• No results found

Inleiding: Ruimtelijke

2.2 Ontwikkelingen op nationaal niveau

2.2.1 Bevolkingsgroei neemt af

In de periode 1980-2010 nam de Nederlandse bevolking toe van 14,1 miljoen naar 16,6 miljoen inwoners, een groei van 16 procent. De jaarlijkse groei vertoont vrij sterke schommelingen, vooral onder invloed van de snel veranderende immigratiecijfers, maar lijkt op langere termijn minder groot te worden door stijging van de sterfte en de emigratie (figuur 2.2).

Jaarlijks worden er in Nederland tussen de 170.000 en 210.000 kinderen geboren. Fluctuaties in dit aantal geboorten ontstaan door veranderingen in het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd en door veranderingen in het gemiddeld aantal kinderen per vrouw (vruchtbaarheid). De Jong & Hilderink (2004) noemen de belangrijkste bepalende factoren voor de vruchtbaarheid. De meeste invloed heeft de economische ontwikkeling: in tijden van hoogconjunctuur ligt de vruchtbaarheid hoger dan tijdens economische

TWEE

TWEE

stagnatie. In figuur 2.2 is dit terug te zien in de lagere aantallen geboorten rond of vlak na de economische dipjes van begin jaren tachtig, halverwege de jaren negentig en rond 2006. Andere factoren die op langere termijn de vruchtbaarheid beïnvloeden zijn het feit dat de vruchtbaarheid van allochtone vrouwen hoger ligt dan die van autochtone vrouwen, technologische factoren, met name medische technieken ter bestrijding van ongewenste kinderloosheid, en de beschikbaarheid van voorzieningen om werk en kinderen te combineren.

Jaarlijks overlijden in Nederland zo’n 140.000 mensen. Dit aantal steeg tot 2002 gestaag als gevolg van de toename van het aantal ouderen in de bevolking, maar daalt sindsdien enigszins door de toename van de levensverwachting. Hierdoor is het sterftecijfer tussen 2002 en 2010 tijdelijk zelfs iets afgenomen. Dit is echter een uitsteleffect. Achterliggende factoren van de stijging van de levensverwachting zijn volgens De Jong & Hilderink (2004) veranderingen in sociaal-economische status en leefstijl, waaronder rook- en drinkgedrag, ontwikkeling van medische technologie, preventiebeleid en toegang tot gezondheidszorg.

Het aantal immigranten dat Nederland binnenkomt fluctueert vrij sterk van jaar tot jaar, grofweg tussen de 60.000 en de 150.000. Immigranten komen het land binnen met verschillende motieven; zo zijn er arbeidsmigranten, asielmigranten, gezinsherenigers (partners, meestal vrouwen, die zich met hun kinderen weer bij hun echtgenoot voegen) en gezinsvormers (mensen die gaan huwen of samenwonen met een partner die al in Nederland woont). Figuur 2.2 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 0 50 100 150 200

250 duizend personen per jaar Levendgeborenen

Overledenen Immigratie Emigratie

Totaal

Bevolkingsgroei in Nederland naar component

TWEE

Een duidelijke achterliggende factor is de economische ontwikkeling: figuur 2.2 laat zien dat de immigratie hoger is in tijden van hoogconjunctuur en lager in tijden van economische terugval. Dit is onder meer te verklaren uit de vraag naar arbeid en het loonpeil in Nederland in vergelijking met het land van herkomst. Ook het immigratiebeleid speelt een rol, dat blijkt namelijk in het algemeen soepeler te zijn naarmate het economisch beter gaat en strenger te worden bij economische tegenwind. Uiteraard wisselt het aantal asielzoekers als gevolg van (burger)oorlogen en andere politiek in het buitenland. Op het aantal arbeidsmigranten zijn uitbreidingen van de EU van invloed, en de voorwaarden die daarbij worden gesteld aan migratie vanuit de nieuwe lidstaten (De Jong & Hilderink 2004).

Het aantal emigranten heeft jarenlang geschommeld tussen 60.000 en 90.000 per jaar maar is na 2000 gestegen tot een voorlopig hoogtepunt van 130.000 in 2006. Deels gaat het om autochtone arbeidsmigranten, die goede kansen zien om elders een bestaan op te bouwen; een ander deel betreft retourmigranten die bijvoorbeeld na hun pensioen teruggaan naar het land van herkomst. De groei van beide groepen kan samenhangen met de minder goede economische vooruitzichten in Nederland en met onvrede over het maatschappelijk en politiek klimaat.

2.2.2

Huishoudensverdunning zet door

Leden van de bevolking vormen samen huishoudens. Die huishoudens zijn zeer relevant voor het ruimtelijk beleid omdat ze grotendeels de woningvraag bepalen, maar het aantal huishoudens is ook relevant voor andere zaken zoals bijvoorbeeld het autobezit.

Het aantal huishoudens in Nederland is tussen 1980 en 2010 toegenomen van ongeveer 4,9 miljoen tot 7,4 miljoen. De totale groei van het aantal huishoudens bedroeg 50 procent, ruim het dubbele van de bevolkingsgroei. De huishoudensverdunning die al eerder was ingezet heeft dus flink doorgezet en is een belangrijkere oorzaak voor de groei van het aantal huishoudens dan de bevolkingsgroei (figuur 2.3). In 1980 was de gemiddelde omvang van een huishouden nog 2,9 personen, in 2010 was dat al gedaald naar 2,2 personen. Deze ontwikkelingen zijn het resultaat van verschillende processen, zoals het uit huis gaan van jongeren, het gaan samenwonen met een partner of het weer uit elkaar gaan, het krijgen van kinderen en het overlijden van leden van het huishouden. Hilderink et al. (2005) hebben de bepalende factoren voor al deze processen op

een rij gezet. Een belangrijke factor is de economische ontwikkeling: in tijden van hoogconjunctuur neemt het aantal huishoudens relatief snel toe doordat het voor jongeren gemakkelijker is een baan te vinden en er meer financiële mogelijkheden zijn om uit huis te gaan. Ook is het aantal scheidingen hoger, om vergelijkbare redenen. Een belangrijke sociaal-culturele factor is de trend van individualisering: het aandeel eenpersoonshuishoudens is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Dit komt ten eerste doordat kinderen zelden nog ‘uit huis trouwen’ maar eerst een periode op kamers gaan wonen, bijvoorbeeld om te gaan studeren, of anderszins zelfstandig gaan wonen. Ten tweede doordat echtparen en (vooral) ongetrouwd samenwonenden vaker uit elkaar gaan dan vroeger. Na een scheiding vormt de man meestal een eenpersoonshuishouden en als er kinderen zijn vormen deze meestal met de moeder een eenoudergezin. Ten slotte neemt ook door de vergrijzing het aandeel eenpersoonshuishoudens toe.

TWEE

TWEE