• No results found

Illegale bellettrie

In document 1939-1945 D E E L (pagina 181-186)

A l in ons vorige deel maakten wij melding van de illegale bellettrie: daar namelijk waar wij er op wezen dat het z.g. Utrechtse Kindercomité dat van de zomer van '42 a f Joodse kinderen had doen onderduiken, begin '43 besloot, van Jan Camperts gedicht ‘Het lied der achttien doden’ een rijmprent te maken die, teneinde voor het onderduikwerk de nodige fondsen te krijgen, clandestien verkocht zou worden. In 500 exemplaren werd een eerste druk gemaakt door de drukker J. Hendriks te Utrecht en deze gingen ad f 5 per stuk zo g rif van de hand dat een van de initiatiefnemers, Geert Lubberhuizen, besloot op de ingeslagen weg door te gaan. Hij deed dat samen met de Hagenaar Charles van Blommestein, die evenals Lubberhuizen in Utrecht

1 Ze zijn nooit teruggevonden; vermoedelijk is iemand uit de buurt op het dropping- terrein gaan zoeken: hij moet zich de zenders toegeëigend hebben. Steman bleef bij van Paaschen, maar kon voor deze weinig uitrichten tot hij bij toeval in juni een geheime agent van het Bureau Inlichtingen ontmoette (H. Leus, uitge­

zonden ten behoeve van de Radiodienst) die bij zijn landing zowel zijn zender als zijn kristallen kwijtgeraakt was, maar sindsdien een nieuwe zender ontvangen had. Steman kon die zender gaan gebruiken en zond spionageberichten uit die van Paaschen met een eigen organisatie (de ‘groep-Pieter’) verzameld had. Van Paaschen bezat de code die aan Biallosterski meegegeven was. In augustus kreeg Steman een eigen zender en daarmee is hij tot in februari '45 in de lucht gebleven - toen werd hij bij toeval gearresteerd, verdacht van illegale contacten. Enkele weken voor de bevrijding werd hij vrijgelaten.

gestudeerd had en daar had deelgenomen aan het studentenverzet. Lubber­ huizen had voor de eerste druk van Camperts gedicht het papier in kleine partijen bij enkele kantoorboekhandels in Utrecht en elders ingekocht maar toen eenmaal in de loop van '43 door van Blommestein en hem de illegale uitgeverij ‘De Bezige B ij’ opgericht werd, was het nodig dat met grote papierleveranciers contact opgenomen w erd; een van de belangrijkste werd van Gelder & Zonen. Z o konden, om te beginnen, van ‘Het lied der achttien doden’ successievelijk v ijf nieuwe drukken verschijnen in een gezamenlijke oplaag van bijna 15 000 exemplaren - de tweede druk verscheen eind '43, en Lubberhuizen en van Blommestein waren toen al ver gevorderd met plannen om voor ‘D e Bezige B ij’ een heel fonds van illegale uitgaven op te bouwen.

Van het begin der bezetting a f had zich bij velen een ware leeshonger gemanifesteerd: er was een behoefte aan culturele verdieping, men had, doordat de verduistering het niet aantrekkelijk maakte ’s avonds de straat op te gaan, ook meer tijd om te lezen dan vroeger - uit dit alles vloeide voort dat vooral in de eerste drie bezettingsjaren opvallend veel boeken gekocht o f uit bibliotheken geleend werden; het aantal uitleningen uit de openbare en bijzondere leeszalen was in '43, met '39 vergeleken, ongeveer verdubbeld. Voor de aankoop van boeken had een deel van het publiek ook meer geld beschikbaar dan vroeger - er was immers in het algemeen in de winkels minder te koop. De uitgevers konden aan de vraag bij het publiek nauwelijks in voldoende mate tegemoet komen. Welnu, al in '41 en '42 slaagden verscheidenen hunner er in, papier clandestien geleverd te krijgen zodat zij van de meest gezochte boeken, buiten alle officiële toewijzingen om, herdrukken deden verschijnen; die herdrukken werden dan in niet te grote porties (men moest steeds met de mogelijkheid van controle in de winkels rekening houden) aan vertrouwde boekhandelaren doorgegeven.

Daar bleef het niet bij. De werken van honderden auteurs, binnen- en buitenlandse, waren verboden, en in de loop van '41 was bepaald dat voor elke druk van een nieuw en elke herdruk van een bestaand werk toestemming nodig was van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Op grond van die toestemming kon een uitgever dan een papiertoewijzing aanvragen. De regeling voor die papiertoewijzingen bevatte evenwel een lacune: aan­ vankelijk waren drukorders waar minder dan v ijf kilo papier mee gemoeid was, vrij. In '42 werd die v ijf kilo tot v ijf pond verlaagd, maar zolang die uitzonderingsregeling gold (ze werd in de zomer van '43 ingetrokken), waren er verscheidene uitgevers geweest die binnen de grens van v ijf kilo, later van v ijf pond blij vend, bellettrie in kleine oplagen hadden doen verschij­ nen (de uitgever-boekhandelaar A . A. Balkema noemde zijn reeks die tot 19

A N D E K ILLEGAAL W E R K

titels zou uitlopen, ‘D e V ijf Ponden-Pers’) - anderen waren er die van meet a f aan door deze en dergelijke voorschriften alleen meer geërgerd werden en in wie slechts één behoefte leefde: te drukken wat zij zelf wensten te drukken, los van elke overheidsbemoeienis.

