volledige instemming van zijn vrouw dook hij in mei '43 onder toen de ex-militairen die tot de politietroepen behoord hadden, zich als eersten in Amersfoort moesten melden. Hij was een boom van een kerel, sterk als een beer, maar (wat belangrijker was) een man wiens durf gekoppeld was aan een zeldzame bezonkenheid van oordeel. ‘Het kenmerkende van de bezettingstijd was’, zo schreven wij in ons vorige deel, toen wij bij de op­ richter van de Raad van Verzet, Jan Thijssen, stilstonden, ‘dat los van elke vooroorlogse maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid opeens geactiveerd werd - personen die zich ont­ popten als de geboren leiders der illegaliteit.’ Z o een was Scheepstra: vier-en- twintig, straks vijf-en-twintig, een ex-korporaal die slechts lager onderwijs genoten had, maar een man die bereid en in staat was om in rustig en ver­ antwoordelijk handelen beslissingen te nemen waar talrijke mensenlevens van afhingen.

HU LP AA N O N D E R D U I K E R S

Het lijkt ons gepast om hier nog bij twee andere KP-leiders stil te staan die, hoe groot hun capaciteiten ook waren, in hun persoonlijkheid een element van koppigheid kenden dat hun bij het illegaal bedrijf wel in veel opzichten te stade kwam maar hen minder dan Valstar en Scheepstra geschikt maakte voor het uitoefenen van de landelijke leiding: Theodorus Dobbe en Johannes Post.

Dobbe, in de zomer van '40 de man die springstoffen opsloeg, in mei '41 de pleger van de aanslag aan de Bemard Zweerskade te Amsterdam, in oktober '42 de organisator van de eerste ‘bonnenkraak’ (Joure), was, zoals wij in ons vorige deel beschreven, in de lente van '43 in Arnhem onder- gedoken. Vandaar trok hij korte tijd later naar Nijmegen. Hij beloofde er zijn vrouw, die zwaar geleden had onder de spanningen die haar man sinds '40 doorstaan had (in de herfst van '4 1 was Dobbe al eens een keer gearres­ teerd geweest - hij was toen uit de gevangenis ontsnapt), dat hij niet meer aan illegaal werk zou deelnemen. Hij deed het toch. Hij kon het niet laten. Zijn eigen K P was een van de meest actieve, maar toen Scheepstra hem in november '43 vroeg, zich met het organiseren van Knokploegen in Limburg en Noord-Brabant te belasten, bleek die taak hem (‘de vrijbuiter, de daden­ mens’, aldus Het Grote Gebod1) minder goed te liggen. Geknipt was hij daarentegen voor het liquideren van verraders. De laatste liquidatie die hij ondernam, zou overigens in september '44 niet de verrader maar hemzelf het leven kosten. Er waren in de illegaliteit toen maar weinigen die op een staat van dienst van vier volle jaren konden wijzen.

De tegenstellingen in de persoonlijkheid van Johannes Post zijn door niemand duidelijker aangegeven dan door dr. J. A . H. J. S. Bruins Slot die als redacteur van het illegale Trouw met Post veel contact had gehad: ‘door- en-door gereformeerd, maar een fantastische vrijbuiter; een man met door- en-door burgerlijke idealen, maar een echte avonturier; nogal wild, maar een echte principiële JV-er’2, waarmee bedoeld wordt: oud-lid van het Gereformeerd Jongelingsverbond. Oud-lid, inderdaad: Johannes Post werd in '43 zeven-en-dertig jaar. Hij kwam uit een Drents gezin met twaalf kinderen en op de boerderij in Nieuwlande die hij verworven had, schonk zijn vrouw hem er acht. In '35 was hij, negen-en-twintig jaar oud, in Ooster- hesselen (de gemeente waartoe Nieuwlande behoorde) wethouder geworden voor de Anti-Revolutionaire Partij. Precies als de Bogaards in

Nieuw-* J. W . Hofwijk in a.v., p. 593. 2J . A. H .J. S. Bruins Slot in Th. Delleman:

Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de Duitse tyrannie (1950), p.

