• No results found

Hoofdstuk 4 De wetswijzigingen De veranderingen voor de verdachte

4.3 Het implementatiewetsvoorstel vs De Richtlijn 2013/48/EU

4.3.7 Uitzonderlijke omstandigheden

Artikel 28e Sv strekt tot implementatie van artikel 3 lid 6 van de Richtlijn. De hulpofficier van Justitie krijgt hiermee in gevallen van dwingende noodzaak, de mogelijkheid om bijvoorbeeld van de bepalingen betreffende het recht op consultatie- of verhoorbijstand af te wijken. Een dergelijke beslissing zal alleen genomen kunnen worden, voor zover en voor zolang deze rechtvaardiging vindt in de dringende noodzaak om “a. ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen of b. te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek wordt toegebracht”.293 Ook wordt toestemming van de Officier van Justitie vereist294 en moet de beslissing met de gronden waarop het berust in proces-verbaal van het verhoor worden vermeld.

De gronden voor de mogelijkheid tot afwijking komen geheel overeen met de gronden genoemd in artikel 3 lid 6 sub a en sub b van de Richtlijn. Ook wordt de beperkte duur van de maatregel benadrukt door de zinsnede “voor zover en voor zolang”. Wel zou ingevoegd kunnen worden dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden tot een beslissing tot afwijking zal worden overgegaan. De Richtlijn verwijst hiernaar expliciet in artikel 3 lid 6.

De bevoegde persoon tot het nemen van een beslissing tot afwijking, is de hulpofficier van justitie. In de zin van de Richtlijn is hij een “andere bevoegde autoriteit”, wiens beslissing onderworpen moet kunnen worden aan rechterlijke toetsing.295 De Richtlijn vereist hierbij enige vorm van controle op beslissingen. Hoewel de Nederlandse bepaling voorziet in het vereiste van de toestemming van de Officier van Justitie, kan gezegd worden dat daadwerkelijke rechterlijke toetsing door middel van de weg van artikel 359a Sv296 gerealiseerd kan worden. Dit leidt tot overeenstemming met de Richtlijn, “(…)De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat,

292 Hoewel de Richtlijn in de preambule overweging 51 bevordering van de zorgplicht tegenover kwetsbare

verdachten aanstipt, valt niet in te zien waarom een verdachte van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, extra bescherming zou moeten genieten in vergelijking met verdachten genoemd in lid 2 en 3 van artikel 28b Sv.

293 Artikel 28e lid 2 Sv. 294 Artikel 28e lid 3 Sv.

295 Richtlijn 2013/48/EU,art.8 lid 2.

56

indien een tijdelijke afwijking krachtens deze richtlijn is toegestaan door een rechterlijke instantie die geen rechter of rechtbank is, het besluit tot toekenning van de tijdelijke afwijking in ieder geval tijdens de procesfase door een rechtbank moet kunnen worden beoordeeld.”297 De beslissing met de gronden waarop het berust wordt in proces-verbaal van het verhoor geregistreerd. Formeel gezien is dit in lijn met de Richtlijn. Wat het inhoudelijke aspect van de beslissing betreft, zou benadrukt kunnen worden dat rekening wordt gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

57

Conclusie

In deze scriptie werd getracht een overzichtelijk beeld te geven van de ontwikkelingen rondom de invulling- en totstandkoming van het recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor. Zowel op internationaal als op nationaal niveau is een proces zichtbaar door middel van welke dit recht kon evalueren.

De meest recente veranderingen op dit gebied vinden plaats ten gevolge van de Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming. Het recht op toegang tot een advocaat en het daarmee verbonden recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor zijn namelijk belangrijke punten van de Richtlijn. Het Nederlandse wetsvoorstel bouwt voort op de eerder genoemde Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, met de daarin vervatte differentiatie naar strafbaar feit. Hoewel de Richtlijn een dergelijke differentiatie niet kent, maar juist een tweedeling maakt tussen de aangehouden- en niet aangehouden verdachte, staat die er niet aan in de weg om de bepalingen van de Richtlijn op deze manier te implementeren.

"In hoeverre voldoet het implementatiewetsvoorstel raadsman bij politieverhoor, waarin een differentiatie naar strafbaar feit wordt aangebracht, aan de EU-richtlijn 2013/48/EU?" Het implementatiewetsvoorstel voldoet voor een zeer groot deel aan de bepalingen van de Richtlijn. Artikel 27d Sv over de positie van getuige of verdachte, artikel 28b Sv over de aanwijzing van de raadsman en artikel 28d Sv over het recht op verhoorbijstand zijn geheel in overeenstemming met de Richtlijn. Artikel 28c Sv over het recht op consultatiebijstand volgt voor het merendeel de minimumvoorschriften, wel zou de invulling van het begrip “onderhoud” wenselijk zijn. De mogelijkheid tot het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand, welk in artikel 28a Sv is geregeld, voldoet geheel aan de Richtlijn. Wel moet opgelet worden bij de expliciete vermelding van de mogelijkheid tot afstand in artikel 28c lid 2 Sv. Door de expliciete formulering van lid 2:“De verdachte, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, kan slechts afstand doen van het in het eerste lid bedoelde onderhoud, nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht”, lijkt het alsof alleen deze verdachte geïnformeerd zal worden over de gevolgen van zijn beslissing. Een herformulering van deze bepaling lijkt daarom wenselijk te zijn. Artikel 28e Sv, ten slotte, reguleert de mogelijkheid voor de hulpofficier van justitie om

