• No results found

4 Welke voor en nadelen brengen deze nieuwe veranderingen met zich mee voor btw en

4.5 Online platforms

5.1.2 Uitbreiding MOSS

Vanaf 1 januari 2019 wordt het voor niet in de EU gevestigde belastingplichtigen die wel geregistreerd zijn voor de btw in een van de lidstaten of geregistreerd zouden moeten zijn, mogelijk om gebruik te maken van de MOSS. Op dit moment is dat namelijk niet mogelijk, omdat zowel de Unieregeling als de Niet-Unieregeling niet van toepassing zijn op dit soort belastingplichtigen.

Naar mijn mening leidt het uitbreiden van de MOSS voor deze belastingplichtigen tot een verbetering, aangezien controle op buiten de EU gevestigde belastingplichtigen lastig is. Door deze lastige controle is de EU voor een groot deel aangewezen op de vrijwillige

compliance van deze belastingplichtigen en deze vrijwillige compliance wordt niet bevorderd indien er hoge registratie en administratieve kosten mee gepaard gaan. Door de MOSS toe te

staan hoeven deze belastingplichtigen zich maar in één lidstaat, de lidstaat van identificatie, te registreren en kunnen zij vanuit hieruit hun btw afdragen. Naar mijn mening bevordert het versimpelen van de btw-afdracht de vrijwillige compliance van deze belastingplichtigen en haalt het een belemmering weg.

Daarnaast is het niet mogelijk om gebruik te maken van de MOSS, indien de

belastingplichtige B2C diensten levert en gevestigd is in de lidstaat van consumptie. Deze beperking is er niet voor belastingplichtigen die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen leveren. Naar mijn mening kan dit onderscheid alleen maar leiden tot verwarring bij de belastingplichtige en ik zou dan ook aanraden om hier een keuze in te maken die op beide van toepassing is.

5.2 Bewijsstukken en andere simplificaties

In hoofdstuk 3 is besproken dat belastingplichtigen op dit moment een boekhouding moeten voeren voor een periode van 10 jaar. De EC wil voor de boekhouding voortaan aansluiten bij de periode die in de lidstaat van identificatie van de belastingplichtige geldt, aangezien de periode van 10 jaar meestal een stuk hoger ligt dan de boekhoudvereiste van de meeste lidstaten. Naar mijn mening is het een goede zaak dat de voor de periode voortaan wordt aangesloten bij de lidstaat van identificatie.

Daarnaast moeten belastingplichtigen voor het vaststellen van de woonplaats van de afnemer twee bewijsstukken verzamelen. Echter hoeven belastingplichtigen vanaf januari 2019 nog maar één bewijsstuk te verzamelen indien zij onder de 100.000 euro blijven. De EC heeft ervoor gekozen om de twee bewijsstukken af te schaffen, omdat dit voor kleine

belastingplichtigen belastend is. Door het invoeren van de versimpeling voor bewijstukken zullen bovenop de 6.500 bedrijven nog 1000 bedrijven profiteren. Het is alleen wel belangrijk dat er geen misbruik wordt gemaakt van deze regeling. Het is namelijk redelijk eenvoudig om een fictief adres op te geven en op die manier te profiteren van een gunstig btw-tarief of zelfs het niet belast zijn van een dienst. Het bewijsstuk mag namelijk bestaan uit de door de afnemer opgegeven adres. Het is naar mijn mening daarom van belang dat de EC deze regeling goed monitort, zodat geen misbruik wordt gemaakt van de regeling. Indien deze regel goed wordt gemonitord, zorgt het voor een lastenverlichting en haalt het belemmering weg voor de belastingplichtigen.