370

-

71

-d o b b e

/

j o h a n n e s p o s t

Vennep keerde hij zich tijdens de bezetting van meet a f aan tegen alles wat de autoriteiten decreteerden: hij weigerde inkomstenbelasting te betalen en ageerde tegen de veeleveringen en vooral ook tegen de Arbeidsdienst. Bij zijn broer Marinus, boer bij Kampen1, vond hij in de herfst van '42 een Joodse onderduiker die hij meenam om vervolgens, met overwinning van een zeker ‘plattelands-antisemitisme’, meer en meer hulp te gaan bieden aan vervolgde Joden - ja, toen hij na de April-Meistakingcn een eigen Knok­ ploeg vormde, trok hij een Joodse onderduikster als koerierster aan. Posts Knokploeg begon, net als de Friese, met overvallen op Plaatselijke Bureau­ houders - één revolver had hij, een tweede werd gesuggereerd met een omgekeerde pijpesteel. ‘Als ik ’s avonds’, aldus in zijn dagverhaal de bij Post ondergedoken LO ’er Arnold Douwes,

‘op de boerderij van de Bigshot, zoals we hem noemden, aankwam, zag ik ge­ woonlijk in de bloemenhof een stelletje onderduikers kuieren, bij de schuur stond dan een groepje in druk gesprek, hier en daar liep een kind met zwarte of gebleekte haren en donkere ogen. De Bigshot zelf zat dan als hij thuis was (hetgeen niet dikwijls het geval was), in conferentie in de voorkamer. . . In de woon­ kamer zag het er uit als in een kledingmagazijn: stapels sokken, overalls en andere nuttige kledingstukken, alle bestemd voor onderduikers, lagen er ver­ spreid.’2

Medio juli moesten Post en zijn vrouw hun boerderij verlaten (de kinderen werden bij familieleden ondergebracht); ze leefden eerst in een schuilplaats in de bossen, van waaruit Post deelnam aan het in brand steken van boerde­ rijen van N S B ’ers, vonden toen elders onderdak en trokken in de herfst naar het westen; een andere broer was er predikant in Rijnsburg.

Ook van Johannes Post ging een ontzaglijke bezieling uit - Valstar en de zoveel jongere Scheepstra waren evenwel betere organisatoren. Er kwamen tussen Valstar en de zeer aan de Anti-Revolutionaire Partij verkleefde Post ook politieke meningsverschillen, want juist door het KP-w erk zag Post voor de A R P een belangrijke toekomst weggelegd, misschien ook wel voor zich­ zelf.3 In deze verwachtingen van de grote KP-leider werd de opvatting weerspiegeld die veel meer illegale werkers eigen was: zij, die in tegen­

1 Marinus Post, die enkele jaren ouder was dan Johannes, leidde in ’4 3-’44 een eigen Knokploeg; in nog sterker mate dan Johannes was hij een ‘vrijbuiter’. 2 Arnold Douwes: ‘Dagboek’, p. 7-8 (Collectie LO/LKP, BO -4). 8 ‘Johan’, zo gaf een van de medewerksters van Johannes Post, Martha van Huessen-Pikaar, een begin '44 met hem gevoerd gesprek weer, ‘w il burgemeester worden van zijn eigen gemeente. ‘Dat kan toch niet’ . . . Maar Johan zegt: ‘Wij hebben het verdiend, Martha, en dat

H U L P A A N O N D E R D U I K E R S

stelling tot zoveel z.g. autoriteiten hun leven op het spel gezet hadden, moesten de vormgevers van bevrijd Nederland worden.

Van augustus '43 tot maart '44 bestond de leiding van de Landelijke Knok­ ploegen uitsluitend uit Valstar, Scheepstra, van D ijk en van der Horst. Deze laatste vormde de schakel met de LO-leiding; hij g a f telkens op, aan hoeveel bonkaarten de LO behoefte had, en regelde voorts de financiën van de Knokploegen. Het geld dat daarvoor nodig was, werd aanvankelijk louter uit fondsen van de LO ter beschikking gesteld, later mede uit die van het Nationaal Steunfonds. Er moest veel gereisd en getrokken worden, soms waren bedragen voor aankopen nodig en voorts kregen de leiders en leden der Knokploegen een wekelijkse vergoeding als zij daar behoefte aan hadden. Dat laatste was steeds het geval bij de K P ’ers die ondergedoken leefden. Veel geld kregen zij niet: per ongehuwde f 25 per week, gehuwden kregen iets meer - dat hing van de gezinsgrootte af. Voorts ontvingen alle K P ’ers twee bonkaarten per maand in plaats van één en met de ‘rokerskaarten’ was men nog iets royaler.

