• No results found

Hoofdstuk 3 De Richtlijn 2013/48/EU De inhoud en ratio van de bepalingen

3.2 De Inhoud van de richtlijn

Vanaf het moment waarop een persoon in een strafprocedure, door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, in kennis wordt gesteld ervan verdacht of beschuldigd te worden een strafbaar feit te hebben begaan, is de richtlijn 2013/48/EU van toepassing. Daarbij maakt het niet uit of de verdachte of beklaagde156 personen van hun vrijheid zijn ontnomen.157

Mocht een persoon (bijvoorbeeld een getuige) een dergelijk bericht niet ontvangen hebben maar wel in de loop van het verhoor door de politie, de status van een verdachte of beklaagde verkrijgen, dan zijn de bepalingen van de richtlijn eveneens op hem van toepassing.158 Het

verhoor dient dan onmiddellijk te worden stopgezet. Zodra de persoon op de hoogte wordt

151 Ibid.

152 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2014/15, 34 157, 3, p.4 (MvT). 153 Richtlijn 2013/48/EU, preambule overweging 53.

154 Ibid, preambule overweging 54. 155 Ibid, art,15.

156 Het Nederlandse rechtsstelsel spreekt van een “verdachte”. Dit in tegenstelling tot sommige andere

lidstaten die een verdachte, tegen wie vervolging is ingesteld, met de term “beklaagde” noemen. Zij hanteren dus twee vormen, die van “verdachte” tegen welke nog geen vervolging is ingesteld en die van “beklaagde” tegen welke juist wel vervolging wordt ingesteld. Zie hierover Kamerstukken II 2014/15, 34 157, 3, p.9 (MvT).

157 Richtlijn 2013/48/EU, art.2 lid 1. 158 Ibid, art.2 lid 3.

36

gesteld van het feit dat hij verdachte of beklaagde is en dat hij de in de richtlijn vastgelegde rechten ten volle mag uitoefenen, kan het verhoor weer voortgezet worden. 159

Lichte strafbare feiten, zoals verkeersovertredingen, welke bijvoorbeeld door middel van een strafbeschikking afgedaan kunnen worden vallen niet onder de werking van de richtlijn.160

Indien bij een in strafzaken bevoegde rechtbank bezwaar kan worden aangetekend tegen een buitengerechtelijk opgelegde sanctie, en de betrokkene hiervan ook gebruikmaakt, dan is de richtlijn op een dergelijke procedure bij de strafrechter wel van toepassing.161

Op grond van de richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de verdachte een algemeen recht op toegang tot de advocaat toekomt.162 De betrokken persoon hoort zijn rechten van

verdediging in de praktijk daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Daartoe moet de verdachte zonder onnodig uitstel toegang tot een raadsman verkrijgen.163 De richtlijn benoemt een viertal

momenten164 vanaf welke toegang tot de raadsman zou moeten worden verschaft.165 Een van

deze momenten vormt het verhoor,166 en eigenlijk het recht van de verdachte om voor het

verhoor door de politie een raadsman te mogen consulteren.167De verdachte heeft daarnaast het

recht om de raadsman bij het verhoor aanwezig te laten zijn.168 Hij mag daaraan ook,

159 Ibid, preambule overweging 21. 160 Ibid, art.2 lid 4.

161 Ibid.

162 Ibid, art.3. Hoewel de Richtlijn spreekt van het recht op toegang tot de advocaat, wordt in het wetsvoorstel

en de Memorie van Toelichting uitsluitend de term “raadsman” gehanteerd. De Memorie van toelichting spreekt hierover het volgende: “Zoals blijkt uit T&C Sv (tiende druk), Inleidende Opmerkingen bij Titel III van Boek I, aantekening 1b, heeft het begrip raadsman in het Wetboek van Strafvordering een functionele betekenis die moet worden onderscheiden van het begrip advocaat, nu met raadsman in dat wetboek de advocaat wordt aangeduid die door de verdachte is gekozen of aan hem is toegevoegd en aan wie bepaalde bevoegdheden toekomen, zoals de bevoegdheid tot kennisneming van de processtukken. In zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting zal met betrekking tot strafzaken uitsluitend de term raadsman worden gebruikt.” Aldus wordt in de scriptie ook uitsluitend de term raadsman gehanteerd.

163 Richtlijn 2013/48/EU, art.3 lid 2.

164 De richtlijn 2013/48/EU benoemt in artikel 3, lid 2 de volgende momenten:

“a) voordat zij door de politie of door een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord;

b) wanneer de onderzoeks- of andere bevoegde autoriteiten een tot onderzoek of andere vorm van bewijsgaring strekkende handeling verrichten, overeenkomstig lid 3, onder c);

c) zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming;

d) indien zij voor een in strafzaken bevoegde rechtbank zijn opgeroepen, binnen een redelijke termijn voordat zij voor deze rechtbank in rechte verschijnen.”

165 Gezien de relevantie voor het onderzoek, wordt alleen de thematiek van het verhoor en de daaraan

verbonden aspecten besproken.

