• No results found

Uit Aankomende patriasche missive van 11 April 1774

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 193-197)

Belangende dus, in de eerste plaats, Uwe besluijten van den 30 julij, 3 September en 1 November 1771 waarbij UE. van den Raad hebben gevorderd reeden en reekenschap van hun gewijsde, in de eerstgemelde zaak gevallen.

En voorts van dat Collegie meede hebben opgeeijscht de stukken van het gemelde proces. Daaromtrent moeten wij aanmerken.

Dat den Raad op goede gronden heeft gedeclineert aan den in-houde van die besluijten te voldoen, als zijnde notoir, dat, vermits ter dier tijd door weederzeijdsche partijen n:et was gerenuntiëert van de revisie, den Raad niet vermögt te reveleeren de reedenen van dat gewijsde, zonder zig te stellen buijten staal om in revisie over die zaak te kunnen oordeelen.

Om die zelve reeden was het gemelde collegie meede niet bevoegt uijt haare handen te geeven de origineele stukken van dat proces, maar inteegendeel verpligt die stukken onder haar te houden, ten eijnde dat proces, zoals hetzelve ter eerster instanlie geïnstrueert en gefurneert was, bij voortzetting van de revisie naar behooren zoudo kunnen werden overgebracht.

De opeijssing van die stukken was, buijten des te minde rnoodig dewijl den advocaat-fiscaal in handen had of immers had kunnen en behoren te hebben copie van alle de bescheijden die door den ge-daagde waaren geproduceert, en hij overzulx alle de gerequireerde documenten aan UE. had kunnen suppediteeren.

Nog minder hadden UE. van den Raad behooren af te vorderen de stukken van het Proces tusschen den gemelde Christiaan Ernst van Seijffert, ende Leeden van den politicquen raad te Padang voormeld

In de eerstgemelde zaak ageerde den advocaat-fiscaal van Indien ratione officii tot schaadeloosstelling van de maadschappij, die over-zulx in dat proces direct was geïnteresseevt; maar in dat van Van Seijffert teegens de ministers te Padang was de Compagnie niet be-kent, en voor zoo verre zij had getragt bij weege van interventie deel in die procedures te neemen, was sutx bij sententie van den regter haar ontsegt.

De Raad heeft overzulx niet zonder reeden bedenking gedragen, of zij wel was bevoegt, de copie van die stukken aan UE. af te gee-ven, en al had dat Collegie zig daarvan geë\xcuseert, zouden wij zul;;

niet hebben moogen afkeuren, te minder, wijl de overzending va-p die stukken na Neederland nog nuttig nog noodsakelijk was.

Wij hadden reeds verklaart dat hoezeer wij die zaak om des ge-volge wille, considereerden te zijn van zoo veel aanbelang voor den dienst van de Maatschappij dat wij uijt dien hoofde hadden goed gevonden de voorzijde proceduures van 's Compagniesweegen te doen opvatten, wij egter de loop van de justitie niet wilden strem-men, maar inteegendeel die een onverhinderden voortgang doen houden.

UE. hadden vervolgens daaruijt ligt kunnen opmaaken, dat wij niet zouden treeden in een ondersoek van de merites dier zaake nog daarin bij weege van politicque schikkinge eenige voorzieninge doen, de informatien, die wij met opzigte tot den staat van dat proces noodig hadden om over de verleende stateering te kunnen oordeelen, hadden ons kunnen werden gegeeven, zonder dat daartoe het ge-heele proces had behoeven te zijn opgeeijscht.

Wij hebben ook geene swarigheijd gemaakt om, zelfs voor den ontfangst dier stukken, ons te verklaaren over de verleende statee-ring, en het examen dat wij daarna van die bescheijden hebben ge-daan, heeft geene reeden opgeleevert om af te gaan van hetgeen wij reeds bij onze missive van 10 April 1773 UE. hadden aangeschreeven.

