• No results found

Uitwerking van de interviews

6. Onderzoeksresultaten MKB

6.2 Uitwerking van de interviews

In deze paragraaf worden de resultaten beschreven van de interviews die hebben

plaatsgevonden met bestaande MKB relaties van de ING. De resultaten van de interviews vormen een belangrijk deel van dit onderzoek, omdat de MKB’ers zelf antwoord geven op vragen die gerelateerd zijn aan de onderzoeksvraag en deelvragen. De resultaten van de interviews zullen worden vergeleken met wat er in de literatuur beschreven staat en met de verwachtingen van de bank.

6.2.1 Financiële cijfers

In tabel 4 staan enkele financiële cijfers met betrekking tot de bedrijven die voor dit

onderzoek zijn geïnterviewd. In de tabel is af te lezen dat de referentielimiet het hoogst is in de start- en groeifase. Verder ligt het gemiddeld afgenomen krediet in de startfase op het

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 46

nulpunt. In de groeifase is het gemiddeld afgenomen krediet het hoogst. In de

volwassenheidsfase is dit bedrag inmiddels bijna gehalveerd. De gemiddelde leencapaciteit is daarom ook het hoogst in de startfase, gevolgd door de volwassenheidsfase. Door de lage referentielimiet en gemiddeld het hoogste afgenomen krediet, is de gemiddelde leencapaciteit in de groeifase het laagst.

Tabel 4, overzicht geïnterviewde bedrijven

Gemiddelde referentielimiet Gemiddelde leencapaciteit Gemiddeld afgenomen krediet Startfase 450.000 450.000 0 Groeifase 157.500 87.500 70.000 Volwassen-heidsfase 443.000 405.000 38.000

De bevindingen kunnen worden verklaard door wat er in het literatuuronderzoek beschreven staat. Daarin wordt onder andere beschreven dat de referentielimiet wordt bepaald aan de hand van de rating die de bank toekent aan de klant. De rating hangt weer af van het risico dat de bank loopt bij een bepaalde relatie. Banken beoordelen bedrijven daarom onder andere op basis van hun solvabiliteitspositie. Aangezien het MKB een relatief slechte

solvabiliteitspositie heeft, leidt dat tot een beperking van de leencapaciteit met betrekking tot het aantrekken van vreemd vermogen. Daarnaast willen banken zich financieel indekken voordat er kredieten worden verstrekt. Dit komt er in de praktijk op neer dat bedrijven zekerheden moeten afgeven. Echter kunnen MKB bedrijven in veel gevallen maar weinig zekerheden afgeven, wat te maken heeft met de activa- en vermogensstructuur binnen het MKB.

De reden waarom bedrijven in de groeifase een lage leencapaciteit hebben is onder andere terug te vinden in de kapitaalbehoefte van bedrijven binnen deze fase. Julien (1998) gaf bijvoorbeeld aan dat de behoefte aan bankkredieten toeneemt in de groeifase (zie ook tabel 4). Het aandeel vreemd vermogen neemt hierdoor toe in vergelijking tot het eigen vermogen. Dit veroorzaakt de, zoals eerder genoemd, verslechtering van de solvabiliteitspositie. De

gemiddelde referentielimiet valt daarom lager uit in deze fase. Vanwege diezelfde

solvabiliteitspositie is de referentielimiet in de startfase zo hoog. Hutchinson en Ray (1986) en het EIM (2000) beschrijven dat in de startfase de ondernemer vooral een beroep doet op privégelden. Mits de resultaten van het bedrijf toereikend zijn, krijgt een startende

onderneming een hoge referentielimiet. De geïnterviewde bedrijven behaalden goede resultaten in het verleden en hadden ruim voldoende creditgelden.

In de volwassenheidsfase zijn vaak alle vormen van financiering beschikbaar voor de

organisatie, waardoor de afhankelijkheid van bankkredieten sterk afneemt. In deze fase is men bezig de investeringen terug te verdienen en bestaande kredieten af te lossen. Uit de

managementvariabelen, beschreven door Scott en Bruce (1987), blijkt dan ook dat de winsten veelal relatief hoog zijn in deze fase. Dit komt overeen met de praktijk.