166 Met het verhoor wordt gedoeld op het inhoudelijk verhoor van de verdachte. Vragen die ertoe strekken de

betrokkene te identificeren, worden niet als verhoor in de zin van de richtlijn gekwalificeerd. Zie Richtlijn 2013/48/EU, preambule overweging 20.

167 Richtlijn 2013/48/EU,art.3 lid 3 sub a. 168 Ibid, art.3 lid 3 sub b.

37

overeenkomstig de procedures in het nationale recht, daadwerkelijk deelnemen.169 Zo zal de

raadsman vragen mogen stellen, om verduidelijking kunnen vragen of verklaringen mogen afleggen.170 Ten slotte zal de raadsman onderzoekshandelingen, zoals (meervoudige)

confrontatie(s) of reconstructies, mogen bijwonen.171

In het geval van lichte strafbare feiten, mag het recht op toegang tot de raadsman per telefoon gerealiseerd worden.172 De richtlijn belet het de lidstaten namelijk niet om, het recht op toegang

tot de raadsman, bij dit soort strafbare feiten via telefonisch contact te verwezenlijken.

De communicatie tussen de verdachte en de raadsman, welke in de vorm van ontmoetingen, telefoongesprekken of briefwisselingen plaatsvindt,173 moet gedurende het uitoefenen van het

recht op toegang tot de raadsman een vertrouwelijk karakter hebben.174 De lidstaten moeten dit

vertrouwelijk karakter eerbiedigen. De praktische invullingen en daarmee verbonden regelingen betreffende de duur, middelen en frequentie van deze communicatie, die al dan niet onder vier ogen plaatsvindt, wordt aan de lidstaten overgelaten.175

Het recht op toegang tot de raadsman komt zowel aan de aangehouden als de niet-aangehouden verdachte toe. De lidstaten moeten zich dan ook inspannen, de verdachte algemene informatie omtrent het vinden van een raadsman ter beschikking te stellen.176

“De lidstaten dienen zich ertoe in te spannen om algemene informatie ter beschikking te stellen — bijvoorbeeld op een website of door middel van een folder op het politiebureau — om verdachten of beklaagden te helpen een advocaat te vinden(…)”177

169 De deelname zal overeenkomstig procedures in het nationale recht moeten geschieden, tenzij de

procedures de essentie van het recht of de uitoefening daarvan ongunstig zouden belemmeren. Het feit dat de deelname van een advocaat heeft plaatsgevonden, wordt geregistreerd door middel van de

registratieprocedure van de betrokken lidstaat. Richtlijn 2013/48/EU,art.3 lid 3 sub b.

170 Richtlijn 2013/48/EU, preambule overweging 25.

171 Ibid, art.3 lid 3 sub c. De lidstaten mogen praktische regelingen betreffende de aanwezigheid van de

raadsman bij onderzoekshandelingen treffen, Richtlijn 2013/48/EU, preambule overweging 26.

172 Ibid, preambule overweging 24.

173 Ook andere vormen die krachtens het nationale recht zijn toegestaan vallen hieronder, zie Richtlijn

2013/48/EU,art.4.

174 Richtlijn 2013/48/EU,art.4. Zie meer over het vertrouwelijk karakter, Richtlijn 2013/48/EU, preambule

overweging 33 en 34.

175 Richtlijn 2013/48/EU, preambule overweging 22 en 23. 176 Ibid, art.3 lid 4.

38

Echter alleen in het geval van een aangehouden verdachte zullen lidstaten de noodzakelijke regelingen moeten treffen om de verdachte , wiens vrijheid is ontnomen, het recht op toegang tot een raadsman daadwerkelijk te laten uitoefenen.178

“(…)De lidstaten hoeven evenwel geen actieve stappen te zetten om ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden waarvan de vrijheid niet is ontnomen, bijstand krijgen van een advocaat indien zij zelf niet het nodige hebben gedaan om door een advocaat te worden bijgestaan. Het dient de verdachte of beklaagde vrij te staan contact op te nemen met een advocaat, die te raadplegen en erdoor te worden bijgestaan.”179

Alleen wanneer de betrokkene overeenkomstig artikel 9 afstand doet van het recht op toegang tot een raadsman, zullen de lidstaten aan deze verplichting niet hoeven te voldoen.

Wat de afstand van het recht betreft,180 moeten de lidstaten aan de verdachte daarover

mondeling of schriftelijk informatie verstrekken. Deze informatie moet de verdachte in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen inlichten over de inhoud van het recht op toegang tot een raadsman en over de mogelijke consequenties van zijn beslissing tot afstand daarvan.181

In dit kader moet extra aandacht geschonken worden aan kwetsbare verdachten.182 De verdachte

moet de afstand van het recht op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze kenbaar maken.183 Deze

afstand wordt in overeenstemming met het recht van de betrokken lidstaat geregistreerd.184

Mocht de verdachte toch van zijn eerdere beslissing willen afzien, dan hoort hij dit op elk moment van de strafprocedure te kunnen doen. De lidstaten horen de betrokkene over deze mogelijkheid tot herroeping185 te informeren. De herroeping van de afstand zal van kracht zijn

vanaf het moment waarop zij heeft plaatsgevonden. De lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden tijdelijk afwijken van de in artikel 3 lid 2 sub c186 of artikel 3 lid 3187

178 Ibid, art.3 lid 4, zie ook preambule overweging 28 voor de regelingen om de betrokkene in rechtsbijstand te

voorzien.