Wij zijn veeleer door dat examen gesterkt in het begrip dat de afdoening dier zaak niet had moeten zijn gestremt. En vertrouwende dat op den ontfangst onzer voorszeide missive van 10 April de ver-leende stateering zal zijn opgeheeven, moeten wij dienaangaande nog

remarqueeren.

Dat hoe noodig UE. die stateering mogten hebben geoordeelt, de-zelve egter niet had behooren te zijn verleent voor dat UE. over het versoek, daartoe gedaan, hadden ingenoomen het advijs van 'den regter, voor wien dat Proces reeds was gebragt in staat van. wijsen en voor wien de partijen ook reeds waaren getreeden in termen van accoord.

De eer en luijster van de justitie had die attentie voor het hoogste geregtsHof van Neederlands Indien vereijscht; en waaren 'er reede-nen om te vermoeden dat door een overhaaste uijtspraak de zaak zoude werden gebragt buijten haar geheel, hadden UE. door een provisioneele surcheantie geduurende Uwe verdere deliberatie alle overhaasting kunnen voorkoomen, zonder aan den regter eenige laesie toe te brengen; daar nu inteegendeel de Raad van Justitie

—181 —

met reeden heeft gedoleert over de klijnagting, die haar door die absolute stateering is aangedaan.

Wij hebben niettemin aan dat collegie ons misnoegen betoond over het gedrag, dat het zelve in de behandeling der ontstaane verschillen ter Uwer opzigte heeft gehouden; dan wij hadden wel gewenscht, dat UE. ook van haare zijde met meerder omzigtigheijd waaren te werk gegaan, en aan den Raad van Justitie niet hadden gegeeven ge-gronde reeden, om zig teegens Uwe dispositien te verzetten.

Want of wel aan UE. als den souverijn daar te lande repraesen-teerende, competeerd het regt om naar omstandigheeden der voor-koomende zaaken van den Raad van Justitie te vorderen reeden en reekenschap van haare gewijsdens,

Dat de Raad ook is verpligt om des behoorlijk gerequireerd wor-dende, daar aan te voldoen

dat UE. al verder meede zijn bevoegt om ondernoome proceduures te surcheeren, en desnoods geheel te doen staaken, zoo moet egter geen gebruijk van dat regt werden gemaakt dan bij de uijtterste noodsakelijkheijd wanneer het belang van de maatschappij of andere dringende reedenen dusdanige extraordinaire dispositien onvermijde-lijk vorderen; en in allen gevalle behooren UE. nooijt eenige absolute surcheantie van ondernoome of in staat van wijzen gebragte proce-duures te verleenen, zonder advorens daar over te hebben ingenoo-men het berigt en advijs van den regter, voor wien die proceduures zijn hangende, ten eijnde niet alleen geene gegronde reeden van klagten aan den regter te geeven, maar om teffens ook voor te koo-men dat UE. door abusive informatiëa niet werden misleijt.

Wij gedraagen ons derhalven als nog aan de te meermaalen ge-daane recommandantie om, naar vermoogen, den Raad te mainctinee-ren bij de authoriteijt en het aanzien, waarin dat gerechtshof door ons is gesteld; daartoe vooral van Uwe zijde zorgvuldig te vermeijden al hetgeen tot eenig disrespect of minagting van dat collegie kan strekken.

En nademaal wij niet geheel ongegrond cordeelen het beklag van den Raad over de manier, waar op Uwe besluijten en orders, dat collegie concerneerende, haar werden ter handen gestelt, zullen UE.

daaromtrent ten minsten die verandering moeten maaken, dat reso-lutien of orders, waarbij UE. van den Raad vorderen reeden en reeken-schap van haare geweijsdens of op andere wijse eenig ongenoegen aan dat collegie betoonen, geslooten werden gedepecheert, opdat

dusdaanige dispositien, die altoos zijn min of meer fletrisant voor de justitie, niet ontijdig gedivulgeert kunnen werden.

(Landsarchief te Batavia, Aankomende patriasche missiven) bundel 1765—

1781 (deel 110a), bl. 88-99).

Bijlage 8

Uit Missive v a n H e e r e n X V I I a a n den R a a d

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 193-197)