58

van het recht op consultatie- of verhoorbijstand af te wijken. Deze bepaling zou kunnen benadrukken dat dit slechts in uitzonderlijke omstandigheden is toegestaan. De Richtlijn maakt hiervan namelijk een expliciete vermelding. Ook zou genoemd kunnen worden dat bij de beslissing rekening zal worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De rest van artikel 28e Sv is in overeenstemming met de Richtlijn.

Geconcludeerd kan worden dat het implementatiewetsvoorstel voor een groot deel voldoet aan de EU-richtlijn 2013/48/EU. Een aantal genoemde aanpassingen zullen voor de volledigheid aangebracht kunnen worden. Van een lager beschermingsniveau dan het door de Richtlijn voorgestelde minimum is geen sprake.

59

Literatuurlijst

Literatuur

Amelsfoort (Van), Rispens & Grolman 2012

A.van Amelsfoort, I. Rispens & H. Grolman, Handleiding Verhoor, Amsterdam: Stapel & De Koning 2012.

Barkhuysen 2004

T. Barkhuysen, ‘Het EVRM als integraal onderdeel van het Nederlandse materiële bestuursrecht’, in: T. Barkhuysen e.a., De betekenis van het EVRM voor het materiële bestuursrecht (preadviezen VAR), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004. Belinfante & de Reede

A. D.Belinfante & J.L. de Reede, De beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2009.

Blom 2011

T.Blom, Vormen verzuimd tijdens het politieverhoor (oratie Amsterdam UvA), Amsterdam: Vossiuspers Universiteit van Amsterdam 2011.

Fijnaut, 2001

C.J.C.F. Fijnaut, ‘De toelating van de raadsman tot het politiële verdachtenverhoor. Een status questionis op de drempel van de eenentwintigste eeuw’, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, Het vooronderzoek in strafzaken, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 671-772.

Kronenberg & de Wilde 2007

M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer 2007.

Minkenhof 2009

60

Naeyé 1989

J.Naeyé, Heterdaad: Politiebevoegdheden bij ontdekking op heterdaad in theorie en praktijk, Arnhem: Gouda Quint 1989.

Spronken, 2001

T. Spronken, Verdediging: een onderzoek naar de normering van het optreden van advocaten in strafzaken, Deventer: Gouda Quint 2001.

Stevens e.a., 2010

L. Stevens e.a., Raadsman bij het politieverhoor. Eindrapport, Rotterdam: Erasmus Universiteit 2010.

Van Zwieten 2001

L.J.A. van Zwieten, Bijzondere verhoortechnieken art 29 Sv, Gouda: Quint Deventer 2001.

Rechtspraak: EHRM

EHRM 8 juni 1976, 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel/Nederland). EHRM 18 januari 1978, 5310/71 (Ierland/Verenigd Koninkrijk).

EHRM 10 december 1982, 7604/76,7719/76,7781/77,7913/77 (Foti e.a./ Italië). EHRM 30 september 1985, 9300/81 (Can/Oostenrijk).

EHRM 12 juli 1988, 10862/84 (Schenk/Zwitserland).

EHRM 28 november 1991, 12629/87; 13965/88 (S. /Switzerland). EHRM 24 november 1993, 13972/88 ( Imbrioscia/ Zwitserland). EHRM 8 februari 1996, 18731/91 (John Murray/Verenigd Koninkrijk). EHRM 2 mei 2000, 35718/97 (Condron/Verenigd Koninkrijk).

EHRM 6 juni 2000, 36408/97 (Averill/Verenigd Koninkrijk). EHRM 6 juni 2000, 28135/95 (Magee/Verenigd Koninkrijk).

61

EHRM 16 oktober 2001, 39846/98 ( Brennan/Verenigd Koninkrijk). EHRM 27 november 2008, 36391/02 (Salduz/Turkije).

EHRM, 11 december 2008, 4268/04 (Panovits/Cyprus). EHRM 24 september 2009, 7025/04 (Pishchalnikov/Rusland). EHRM 13 oktober 2009, 7377/03 (Dayanan tegen Turkije). EHRM 14 oktober 2010, 1466/07 (Brusco/Frankrijk). EHRM 24 oktober 2013, 62880/11 (Navone e.a./Monaco).

Hoge Raad

HR 2 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7396 ( Nalatige inspecteur). HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079 (Post Salduz).

HR 9 november 2010,ECLI:NL:HR:2010:BN7727 HR 11 juni 2013,ECLI:NL:HR:2013:CA2555. HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770.