• No results found

ontwikkelpaden tot

6.2 Noord-Nederland

6.2.2 Uitdagingen voor de toekomst

Gezien de kwaliteiten van het gebied, maar ook de demografische ontwikkelingen en de economische “ijlte” alhier, stelt het MIRT 2011 als belangrijke opgave voor dit gebied om de leefbaarheid en economische vitaliteit te versterken door deze ijlte te doorbreken door te streven naar concentratie van wonen en werken in en om de steden. Zo kan de ruimtelijke kwaliteit behouden worden, een goed voorzieningenniveau in stand worden gehouden en kennisintensieve economische kwaliteit worden geclusterd.

De scenario-uitkomsten wijzen er niet op dat Noord-Nederland de komende decennia qua groei een inhaalslag gaat maken (zie figuur 6.1, te vergelijken met figuur 1 in de Bevindingen voor de nationale ontwikkelingen). In het hoge scenario groeien bevolking en huishoudens iets minder sterk dan het landelijk gemiddelde; dat geldt ook voor de mobiliteit. De werkgelegenheid groeit wel iets sterker dan het landelijk gemiddelde, vermoedelijk doordat deze regio een deel van de vergrijzing en krimp van de beroepsbevolking al gehad heeft die in de rest van het land nog moet gaan komen. In het lage scenario ligt de krimp van de bevolking en van de werkgelegenheid, op hetzelfde niveau als het landelijk gemiddelde, en het aantal huishoudens blijft net als landelijk ongeveer gelijk. Daarnaast krimpt de mobiliteit enigszins terwijl die in dit scenario landelijk wat groeit.

De toekomstige ontwikkelingen van de verschillende regio’s binnen Noord-Nederland zijn globaal beschreven in hoofdstuk 4 en meer gedetailleerd te zien op de kaarten 4.2, 4.5, 4.8, 4.9, 4.12, 4.17,. 4.18, 4.19 en 4.22 in dat hoofdstuk. In het algemeen zijn de ruimtelijke gevolgen van de ontwikkelingen in huishoudens, beroepsbevolking en werkgelegenheid te karakteriseren als een terugtrekkende beweging tot de stedelijke regio’s, en dan in het bijzonder tot het stedelijk netwerk Groningen-Assen. Grofweg ontstaat hieruit het beeld van een drietal groepen regio’s:

Als eerste groep de stad Groningen met zijn omgeving, waar de demografische en economische groei relatief het sterkst doorzetten. Hier zien we in het hoge scenario in alle opzichten groei; deze regio hoort tot de sterkste groeiers van het land. Wel neemt de groei in de loop van de tijd af, net als in de rest van het land. In het lage scenario kunnen de bevolking en het aantal huishoudens tot 2030 ook nog groeien, zij het veel minder dan in het hoge scenario. Beroepsbevolking en werkgelegenheid kunnen hier na 2020 gaan krimpen. De mobiliteit blijft in dat scenario grofweg stabiel, hoewel het autogebruik nog wel toeneemt.

Een tweede groep bestaat uit enkele regio’s aan de randen van het gebied (Delfzijl en Oost-Groningen, maar ook Zuidoost-Drente en Zuidwest-Friesland) waar krimp zeer waarschijnlijk is. In het hoge scenario kan hier sprake zijn van een lichte demografische groei (bevolking en huishoudens) bij stabilisatie en krimp van de beroepsbevolking en werkgelegenheid. In het lage scenario is hier in vrijwel alle opzichten sprake van krimp. De mobiliteit blijft dan ongeveer stabiel.

De derde groep zijn de overige regio’s in Noord-Nederland die een gevarieerd beeld vertonen en kunnen worden gekarakteriseerd als regio’s waar zowel groei als krimp

ZES

ZES

mogelijk is. In het hoge scenario is hier in alle opzichten sprake van groei, al is deze minder sterk dan in en rond de stad Groningen, en vlakt de economische groei in veel regio’s uiteindelijk af naar stabilisatie. In het lage scenario slaat de demografische groei na 2020 of 2030 om in stabilisatie en krimp, terwijl de beroepsbevolking en

werkgelegenheid hier in dit scenario de hele periode krimpen.

De onzekerheid over de omvang van de opgaven is het grootst in Groningen en omgeving (zie figuren 4.3, 4.6, 4.10, 4.13 en 4.20). Het aantal huishoudens zal hier zeker toenemen maar de omvang van deze groei, en dus de vraag naar nieuwe woningen, kan sterk variëren. Dit komt doordat de huishoudensverdunning en toename van de levensverwachting onder economische groei verder zullen doorzetten dan ten tijde van economische tegenslag.

In de overige regio’s is de geschetste bevolkings- en huishoudensontwikkeling ook behoorlijk ingrijpend, niet zozeer in omvang als wel in de onzekerheid over aan welke zijde van het nulpunt deze uitvalt.

In alle regio’s (inclusief de bekende ‘krimpregio’s’) bestaat in het hoge scenario de mogelijkheid van een toename van het aantal huishoudens, terwijl in het lage scenario het aantal huishoudens in alle regio’s behalve rondom Groningen kan gaan stabiliseren na 2020 en dalen na 2030. In dit scenario is dus sprake van een tijdelijke piek in de woningbehoefte. Gegeven deze dynamiek is het denkbaar dat de woningprijzen de komende jaren zullen gaan stabiliseren of dalen door de minder gunstige rente- ontwikkeling, in samenspel met de ontwikkeling van huishoudens, inkomens en

Figuur 6.1 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 0 50 100 150 200 Index (2008 = 100) Huishoudens Hoog scenario Laag scenario Mobiliteit Hoog scenario Laag scenario Bevolking Hoog scenario Laag scenario Werkgelegenheid Hoog scenario Laag scenario Kernindicatoren in Noord-Nederland Bron: PBL/TIGRIS XL

ZES

woningvoorraad. In de krimpende gebieden kan de daling zelfs nog versnellen als de bestaande woningvoorraad op termijn groter wordt dan de vraag.

De onzekerheid in de ontwikkeling van de werkgelegenheid is nog groter; deze hangt immers niet alleen af van de ontwikkeling van de beroepsbevolking maar ook van de (inter)nationale ontwikkelingen in economie en politiek (zie hoofdstuk 2). De oost- en westranden van het gebied krijgen vrijwel zeker te maken met een krimp van het aantal arbeidsplaatsen in samenhang met een afname van de beroepsbevolking. Voor het grootste deel van het Noorden (ook in en rond de stad Groningen) is het onzeker of de hoeveelheid arbeidsplaatsen uiteindelijk boven of onder de huidige

werkgelegenheidsomvang komt te liggen.