• No results found

DE KLEENE ROLLE

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 105-131)

I

Terwijl men in den vorm streed over de burgerlijke rechtspleging,, zag men nog kans in het klein te twisten over eene bijzondere bur-gerlijke rechtspleging, die der kleine zaken. Zooals is gebleken, werd1 de gedachtenwisseling tusschen de Hooge Tafel en den Raad des Kasteels gevoerd somtijds in booze stemming, menigmaal met bit-tere woorden, altijd met scherpe pen. Het is eenigszins verrassend en tevens verblijdend, waar te nemen, dat de twee hooge colleges bij gelegenheid ook in staat blijken, een meeningsverschil uit te vech-ten op meer gedempvech-ten toon, die soms de hoffelijkheid nabijkomt, zonder bedekte aantijging of onbedekte verdachtmaking. Ook in a n -der opzicht is de pennestrijd, waaruit wij hier een en an-der gaan>

verhalen, vermeldenswaard. Van het begin tot het einde heeft zoo-veel en zoo hardnekkig rechtshistorisch misverstand de gedachten-wisseling beheerscht, dat deze reeds daarom eene merkwaardige-episode vormt uit de rechtsgeschiedenis der Compagnie.

Het is geschied in de jaren 1782-1785, terwijl mr. Willem Arnold Alting Gouverneur-Generaal was en mr. Gijsbertus Maas voorzittend lid van den Raad van Justitie. Het betrof de zoogenaamde proce-dure voor kleine zaken, ook genoemd de Commissarissen-rolle of kort-weg de kleine of kleene rolle.

Van ouds was het bij den Raad van Justitie in gebruik, dat de vor-deringen ten beloope van twintig rijksdaalders of minder werden, berecht door twee commissarissen uit het college, niet door dere

Raad als zoodanig 1) . Later werd de rechtsmacht der Commissarissen uitgebreid tot vorderingen ten bedrage van vijftig rijksdaalders. De

instelling was eene navolging van de moedeilandsche practijk. Wet-telijk geregeld was de kleine rol in Utrecht, Holland en Zeeland, in het bijzonder te Amsterdam en te Middelburg -). In den loop der zeventiende en der achttiende eeuw had de Hooge Regeering hier te lande tot nadere regeling van de beknopte procedure zoowel voor -den Raad van Justitie als voor het College van Schepenen

her-haaldelijk resoluties uitgevaardigd, welke wij alle bij onze verdere

"bespreking van het onderwerp zullen ontmoeten.

II

Voor de maand April van het jaar 1782 waren voor het houden van de kleine rol bij den Raad van Justitie aangewezen als commis-sarissen mrs. Jan Cornells Luyken en Pieter Gerardus van Overstra-ten. De waarneming van de taak, welke eene maandelijksche was, had hun geleerd, dat in den beknopten procesgang misbruiken waren bin-nengeslopen en toen zij, bij hun aftreden, van hunne verrichtingen verslag uitbrachten aan den Raad, maakten zij van de gelegenheid gebruik om de aandacht te vragen voor de gebreken der procedure en de middelen om daarin te voorzien. In de Raadsvergadering van 8 Mei 1782 werd voorlezing gedaan van hunne op schrift gestelde be-vinding, „dat de door de handelwijze der respective solliciteurs in de tegenwoordige manier van procedeeren voor opgemelde kleine rolle van tijd tot tijd ingesloopene misbruijken die proceduiren voor parthijen litiganten'ten uijtersten kostbaar en langwijlig hebben doen worden, zulx dat het belang der ingezeetenen vereijste, dat ten de-zen efficacieuselijk werden voorzien en middelen beraamd tot weg-neeming der voorszeide misbruijken, met opgave alverder.. in hoe verre die modus procedendi afgeweken en strijdig is met het

oog-1) Zie artikel 1 der hierna te noemen Instructie voor de commissarissen uit den Raad van Justitie voor kleine zaken van 3 December 1669, bij Van

der Chijs, N.-I. Plakaatboek, II, bl. 488. . 2) Utrecht: Ordonnantie nopens de geestelijke jurisdictie en instelling

van eene commissie voor de kleijne rotte, 1534, Van de Water, II, bl. 1157;

Holland: Instructie op de kleine zaken, 1579, Groot Plakkaatboek, II, bl. 761;

Amsterdam: Ordonnantie voor commissarissen van de kleijne saken, 1611, Noordkerk, II. bl. 611: Middelburg: Ordonnantie voor Commissarissen van kleijne saacken, 1643, Groot Plakkaatboek, IV, bl. 1026.