6.2.2 Leengedrag

De ondernemers hebben een vrij conservatieve houding wat betreft het lenen van geld van de bank. De ondernemers staan wel open voor bankkredieten, maar geven de voorkeur aan het inbrengen van eigen geld. Deze houding komt wellicht voort uit de conservatieve manier

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 47

waarop men vanaf de start de onderneming heeft gefinancierd. In het verleden heeft men veelal geen geld geleend bij de bank, maar toch was er vaak al wel een

rekening-courantkrediet afgesloten. Hier werd echter zelden tot nooit gebruik van gemaakt. Het is meer een voorzorgsmaatregel.

In het literatuuronderzoek is te lezen dat er in een vroeg stadium onderfinanciering kan ontstaan. Het gevolg hiervan is dat een onderneming niet in staat is om de groei te

financieren. Bij de geïnterviewde bedrijven is daar in de startfase geen sprake van, maar het gevaar van onderfinanciering is wel terug te zien in de groeifase. De bedrijven in de groeifase hebben veel eigen geld in de onderneming zitten, maar de behoefte aan bankkredieten neemt steeds verder toe. De leencapaciteit is echter sterk afgenomen, wat kan worden verklaard door het feit dat ondernemers te laat naar de bank zijn gestapt. De solvabiliteits- en

rentabiliteitspositie is daardoor inmiddels verslechtert, waardoor de leencapaciteit lager uitvalt. Een bedrijf kan daarom beter bankkredieten aanvragen voordat men in de groeifase terecht komt. De leencapaciteit is immers in de startfase veel groter. Hierdoor neemt het gevaar van onderfinanciering af. Daarnaast is het niet verstandig steeds kleine

kredietverhogingen aan te vragen, maar in één keer een grotere kredietaanvraag in te dienen. Bedrijven die tegen hun limiet aan bankieren krijgen, zo blijkt uit de interviews met ING medewerkers, een slechtere risicobeoordeling dan bedrijven die daar ruim onder blijven. Hieruit blijkt weer dat MKB’ers over het algemeen niet actief bezig zijn met het beïnvloeden van hun risicoprofiel en terughoudend zijn in het afnemen van bankkredieten.

Geen enkele ondernemer uit de startfase voelt zich financieel belemmerd tot het doen van investeringen, die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de (groei)ambities van de onderneming. In het geval van de starters kan dat wellicht worden verklaard door het feit dat de ondernemingen nog maar kort bestaan en de privégelden nog steeds toereikend zijn. Bij bedrijven uit de volwassenheidsfase neemt de financiële belemmering ook af, omdat ze toegang hebben tot meer financieringsbronnen en bezig zijn de bestaande kredieten af te lossen. Waarom bedrijven uit de groeifase geen financiële belemmeringen ervaren valt

moeilijker te bepalen. Wellicht is het terug te vinden in het inzicht dat ondernemers hebben in hun eigen leencapaciteit. Over het algemeen kan er worden geconcludeerd dat de relaties niet op de hoogte zijn van het maximale bedrag dat ze kunnen lenen bij de bank. Er was maar één relatie die kon aangeven wat hij ongeveer kon lenen bij de bank. Deze kennis had hij

verkregen tijdens een persoonlijk gesprek met de bank. Echter het bedrag wat de relatie noemde was veel lager dan wat hij op basis van de huidige gegevens bij de bank zou kunnen lenen.

Opvallend is dat geen van de ondernemers heeft aangegeven meer te gaan investeren als daarvoor voldoende kredietruimte zou zijn. Doordat de ondernemers actief betrokken zijn bij de boekhouding, zijn ze zich waarschijnlijk bewust van het feit dat de bestaande

kredietfaciliteit niet volledig is benut. De ondernemers kiezen er dus blijkbaar bewust voor om niet meer te investeren. Het informeren van relaties over hun leencapaciteit zal dan naar verwachting weinig effect hebben op het leengedrag. Aan de andere kant is het ook

begrijpelijk dat de ondernemer zijn bestaande kredietfaciliteit niet optimaal wil gebruiken. Als er onvoorziene uitgaven gedaan moeten worden is daar in ieder geval ruimte voor.

6.2.3 Persoonlijkheid v/d ondernemer

Tabel 5 geeft een overzicht van de persoonskenmerken van de geïnterviewde MKB relaties. De scores geven aan hoe de ondernemers scoren op ondernemerscompetenties. De

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 48

volwassenheidsfase. De ondernemers in de groeifase behaalden de laagste scores. Een

verklaring hiervoor zal hieronder worden gegeven. Belangrijk hierbij is dat niet geprobeerd is om de persoonskenmerken te koppelen aan de organisatielevenscyclus, maar om te

achterhalen of de behoefte aan kapitaal gerelateerd is aan de persoonskenmerken. De reden waarom dit opgesplitst is per levensfase, is om te onderzoeken of er een relatie gelegd kan worden met de (groei)ambities van de ondernemingen in de drie levensfases.