Tot die eersten in wie die behoefte naar boven kwam, behoorden de Haagse uitgever Bert Bakker, directeur van D . A . Daamen’s Uitgeversmaatschappij, en de Groninger schilder en graficus H. N . Werkman. Misschien is het door Bakker geschreven gedicht ‘Oranje boven / Leve de Koningin’, dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (31 augus­ tus '40) in 3 000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van ‘echte’ illegale bellettrie geweest - ‘echt’ in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder de ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde: ‘Geeft door dit lied, / opdat het Haar bereike, / W ier strijd ons staande houdt / en nóóit de vlag doet strijken.’

Werkman ging op een andere wijze aan de slag: hij zorgde zèlf voor de artistieke uitvoering van kleine bibliofiele uitgaven die hij ook zelf drukte, meestal in enkele tientallen exemplaren; samen met een hervormde predi­ kant uit Friesland, de dichter-schrijver F. R . A. Henkels, bracht hij die in omloop. Zij noemden hun serie ‘D e Blauwe Schuit’, hetgeen een toespeling was op een passage uit Erasmus waarin deze al degenen die niet in een Middel­ eeuws gilde opgenomen konden worden, in een ‘blauwe schuit’ samenge­ bracht had - een beeld dat Hieronymus Bosch voor een van zijn schilderijen had gebruikt. Die naam was door Werkman en Henkels bewust gekozen: ‘De Blauwe Schuit’ getuigde van afkeer jegens de Kultuurkamer en haar gilden. W erkman (hij is kort voor de bevrijding van Groningen gefusilleerd) zou het in totaal tot 52 illegale bellettristische drukwerken brengen waarvan 40 in de serie ‘De Blauwe Schuit’ opgenomen waren. U it een oogpunt van grafische vormgeving had hij daarbij volstrekt nieuwe wegen ingeslagen.

Het door Dirk de Jong na de oorlog met zoveel piëteit en deskundigheid samengestelde werk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliograjie van illegale en

clandestiene bellettrie (1958) vermeldt in totaal niet minder dan 10 19 titels,

daaronder 23 titels van illegale bellettristische tijdschriften van welke Ad

Interim (onder redactie van o.m. Jaap Rom ijn), Podium (onder redactie van

P. Kalma, Fokke Sierksma, C . van der Noord en G. L. Meinsma) en Het

Spuigat (onder redactie van Gerard den Brabander1) na de bevrijding voort­

gezet werden, Het Spuigat onder de titel Centaur. Tot die 10 19 titels behoor­

den evenwel enkele die w el tijdens de bezetting in druk gereedgemaakt waren doch eerst nadien verschenen, trouwens ook een niet zo gering aantal werken die niet gedrukt werden maar die in gestencilde o f zelfs louter over­ geschreven exemplaren gingen circuleren. De meeste van die uitgaven stammen uit de periode tussen de April-Meistakingen van '43 en september '44, zij het dat de illegale bellettrie het toch ook in de hongerwinter tot een aanzienlijke omvang bracht, alle moeilijkheden ten spijt. Van die moeilijk­ heden getuigde menig colofon, zo dat van de Nederlandse vertaling van een Poolse legende (‘De legende van Krakus en de draak’) die, vertaald en ge­ ïllustreerd door ‘A. Nonymus’ (]. H. van Eikeren) in opdracht van de uit­ gever F. G. Kroonder in 750 exemplaren gedrukt werd bij de Drukkerij J. K . Smit & Zn. te Amsterdam. ‘Dit werkje’, aldus het colofon,

‘werd begonnen in de barre wintermaand van december 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in april 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia’s die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange ver­ traging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt. . .’*

D irk de Jong heeft in de geciteerde ondertitel van zijn bibliografie onder­ scheid gemaakt tussen ‘illegale’ en ‘clandestiene’ bellettrie. ‘Illegaal waren’, schreef hij, ‘het proza en de poëzie die rechtstreeks gericht waren tegen de bezetter en zijn trawanten. Clandestien daarentegen was de ‘normale’ litte­ ratuur die geschreven en uitgegeven werd door auteurs en uitgevers die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden’, bijvoorbeeld de aanmelding bij de Kultuurkamer.2 Die indeling is niet onjuist maar wij willen er bij aantekenen dat, naar ons oordeel, datgene wat de clandestiene en de illegale uitgaven van elkaar scheidde, minder belangrijk was dan datgene wat hen verbond: de geest van verzet, zij het dat die geest in de wereld van de boekhandel en de uitgeverij niet steeds vrij was van mede-overwegingen die in het commerciële vlak lagen. Die mede-over- wegingen ontbraken natuurlijk bij een illegaal bedrijf als ‘De Bezige B ij’ - wat daar, toen men eenmaal voor de ondergedoken Joodse kinderen vol­ doende geld bijeen had, aan geld overbleef, werd aan de fondsen toegevoegd waaruit auteurs en toneelspelers die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, ondersteuning ontvingen.