D e vier die de leiding vormden, kwamen als regel eenmaal per week bijeen, veelal in Arnhem ten huize van ‘tante Spiek’ (Hendrika Spieksma-van Zw ol). Valstar, Scheepstra en van D ijk rapporteerden dan welke operaties in voorbereiding waren en wat daarvan te verwachten viel, van der Horst legde er de cijfers van de benodigde bonkaarten naast en men kon dan zien o f men aannemen mocht dat men dat aantal zou halen dan wel o f op korte termijn meer overvallen nodig waren. Het aantal benodigde bonkaarten steeg van maand tot maand. Van Dijk, Valstar en Scheepstra moesten dan ook steeds meer tijd geven aan de vorming van nieuwe Knokploegen. I11 maart '44 werd de leiding van de LK P uitgebreid: Dobbe werd er in opge­ nomen teneinde vooral, gelijk reeds vermeld, in Limburg en Noord-Brabant Knokploegen te vormen, en voorts werd Johannes Post aangetrokken. Deze opereerde toen in het westen des lands; zijn Knokploeg en die van zijn broer Marinus waren in die tijd hoofdzakelijk werkzaam voor de grote organisatie

kunnen niet veel zeggen.’ ‘Dat kan wel zijn, maar daar zullen ze geen rekening mee houden.’ ‘Je moet ons deze hoop niet ontnemen.’ . . . Johan gaat zelfs zo ver met zijn burgemeesterschap dat, wanneer hij baas in zijn gemeente is, er niet meer gemengd mag worden gezwommen.’ (M. van Huessen-Pikaar: Wij en een volk.

DE L E ID IN G DER K N O K P L O E G E N

die het illegale Trouw uitgaf en die per maand ca. 4000 bonkaarten nodig had. Het was Valstar die het eerste contact met Johannes Post legde, maar Johannes, aldus Martha van Huessen-Pikaar, ‘was niet zo gemakkelijk te overreden. Hij was te veel Trouw-man en te vrijgevochten; hij had nooit verslag aan iemand gegeven’1 - tenslotte verklaarde hij zich toch tot samen­ werking bereid2, maar het vlotte niet erg tussen Valstar en hem. In april werd met hem afgesproken dat hij vooreerst naar Groningen zou gaan ten­ einde daar meer eenheid te brengen in de Knokploegen die, anders dan in andere provincies en met name in Friesland het geval was, nog in sterke mate naast elkaar werkten. Friesland alleen al telde in de zomer van '44 e lf Knok­ ploegen die elk een man o f zes, zeven sterk waren. Zij waren zeer op de Friese autonomie gesteld. Toen een groep van de Raad van Verzet eind december '43 een ‘kraak’ in Friesland pleegde, beviel dat, aldus Het Grote

Gebod, ‘de leiding van de Friese K P zo slecht dat alle connecties met de Raad

van Verzet verbroken werden en ‘buitenlandse’ ploegen voortaan zoveel mogelijk uit Friesland werden geweerd.’3

Tegenover de Raad van Verzet die met eigen ploegen ook verscheidene operaties uitvoerde, weinig ‘distributickraken’ overigens (wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug), stelde vooral Valstar zich anders op dan de Friezen: hij was voorstander van een fusie maar dat kon hij er bij zijn medeleden van de landelijke leiding niet doorkrijgen. Met name Johannes Post, de overtuigde anti-revolutionair, ‘stond gereserveerder tegenover samenwerking met de R W omdat deze naar zijn mening politiek tezeer naar links georiënteerd was.’4 Valstar had die fusie vooral wenselijk geacht omdat hij vooruit keek naar het moment waarop de Geallieerden in Europa geland zouden zijn; dan was, meende hij, voor de illegaliteit een geheel nieuwe taak weggelegd: de systematische sabotage van de Duitse verbindings­ lijnen, speciaal van de spoorwegen, en die taak, zo zag hij het, vergde dat alle krachten gebundeld werden. Z e lf ging Valstar begin '44 in het westen des lands naast zijn Knokploegen groepen vormen die zich op de voorberei­

