• No results found

Nederland in 2040 in twee scenario’s

4.6 Samenhang tussen wonen en werken

4.6.1 De woon-werkbalans

Ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken hangen nauw samen. Zo beïnvloeden economische ontwikkelingen de migratiestromen en heeft de

bevolkingsontwikkeling via het arbeidsaanbod en de consumentenvraag invloed op de locatiekeuze en groeimogelijkheden van bedrijven. Regio’s met een hoge

werkgelegenheidsgroei zullen vaak ook een hoge bevolkingsgroei hebben, en omgekeerd. Afwijkende patronen ontstaan vooral als de ruimte voor

woningbouwontwikkeling schaars is en de geboden woonmilieus in de regio niet aansluiten bij de woonvoorkeuren van (woon)consumenten. Een typisch voorbeeld van een dergelijke verhouding is de woon-werkbalans in de stad en het ommeland, waarbij de stad meer de economische functie vervult en het ommeland de residentiële functie. De mobiliteit, en specifiek de woon-werkpendel, wordt sterk beïnvloed door het ruimtelijk patroon van wonen en werken en veranderingen in dit patroon.

Een verschil in ruimtelijk patroon tussen wonen en werken kan tot pendel leiden vanuit woon- naar werkgebieden. Vooral als de ene regio meer geschikt is voor wonen en de andere voor werken, is dit een logische keuze. Als echter de tijd en de moeite niet lonen en de kosten te hoog worden om vanuit het woongebied naar het werkgebied te reizen, zal het effect van het verschil in ruimtelijk patroon vooral te zien zijn in regionale verschillen in arbeidsparticipatie: in de woongebieden blijft de arbeidsdeelname achter, in de werkgebieden wordt het lastig om de vacatures te vervullen. Maar niet alle pendel komt voort uit het verschil in ruimtelijk patroon tussen wonen en werken. Ook de passendheid van de arbeidsplaatsen bij het opleidings- en ervaringsniveau van de werknemers speelt een rol. En zelfs al zouden die uitstekend bij elkaar passen, dan nog zullen individuele werknemers tussen regio’s pendelen, vanwege werkende partners, het toevallige aanbod aan vacatures toen een baan werd gezocht, enzovoort. Hoe dan ook: pendel als gevolg van een verschil in ruimtelijk patroon, is vaak ook de pendel die de meeste hinder ondervindt van congestie. Dit betreft de pendelaars die ’s ochtends met z’n allen de ene kant op reizen, en ’s avonds met z’n allen terug. Bovendien kunnen deze pendelaars weinig anders: ze moeten wel de weg op of de trein of bus in, in hun eigen regio is te weinig werk. Om deze reden is het zinvol aandacht te

VIER

VIER

besteden aan de verhouding tussen het aantal arbeidsplaatsen in een regio en het aantal daarin woonachtige werkzame personen, ofwel aan de ‘kwantitatieve woon-werkbalans’.

4.6.2 Regionale verschillen

De woon-werkbalans (figuur 4.14) laat voor 2008 duidelijke regionale verschillen zien. Zo zijn er regio’s met veel meer arbeidsplaatsen dan werkende inwoners en dus met een netto inkomende pendel (bijvoorbeeld de Haarlemmermeer met Schiphol, Amsterdam en Utrecht) en regio’s met veel minder arbeidsplaatsen dan werkende inwoners (bijvoorbeeld Oost-Groningen, de Flevopolder en het Rivierengebied). Een duidelijk voorbeeld van de relatie tussen stad als centrum van werken en de woonfunctie van de andere regio’s is de relatie tussen Amsterdam en de Kop van Noord-Holland en Almere/ Flevopolder.

In het algemeen zijn er in de nabije toekomst maar beperkt verschuivingen te verwachten in de kwantitatieve woon-werkbalans. De dynamiek op de woningmarkt wordt sterk bepaald door de reeds gemaakte investeringen in woningen en

woonverhuizingen buiten de eigen regio komen relatief weinig voor. Verder verhuizen ook bedrijven maar mondjesmaat buiten de regio waarin ze zijn gevestigd. Hierin kunnen geleidelijk aan wel veranderingen optreden, bijvoorbeeld door de regionale economische of demografische ontwikkelingen, de mogelijkheden voor en realisatie van nieuwbouw in regio’s (het meer of minder verdichten van de bestaande steden of nieuwbouw op uitleglocaties) en een verbetering van de transportverbindingen tussen regio’s.

Door het nationale en regionale bundelingsbeleid wordt woningbouw geconcentreerd in en rond de steden. Van oudsher is hier ook de werkgelegenheid geconcentreerd. Hierdoor wordt het verschil in ruimtelijk patroon tussen wonen en werken geleidelijk iets kleiner. Dit effect is echter beperkt, omdat een groot deel van de woningvoorraad en de werkgelegenheid nu al in stedelijk gebied is gevestigd en wonen en werken bovendien niet dezelfde ruimtelijke patronen volgen. In dit opzicht laten de scenario’s weinig verschil zien. In het hoge scenario wordt er weliswaar meer gebouwd – waardoor een groter deel van de totale woningvoorraad nabij werkgelegenheid kan komen te liggen –, maar tegelijkertijd is de bouwopgave zo groot dat er door een tekort aan geschikte locaties waarschijnlijk maar een klein deel van die opgave daadwerkelijk in of nabij de steden kan worden gerealiseerd.

Figuur 4.14 laat zien dat er niettemin enkele verschillen zichtbaar zijn tussen het hoge en lage scenario. Zo versterken Zwolle en Groningen in het hoge scenario hun positie als economische centra als gevolg van de concentratie van de groei in deze regio’s. Ze vormen de sterkste uitschieters in een beeld van een relatieve groei van het aantal arbeidsplaatsen ten opzichte van het aantal leden van de werkzame beroepsbevolking in een brede band van grofweg de regio Eindhoven tot de regio Groningen die zich in het hoge scenario aftekent. De regio’s Amsterdam en Utrecht blijven in beide scenario’s de

VIER

primaire werklocaties in de Randstad, terwijl de positie van Groot-Rijnmond iets terugvalt.

In de Flevopolder, waar in 2008 nog veel meer werkzame personen zijn dan arbeidsplaatsen, wordt de woon-werkbalans in de toekomst iets beter. Een dergelijk

Figuur 4.14

Arbeidsplaatsen ten opzichte van werkzame beroepsbevolking Situatie 2008

2040 bij laag scenario 2040 bij hoog scenario

% Minder dan -14 -14 – -10 -10 – -6 -6 – -2 -2 – 2 2 – 6 6 – 10 Meer dan 10 Bron: PBL/TIGRIS XL

VIER

VIER

corrigerend effect doet zich wel vaker voor op grote uitleglocaties, waar de werkgelegenheid zich op termijn begint te ontwikkelen naast de bevolkingsgroei, bijvoorbeeld in de verzorgende sector. Dit betekent echter niet dat de netto pendel of woon-werkbalans in aantallen ook afneemt. De verhouding tussen de arbeidsplaatsen en de werkzame beroepsbevolking wordt wel iets beter (van 0,73 in 2008 naar 0,78 in 2040 in Almere in het hoge scenario), maar het aantal werkenden dat buiten de regio een baan moet vinden, wordt wel duidelijk groter.