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat (intern) gemotiveerde ondernemers hoog scoren op de kenmerken ‘prestatiegerichtheid’, ‘zelfstandigheid’ en ‘dominantie’. Zoals in de tabel is af te lezen scoren de ondernemers in de startfase relatief hoog op de drie kenmerken. Op twee kenmerken is de score zelfs maximaal. Ondernemers in de groeifase scoren relatief laag op de (interne) motivatie. Een verklaring hiervoor is misschien te vinden in een uitspraak van een ondernemer. Eén van de ondernemers gaf aan dat het laten groeien van de onderneming ervoor zorgt dat je het zelf alleen maar drukker krijgt. In de volwassenheidsfase is er vaak sprake van meer stabiliteit, waardoor de druk op de ondernemer afneemt. De ondernemers uit de volwassenheidsfase scoren dan ook hoger op de drie eerder genoemde kenmerken. Kortom de ondernemers uit de startfase zijn het meest gemotiveerd, gevolgd door de ondernemers uit de volwassenheidsfase. In de groeifase valt de score op de motivatie het laagst uit. Toch kan er worden geconcludeerd dat de geïnterviewde ondernemers uit alle fases voldoende vanuit zichzelf gemotiveerd zijn om ondernemer te zijn. Echter kan er niet worden geconcludeerd dat dit gerelateerd is aan de ambities van de ondernemer en de behoefte aan kapitaal dat daaruit voortvloeit.

Tabel 5, overzicht persoonskenmerken

Prestatie-gericht

Zelfstandig Dominant Sociaal georiënteerd Zelf verant-woordelijk zijn Doorzetter Gem. totaal Startfase 4,5 5,0 5,0 4,5 3,5 4,0 4,4 Groeifase 4,0 4,5 2,5 4,0 3,5 3,5 3,7 Volwassen-heidsfase 4,0 4,7 4,0 4,0 3,7 3,7 4,0

Wat betreft de risicobereidheid en de risicoperceptie (zie tabel 6) staan de bedrijven in de startfase lijnrecht tegenover de bedrijven in de volwassenheidsfase. Alle ondernemers hebben situaties voorgeschetst gekregen waarbij ze moesten kiezen tussen gegarandeerde opbrengsten en de kans op hogere opbrengsten. Bij startende ondernemers ging de voorkeur vooral naar de kans op hogere opbrengsten. Uit de toelichting van de keuze bleek vaak dat de ondernemer de risico’s afzwakte en alleen keek naar de kansen. De risicobereidheid is daardoor dus hoog en de risicoperceptie laag. De ondernemers uit de volwassenheidsfase antwoordden precies het tegenovergestelde. Eén van de ondernemers gaf zelfs aan dat geld hem niets zegt en dus voor de gegarandeerde bedragen gaat. De continuïteit van de organisatie is voor hem het

belangrijkste en mag niet in gevaar worden gebracht door het nemen van risico’s. Deze bevindingen komen overeen met de (groei)ambities van de bedrijven. De ambities van de ondernemers verschillen duidelijk per fase. In de startfase wil men gestaag groeien, echter wordt hier niet zozeer op gestuurd door de ondernemer of het management. Ook de bedrijven die in de groeifase zitten hebben aangegeven stabiel te willen groeien. Een groot verschil met de bedrijven uit de startfase is alleen dat men zich doelen heeft opgesteld waar men zich aan wil houden. Daarnaast zijn deze doelen veel ambitieuzer, misschien zelfs wel onrealistisch. Bedrijven uit de volwassenheidsfase willen vooral groeien in omzet. De ambitie om te groeien

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 49

is niet echt meer aanwezig. Men wil met de bestaande activiteiten meer omzet/winst genereren. Dit willen ze bereiken door efficiënter te gaan werken en door te profiteren van hun naamsbekendheid. Stabiliteit wordt erg belangrijk gevonden.