‘h e t v r i j e b o e k i n o n v r i j e t i j d

A N D E R ILLEGAAL W E R K

Een zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren ’40-’45 op hei gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie. Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rim baud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar W ilde (zijn ’Ballad o f Reading Gaol’ !), van Amerikaanse als Em ily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu

Geusen Lieden Boecxken verscheen clandestien in 1944 bij de uitgeverij ‘De

Spieghel’1). In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven o f opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken2, Jac. van Hattum, Albert Helman3, H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins4, S. Vestdijk, Hendrik de Vries en J. W . F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K . H. Heeroma (‘Muus Jacobse’), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer (‘Arend van der Meer’) - jongeren ook als Maurits M ok, A . Th. M ooy (‘A . M arja’) en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.

Deze bibliofiele uitgaven werden vaak uitermate fraai verzorgd - wij mogen de artistieke vormgevers dan ook niet vergeten. Werkman, de origi­ neelste, noemden wij al. Aan talrijke clandestiene o f illegale uitgaven werkten voorts Cees Bantzinger, Joh. H. van Eikeren, Dick Elffers, Jan van Krimpen en Maarten Toonder mee. W at zij presteerden, was een protest tegen cultu­ rele vervlakking, trouwens ook een vorm van die zelfverwerkelijking die voor de creatieve kunstenaar de zin van zijn artistiek bestaan uitmaakt. A l deze kunstenaars (schrijvers èn vormgevers) hadden evenwel uitgevers en

1 Deze uitgeverij had na de oprichting van de Kultuurkamer geweigerd, haar bedrijf legaal voort te zetten. 2 Pseudoniem van W . J. M. A. Asselbergs. 8 Pseu­ doniem van L. A . M. Lichtveld. 4 Pseudoniem van C. L. Schepp.

drukkers nodig. W elnu, ’De Bezige B ij’ bracht het tot 76 uitgaven, A . A. M. Stols tot 64, A . A. Balkema tot 50, Jaap Rom ijn tot 36, A. W . SijthofFtot 24, F. G. Kroonder tot 23 - zouden wij beneden de grens van 20 gaan, dan zouden wij nog enkele tientallen andere uitgevers moeten vermelden. Aan drukkers die grote aantallen illegale o f clandestiene bellettrie drukten (de oplagen lagen soms boven de 1 000 maar liepen in een enkel geval tot 50 000 op), noemen wij Meijer’s Boek- en Handelsdrukkerij, W ormerveer (60 uitgaven), Drukkerij Trio, Den Haag (47), Drukkerij F. Tamminga, Den Haag (46), Drukkerij Boosten & Stols, Maastricht (29) - de drukkerij Johan Enschedé & Zonen, Haarlem, die de distributiebescheiden drukte, drukte óók 2 1 clandestiene uitgaven.

Het is al bij al een opmerkelijke prestatie geweest. Zij heeft aan enkele drukkers van uitgesproken illegale uitgaven het leven gekost en hier en daar ook boekhandels in moeilijkheden gebracht, zij het dat van de zijde van de

Sicherheitspolizei (haar waren die verboden uitgaven in '44 en '45 heel wel

bekend) geen sprake is geweest van een systematische vervolging: zij had daar de tijd niet voor. Er is overigens op de clandestiene en illegale bellettrie van Nederlandse kant niet louter positief gereageerd. Onder verwijzing naar de door Jaap Rom ijn uitgegeven Schildpad-reeks, ‘de Bezige Bij-serie’,

A d Interim ‘en de vele overige afzonderlijke uitgaven’, noemde van Randw ijk

het in de zomer v a n '4 4 ‘verontrustend en soms bepaald weerzinwekkend . . ., te moeten constateren dat evenals vóór de oorlog dezelfde onbenullige romantiek en dezelfde overspannen sexualiteit en puber-visioenen de hoofd­ motieven blijven. W aar is de waarlijk ‘sociale’ kunst in deze dagen?’1 , en Heeroma schreef na de oorlog met betrekking tot de clandestiene bellettrie over ‘een tafereel van op drift geraakte vitale energie’ (waarom ‘op drift geraakt’ ?) ‘naast zakelijke zelfhandhaving, auteurs-ijdelheid en collectio- neurs-bedrijvigheid’2; Heeroma achtte de clandestiene litteratuur wel nuttig, ‘omdat de bezettingstijd er zonder dit kleurige, avontuurhjke bedrijf wel heel kaal en bekommerd zou hebben uitgezien, maar een boodschap voor andere tijden heeft zij niet. Die heeft’, schreef hij, ‘alleen de litteratuur van het verzet’3 - de illegale bellettrie dus.

Ja, voorzover de verzetsgedichten een protest behelsden tegen onder­ drukking en een oproep tot humaniteit, mag men beamen, dat zij ‘een boodschap voor andere tijden’ inhielden, maar in de meeste van die gedichten werd deze ‘boodschap’, naar het ons voorkomt, op een wijze uitgedrukt die

In document 1939-1945 D E E L (pagina 181-186)