179 Ibid, preambule overweging 27.

180 Ibid, art.9 en preambule overweging 39. 181 Ibid, art.9 lid 1 sub a.

182 Ibid, art.13, zie ook preambule overweging 51. 183 Ibid, art.9 lid 1 sub b.

184 Ibid, art.9 lid 2 en preambule overweging 40. 185 Ibid, art.9 lid 3.

186 Ibid, art.3 lid 2 sub c:

“De verdachten of beklaagden hebben zonder onnodig uitstel toegang tot een advocaat. In elk geval, hebben de verdachten of beklaagden toegang tot een advocaat vanaf de volgende momenten, ongeacht welk moment het vroegste is: (…) c) zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming”.

187 Ibid, art.3 lid 3:

39

vastgestelde rechten.188 Dit mag uitsluitend in de fase van het voorbereidend onderzoek

gebeuren.189 Een tijdelijke ontzegging van het recht op consultatie- en verhoorbijstand kan

wegens dwingende redenen plaatsvinden. Dit zal het geval kunnen zijn wanneer “(…) er sprake is van een dringende noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen”.190 Ook is mogelijk dat een “(…)

onmiddellijk optreden door de onderzoeksautoriteiten noodzakelijk is om te voorkomen dat de strafprocedure substantiële schade wordt toegebracht.”191

De beslissing tot tijdelijke afwijking mag door een rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit genomen worden. De beslissing moet daarbij onderworpen kunnen worden aan rechterlijke toetsing.192 Daarnaast worden er een aantal (inhoudelijke) eisen gesteld aan de

beslissing tot een tijdelijke afwijking. Zo moet de beslissing per geval genomen worden en voorzien zijn van adequate motivering.193 Verder moet een tijdelijke afwijking van de

toepassing van artikel 3 lid 2 sub c194 of artikel 3 lid 3195 niet verder dan noodzakelijk gaan en

een evenredig karakter met een strikt beperkte geldigheidsduur hebben. Ook mag de afwijking

a) de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben de advocaat die hen vertegenwoordigt onder vier ogen te ontmoeten en met hem te communiceren, ook voordat zij door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord;

b) de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat bij het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen. Deze deelname geschiedt overeenkomstig procedures in het nationale recht, mits die procedures de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten. Wanneer een advocaat aan het verhoor deelneemt, wordt het feit dat dergelijke deelname heeft plaatsgevonden, geregistreerd door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat;

c) de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden ten minste het recht hebben hun advocaat de volgende onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal te laten bijwonen, mits het handelingen betreft waarin het nationale recht voorziet en waarbij de aanwezigheid van de verdachte of beklaagde is vereist of hem dat is toegestaan: i) meervoudige confrontaties;

ii) confrontaties;

iii) reconstructies van de plaats van een delict.”

188 Ibid, art.3 lid 5 en lid 6. 189 Ibid, art.3 lid 5 en lid 6.

190 Ibid, art.3 lid 6 sub a, zie ook preambule overweging 31. 191 Ibid, art.3 lid 6 sub b, zie ook preambule overweging 32. 192 Ibid, art. 8 lid 2.

193 Ibid.

194 Een tijdelijke afwijking van de toepassing van artikel 3 lid 2 sub c jo lid 5 is mogelijk indien: “(…)de geografische

afstand waarop een verdachte of beklaagde zich bevindt het onmogelijk maakt om het recht op toegang tot een advocaat onverwijld na de vrijheidsbeneming te kunnen waarborgen.”

195 Een tijdelijke afwijking van de toepassing van artikel 3 lid 3 jo lid 6 is mogelijk indien: “(…) en voor zover, gelet

op de bijzondere omstandigheden van het geval, een of meer van de volgende dwingende redenen zulks rechtvaardigen:

a) indien er sprake is van een dringende noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen;

b) indien onmiddellijk optreden door de onderzoeksautoriteiten noodzakelijk is om te voorkomen dat de strafprocedure substantiële schade wordt toegebracht.”

40

niet uitsluitend gebaseerd worden op de soort of de ernst van het strafbare feit. Tenslotte mag met de afwijking geen afbreuk gedaan worden aan “het globale eerlijk verloop van de procedure”.196

Mocht er een inbreuk op het recht op toegang tot een raadsman plaatsvinden en is als gevolg daarvan bewijs of verklaringen verkregen, dan moet bij de beoordeling van deze bewijsmiddelen rekening worden gehouden met eerbiediging van de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van de procedure.197 Deze bepaling is ook van toepassing wanneer een

afwijking van het recht op toegang tot de raadsman was toegestaan.198

196 Richtlijn 2013/48/EU, art.8 lid 1 en preambule overweging 38. 197 Ibid, art. 12 lid 2.

41