Binnen de groeifase zijn de bevindingen met betrekking tot de risicobereidheid en

risicoperceptie wisselend. De risicoperceptie is hoog. Het ene bedrijf is alleen meer bereid om risico’s te nemen, dan het andere bedrijf. De risicobereidheid is dan ook matig in deze fase. Uit de managementvariabelen van Scott en Bruce (1987) kan worden afgeleid dat er in deze fase juist vaak sprake is van een ‘entrepreneurial’ managementstijl. De bevindingen komen op dit gebied dus niet helemaal overeen met wat er in de literatuur beschreven staat. Driessen en Zwart (2006) noemen immers risicobereidheid als een karaktereigenschap dat past bij

succesvolle ondernemers. Een matige risicobereidheid past ook niet bij de groeiambities van deze bedrijven, die juist zeer ambitieus zijn. Het is redelijk om aan te nemen dat hoge ambities om meer risicobereidheid vragen, dan wanneer men niet ambitieus is. Echter blijkt dit niet uit de interviews.

Tabel 6, overzicht risicobereidheid/risicoperceptie

Risicobereidheid Risicoperceptie

Startfase hoog laag

Groeifase laag/hoog hoog

Volwassen-heidsfase

laag hoog

6.2.4 Communicatie

De ondernemers die in de startfase zitten vinden het niet heel belangrijk om te weten hoeveel ze maximaal bij de bank kunnen lenen. Als de relatie er om vraagt moet de bank wel een indruk kunnen geven wat er geleend zou kunnen worden. Dit moet volgens de ondernemers uit de startfase mogelijk zijn via de telefoon of het internet. De ondernemers die in de groei- en volwassenheidsfase zitten denken er hetzelfde over. Deze laatste groep ondernemers geeft echter nog wel aan dat tijdens een persoonlijk gesprek de bank antwoord moet kunnen geven op de vraag hoeveel men maximaal kan lenen. Dit is enigszins begrijpelijk aangezien de ondernemers die in de volwassenheidsfase zitten veelal een relatie hebben opgebouwd met de bank. De behoefte aan persoonlijk contact is daardoor begrijpelijk.

6.3 Deelconclusies

De startende ondernemingen hebben in het verleden vooral geïnvesteerd met eigen geld. Hoewel er geen gebruik van gemaakt wordt hebben veel starters al wel een krediet aangevraagd in de vorm van een rekening-courantkrediet. Zij hebben dit krediet vaak als voorzorgsmaatregel. Pas in de groeifase ontstaat pas echt de behoefte voor bankkredieten, maar nog steeds wordt er veel eigen geld in de onderneming gestopt. In de

volwassenheidsfase neemt de behoefte aan kredieten af en is men bezig de bestaande kredieten af te lossen. Deze conservatieve houding, wat betreft het aangaan van

bankkredieten, heeft echter zo zijn nadelen voor de leencapaciteit. De leencapaciteit is het hoogst in de start- en de volwassenheidsfase. In de groeifase is de leencapaciteit sterk afgenomen als gevolg van een lage referentielimiet. Dit wordt veroorzaakt door de verslechterde solvabiliteitspositie van de bedrijven en de conservatieve houding van de

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 50

ondernemers. De leencapaciteit had namelijk veel groter kunnen zijn, mits de ondernemers zich actief bezig hadden gehouden met het beïnvloeden van hun risicoprofiel. De

ondernemers zijn zeer waarschijnlijk te laat naar de bank gestapt en te voorzichtig geweest met het afnemen van bankkredieten. Dit komt overeen met de verwachtingen van de ING medewerkers en met wat er in de literatuur beschreven staat.

De bedrijven uit de start- en groeifase hebben allemaal aangegeven te willen groeien. De bedrijven uit de volwassenheidsfase willen vooral groeien in omzet, zonder daarvoor fors te moeten investeren. Stabiliteit en continuïteit van de organisatie staat bij hun voorop. De bedrijven uit de groeifase hebben de meest ambitieuze doelen. Opmerkelijk is dan dat deze ondernemers zich niet financieel belemmerd voelen, terwijl de leencapaciteit inmiddels sterk is afgenomen in deze fase. De kans is dus aanwezig dat de ondernemers niet voldoende kapitaal zullen hebben om de groei te financieren. Desalniettemin is er geen enkele ondernemer geweest die aangaf zich financieel belemmerd te voelen tot het doen van investeringen. Dit voedt nog eens extra de gedachte dat MKB ondernemers geen duidelijk beeld hebben van hun leencapaciteit. Dit beeld wordt bevestigd door het feit dat de

geïnterviewde ondernemers niet in staat waren een indicatie te geven van hun leencapaciteit. De ondernemers geven vrij stellig aan ook niet geïnteresseerd te zijn in informatie over hun leencapaciteit. Als er om gevraagd wordt moet de bank wél een indicatie kunnen geven van de financiële mogelijkheden. Dat moet dan mogelijk zijn via de telefoon of het internet. Ondernemers uit de volwassenheidsfase hebben voor concrete informatie over hun

leencapaciteit behoefte aan een persoonlijk gesprek. Ook geven de ondernemers aan niet te gaan investeren als daarvoor voldoende ruimte zou zijn. Op basis van de uitspraken van de ondernemers lijkt het er dus sterk op dat informatie over de leencapaciteit weinig tot geen effect zal hebben op het leengedrag.