1 A .v., p. 44. 2 Op de inschakeling van Marinus Post en zijn Knokploeg was de leiding van de LKP niet zo gebrand: zij vond hem, aldus Het Grote Gebod, ‘te wild, te onbesuisd, te ongeremd.’ Marinus Post zelf voelde overigens ook niet veel voor die inschakeling. Hij moest ‘van deze bevoogding niets hebben en zei tegen zijn jongens: ‘Als ze me niet willen hebben, dan doen we het op eigen gelegenheid en

geven de bonkaarten weer aan Trouw.’ (K. van Loon in Het Grote Gebod, dl. I p. 550). Zijn Knokploeg trok toen naar de Veluwe en had een tijdlang, gelijk reeds vermeld, haar basis in het ‘Pas-Op-Kamp’. Van daaruit pleegde zij enkele over­ vallen in Gelderland en Overijssel. 8 K . Norel in a.v., p. 438. 4 Rogier van Aerde in a.v., p. 387.

H U L P AA N O N D E R D U I K E R S

ding van de sabotage zouden toeleggen. Daarvoor waren sabotagemiddelen uit Engeland nodig - Valstar zocht voortdurend naar een mogelijkheid om zendcontact met Engeland te krijgen. Dat lukte niet. Desondanks werd eind april-begin mei door de leiding van de Landelijke Knokploegen een illegale werker aangetrokken, Johannes van Bijnen, een reserve-officier, om de grootscheepse sabotage te gaan voorbereiden - hoe hij dat deed, zullen wij in deel 10 beschrijven. In de periode die ons thans bezighoudt, lag het accent bij de operaties der Knokploegen nog volledig bij de overvallen op distributie­ diensten, bevolkingsregisters en G A B ’s, en toen de Sicherheitspolizei in de rijen van de LO /LKP talrijke arrestaties verricht had, kwamen daar nog enkele overvallen op gevangenissen bij.

De Tilburgse ‘kraak’ die wij in de aanhef van dit hoofdstuk beschreven, was niet alleen een spectaculair maar ook een typisch voorbeeld van de operaties der Knokploegen - typisch in zoverre dat het welslagen bepaald werd door de medewerking die de KP-Soest van het te ‘kraken’ object uit ontving: het plan was opgesteld door de chef van de gemeentelijke evacuatiedienst en de werkzaamheden binnen het gebouw waar de controlezegels in de kluis lagen, werden verricht door een ambtenaar van de afdeling-bevolking. Er was overigens in het gemeentehuis permanente politiebewaking aanwezig en dat soort bewaking bemoeilijkte niet alleen in het algemeen de operaties der Knokploegen maar deed ook vele mislukken. Had in Tilburg één van de daar aanwezige politiemannen goed opgelet, dan was de inhoud van de kluis niet buiten het gebouw gekomen.

Voor die politiebewaking werden in de loop van '43 steeds stringenter aanwijzingen gegeven. In januari '43 werd gelast dat bij de bevolkings­ registers dag en nacht agenten aanwezig zouden zijn, eind februari werd bepaald dat, als er niet voldoende agenten waren (dat was op het platteland veelal het geval), alle persoonskaarten en blanco-pb’s buiten de diensturen in brandvrije kasten o f in kluizen opgeborgen moesten worden, in mei (na de April-Meistakingen) werd opdracht gegeven om, indien dergclijke kasten o f kluizen niet aanwezig waren, burger-bewakers aan te stellen, ‘een en ander evenwel onder voortdurende leiding en toezicht der politie’, en toen werd ook de aanwijzing gegeven, ‘eventuele’ G A B ’s onder gelijke bescherming te plaatsen. Die burger-bewakers dienden een dagelijks wisse­ lend wachtwoord te kennen en ieder die ’s avonds o f ’s nachts o f op zaterdag­

DE ‘K R A K E N ’

middag o f zondag het betrokken gebouw wilde betreden, moest dat wacht­ woord kunnen geven.1