5.3 Afstandsverkopen

Daarnaast is in hoofdstuk 2 naar voren gekomen dat voor afstandsverkopen de plaats van levering de plek is waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer. De leverancier moet dan het btw-tarief van het land van de afnemer in rekening nemen. De leverancier moet zich dan registreren voor de btw in de lidstaat van de afnemer en daar de btw afdragen. Indien de leverancier echter onder een drempelbedrag blijft (in Nederland 100.000 euro), is de plaats van levering de plek waar het vervoer aanvangt. Hierdoor wordt voorkomen dat leveranciers met geringe

afstandsverkopen zich moeten registreren in de lidstaat van de afnemer en hierdoor niet de bijbehorende registratiekosten hoeft te dragen. Vanaf 2021 zal het drempelbedrag worden afgeschaft. In plaats daarvan komt net als voor de digitale diensten, een jaarlijks

drempelbedrag van 10.000 euro. Indien een belastingplichtige met zijn afstandsverkopen van goederen onder het drempelbedrag van 10.000 euro blijft, kwalificeert het als lokale levering. Het is hier belangrijk om op te merken dat voor het drempelbedrag van 10.000 euro wordt gekeken naar de omzet van de afstandsverkopen van goederen en de digitale diensten samen.

Naar mijn mening zorgt het verlagen van de drempel van 100.000 naar 10.000 voor een extra belemmering voor belastingplichtigen. Hiervoor hoefden belastingplichtigen met afstandsverkopen zich namelijk niet te registreren in de lidstaat van de afnemer indien hij onder de 100.000 euro bleef. Nu is het alleen nog maar mogelijk tot een bedrag van 10.000 euro (wat ook nog samen wordt genomen met het bedrag aan digitale diensten). Ondanks dat belastingplichtigen in dat geval gebruik kunnen maken van de OSS, zorgt het toch voor een extra last en leidt het tot extra kosten. Volgens Lamensch gaat het opzetten van de OSS namelijk gepaard met hoge kosten.

5.4 OSS

Op dit moment kunnen belastingplichtigen die andere B2C diensten dan digitale diensten of goederen leveren geen gebruik maken van de MOSS. Aangezien deze belastingplichtigen zich moeten registreren in elke lidstaat waar de afnemers zitten en daar btw moeten

afdragen, leidt dit tot significante kosten en lasten. Om deze kosten en lasten te verminderen zal de MOSS vanaf 1 januari 2021 worden uitgebreid voor in de EU gevestigde

belastingplichtigen die online goederen en andere B2C-diensten leveren aan afnemers die zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die van de belastingplichtigen. De MOSS zal dan voortaan OSS worden genoemd.

Naar mijn mening komt de uitbreiding van de OSS voor afstandsverkopen van goederen de eenvoud ten goede en haalt het een belemmering weg voor belastingplichtigen. In plaats van dat belastingplichten zich in elke lidstaat waar zij goederen aan verkopen moeten registreren, volstaat één registratie in de lidstaat van identificatie. Dit zorgt ervoor dat belastingplichtige alleen de regels hoeven te kennen van de lidstaat van identificatie en aangezien dit meestal het land is waar de belastingplichtige is gevestigd, is hij al vaak goed of beter bekend met de regelgeving. Dit komt de compliance ten goede.

Een nadeel van de OSS is dat de EC niet de mogelijkheid heeft gegeven om voorbelasting in aftrek te brengen indien gebruik wordt gemaakt van de OSS. Dit moeten belastingplichtigen via een normaal teruggaafverzoek doen, waardoor cashflow nadelen ontstaan. Het is naar mijn mening niet eerlijk dat alleen de mogelijkheid tot betalen van de btw wordt

vergemakkelijkt, maar de aftrek van voorbelasting niet. Ik vind dan ook dat deze mogelijkheid er in de toekomst wel moet komen.

Zoals al eerder genoemd is een nadeel van de OSS (en de MOSS) dat er hoge kosten verbonden zijn aan het opzetten ervan. Volgens Lamensch kan dit ervoor zorgen dat kleine bedrijven dan alsnog niet kunnen profiteren, omdat ze de opzet kosten te hoog vinden. Ik ben echter van mening dat kleine en middelgrote bedrijven deze kosten toch voor lief zullen nemen en de OSS zullen implementeren gezien het feit dat bedrijven zich daarna niet meer overal hoeven te registeren en de bijbehorende kosten hoeven te betalen.