Wat betreft de ondernemerscompetenties zijn de scores in de startfase het hoogst. De ondernemers in de volwassenheidsfase staan op de tweede plaats. De ondernemers in de groeifase behaalden de laagste scores, wat vrij opvallend is. In deze fase speelt de mate waarin iemand ondernemerscompetenties bezit juist een belangrijke rol bij het succes van het bedrijf. De persoonskenmerken staan waarschijnlijk dus los van de (groei)ambities van de onderneming, maar zeggen vooral iets over de wil van de ondernemer om te groeien.

april 2008 Rijksuniversiteit Groningen - Pieter Vermeij 51

I

n dit hoofdstuk zullen de conclusies aan bod komen. Voordat er een antwoord

gegeven gaat worden op de onderzoeksvraag, zullen eerst de deelvragen beantwoordt worden. De antwoorden komen voort uit de eerdere hoofdstukken.

Deelvraag 1: Hoe vullen MKB bedrijven hun kredietbehoefte in?

MKB’ers staan wel open voor bankkredieten, maar geven de voorkeur aan het inleggen van eigen geld. Het aantrekken van kort vreemd vermogen en lang vreemd vermogen komen respectievelijk op de tweede en derde plaats. Het minste gaat de voorkeur naar het aantrekken van kapitaal in ruil voor aandelen. Wanneer de privégelden en ingehouden winsten niet meer toereikend zijn financieren MKB’ers vooral met kort vreemd vermogen. De meest verstrekte financieringsvorm door banken is dan ook het rekening-courantkrediet. Bijna driekwart van de ondernemers klopt daarvoor aan bij de huisbankier. De bedrijven met een rekening-courantkrediet benutten deze gemiddeld voor 80%.

Deelvraag 2: Hoe bepalen banken de leencapaciteit van bedrijven?

Door het Basel II akkoord worden MKB bedrijven, ook bij kleine kredietaanvragen,

geconfronteerd met risicobeoordelingen. Ook de ING maakt gebruik van risicobeoordelingen, welke van grote invloed zijn op de leencapaciteit van bedrijven. Afgeleid van de methode van de ING wordt in dit onderzoek de leencapaciteit van MKB bedrijven gedefinieerd als het verschil tussen het reeds afgenomen krediet en de referentielimiet (tot EUR 0,5 mln.). Hieruit blijkt dus dat de hoogte van de referentielimiet een grote invloed heeft op de hoogte van de leencapaciteit. De referentielimiet is afhankelijk van de rating die de bank aan de relatie toekent. De rating hangt af van het risico dat de bank loopt bij een bepaalde relatie. De berekening van het risico, ook wel defaultkans genoemd, komt tot stand op basis van interne- en externe bronnen. De bank kan op basis van het reeds afgenomen krediet en de

referentielimiet duidelijk aan de relatie voorleggen wat hij of zij direct zou kunnen lenen van de bank. Tevens is een snelle afhandeling van de kredietaanvraag mogelijk.

Deelvraag 3: Heeft de ondernemer een duidelijk beeld van zijn leencapaciteit?

Uit de interviews met de ondernemers is gebleken dat ondernemers niet op de hoogte zijn van hun leencapaciteit. Er was maar één ondernemer die een indicatie kon geven van zijn

leencapaciteit, maar het genoemde bedrag bleek veel lager te zijn dan zijn feitelijke

leencapaciteit. Vooraf werd aangenomen dat deze onderschatting van de leencapaciteit zorgt voor de terughoudendheid van ondernemers omtrent bankkredieten. Echter er is gebleken dat de terughoudendheid voortkomt uit de conservatieve houding waarmee ondernemers vanaf de start invulling hebben gegeven aan hun kredietbehoefte. Veelal is er gefinancierd met

privégelden. Hoewel er al wel direct in de startfase een (laag) rekening-courantkrediet is aangevraagd, wordt daar weinig tot geen gebruik van gemaakt. Bedrijven gebruiken het