In juni en juli werden de eerste distributiediensten door Knokploegen (sommige door de Oranje-Vrijbuiters) ‘gekraakt’ en wij gaven in ons vorige hoofdstuk reeds weer dat het die overvallen waren die er Hirschfeld toe brachten, ‘van de Nederlandse politie te verlangen dat distributiekantoren bewaakt en transporten beschermd werden. Ik ben daarbij’, aldus Hirschfeld in zijn nota van 17 augusutus '43 aan zijn ambtgenoten, ‘zo ver gegaan dat ik de betrokken Nederlandse distributie-organen opgedragen heb, het uitreiken van distributiebescheiden desnoods te staken indien hier geen afdoende hulp werd verleend. Het ingrijpen van de Duitse politie-organen was nodig om deze maatregelen door de Nederlandse politie te doen aan­ vatten’ - Hirschfeld had dus eerst zelf de krachtigst mogelijke pressie op de politie uitgeoefend en toen deze pressie niet voldoende effect ge­ sorteerd had, de bezetter te hulp geroepen.

Die bezetter wilde zijnerzijds nog verder gaan: was in een bepaalde distri- butiekring het distributiekantoor ‘gekraakt’ , dan moest de bevolking gestraft worden door de ‘gekraakte’ distributiebescheiden niet te vervangen, behoudens voorzover die vervanging, zo werd eind juli '43 op de dagelijkse persconferentie meegedeeld, ‘fiir den kriegsnotivendigen Einsatz unbedingt

erforderlich ist.’2 Die straf3 zou echter alleen opgelegd worden indien de bij

dat distributiekantoor werkzame ambtenaren actief bij de ‘kraak’ geholpen hadden o f deze door hun passieve houding mogelijk hadden gemaakt. In de zomer van '43 besefte Hirschfeld dat die straf te ver ging. W el was hij er voorstander van dat de overheid de overvallen zou tegengaan (hij vond ze ‘niet nodig’4 en hij beschouwde ze als een gevaarlijke stap op weg naar een chaos), maar hij begreep dat het niet-vervangen van ‘gekraakte’ distributie­ bescheiden er alleen maar toe zou leiden dat de zwarte handel plaatselijk een krachtige impuls zou krijgen. Bij Rauter wist hij te bereiken, ten eerste, dat de straf alleen opgelegd zou worden indien uit het politie-onderzoek geble­ ken was dat de betrokken ambtenaren zich inderdaad laakbaar gedragen hadden, ten tweede, dat de straf, als deze voldoende gemotiveerd was, niet

1 Gewestelijk politiepresident Arnhem: Rondschrijven, 7 mei 1943, aan alle politie-gezagsdragers (CNO , 36 a). 2 Verslag persconferentie, 21 ju li 1943 (DVK, 52). 3 Ze was Himmler niet zwaar genoeg: deze legde eind augustus '43 Rauter het denkbeeld voor, een gemeente waar distributiebescheiden ‘gekraakt’ waren, ook nog een boete op te leggen ter hoogte van de waarde dier distributiebescheiden op de zwarte markt. 1 H. M . Hirschfeld: ‘Mijn beleid als secretaris-generaal en mijn standpunt t.a.v. de ‘Illegaliteit’ ’ (22 okt. 1945), p. 13 (Collectie-Hirschfeld, 3 c).

H U L P AA N O N D E R D U I K E R S

opgelegd zou worden dan na overleg met hèm. Rauter nam toen van zijn kant als uitvloeisel van het overleg waaraan Hirschfeld in zijn nota van 17 augustus zou refereren, enkele stringente maatregelen. Eind juli gelastte hij dat alle transporten van distributiebescheiden een begeleiding moesten hebben van twee gewapende politiemannen, dat gewapende politiemannen in dienst­ uren steeds in de uitreikingslokalen aanwezig moesten zijn en dat de distri­ butiediensten ’s nachts door gewapenden bewaakt moesten worden. Twee maanden later ging hij nog een stap verder: hij bepaalde toen dat de trans­ porten van distributiebescheiden door de politie georganiseerd moesten worden - met het bepalen van het tijdstip van die transporten alsmede van de te kiezen route zou het personeel van de distributiediensten voortaan niets

In document 1939-1945 D E E L (pagina 64-76)