— 93

-merk, 'twelk bij den aanleg der gemelte rolle is bedoelt" ' ) . De-vergaderde rechters des Kasteeis luisterden aandachtig toe en beslo-ten den ijverigen commissarissen „te verzoeken en te committeeren..

ter formeering van eene zoodanige manier van procedeeren voor op-gemelde klijne rolle, waardoor niet alleen d e . . ingesloopene misbruij-ken geheelijk zullen kunnen worden geweert, maar waardoor ook ge-lijk den ingezeetene deezer hooftplaats op eene min kostbaare wijze-kort — en goed — regt kan worden verschaft" 2) .

De Raadsleden Luyken en Van Overstraten zijn dadelijk aan het werk getogen met denzelfden voortvarenden ijver, waarmede zij de zaak hadden opgezet. Reeds ter Raadsvergadering van 12 Juni boden zij aan „een plan dan wel eenige consideration", welke aanstonds

„bij provisie geconformeerd" werden, terwijl de Raad, blijkbaar met de bedoeling het voorgedragene in nadere studie te nemen, zijne eindbe-slissing opschortte: „een finaal besluit daarover tot een nadere ge-leegentheid te surcheeren" 3) . De goedkeuring volgde een maand later, met het besluit het ontwerp als Raadsontwerp tot „gunstige approbatie" aan Gouverneur-Generaal en Raden voor te leggen 4) . De officiëele, door 's Raads secretaris bezorgde, redactie is vastge-steld in de vergadering van 14 Augustus s) en de verzending is geschied onder dagteekening 21 Augustus 1782 8) .

„Een plan dan wel eenige consideration", zoo omschrijft 's Raads Memoriaal het bundeltje, dat thans aan de Regeering ter wettelijke goedkeuring wordt aangeboden. Het „plan" bestond uit eene Concept-manier van procedeeren voor de kleijne ro! van den Agtbarerv Raad van Justitie des Kasteels Batavia, in 31 welverzorgde artike-len 7), de „consideration" uit eene toelichting, welke in overzichtelij-ken stijl, niet vermijding van den langdradigen schrijftrant dier da-gen, de verdediging en aanbeveling van het ontwerp voordraagt; zij

1) Memoriaal van den Raad van Justitie van 8 Mei 1782, bundel 1782,.

bl 199.

3) Memoriaal van den Raad van Justitie van 12 Juni 1782, bundel 1782,.

4) Memoriaal van den Raad van Justitie van 19 Juli 1782, bundel 1782,.

5) Memoriaal van den Raad van Justitie van 14 Augustus 1782, bundel i

1782, bl. 351. • t , _ . . .

6) Memoriaal van den Raad van Justitie van 21 Augustus 1782, bundel •

1782, bl. 195. oy . . ,_0 0 . . ,

7) Memoriaal van den Raad van Justitie van 21 Augustus 1782, bundel 1782, bl. 173-183.

it> intusschen omgewerkt tot eene schriftuur opgesteld op Raadsgezag, gelijk ook het ontwerp immers als Raadsontwerp was aangeboden x) . Die memorie bevestigt dan, dat de procedure voor de kleine za-'ken, geheel tegen haren oorspronkelijken opzet in, op hare beurt was

behept geraakt met de twee feilen van den procesgang, waarover men zich alom en algemeen beklaagt. Zij was geworden — zooals wij reeds hebben vernomen — „ten hoogsten kostbaar en langwijlig", en wel in zulke mate — zoo wordt thans er aan toegevoegd —, „dat

•de meeste lieden om hun van hunne respective schuldenaeren hun agterweesen te consequeeren, zijn afgeschrickt en liever hebben ver-koosen van hun regt van aanspraak af te zien, dan zig te exponee^

ren aan groote kosten en het verlies van tijd voor hun van meerder

•belang dan hunne pretentie zelve". Die traagheid en kostbaarheid waren de aankleef van de practijk der kleine rol, welke zich zóo had ontwikkeld, dat de rechtshulp der solliciteurs voor den eischer onontbeerlijk, voor den gedaagde regel was geworden. Solliciteurs waren op openbaar gezag toegelaten (aangestelde) pleitbezorgers van den tweeden rang en vaak, wat betreft deskundigheid en zede-lijke ontwikkeling, van min gehalte. Hunne bemoeiingen ten behoe-ve van de rechtzoekenden, welke juist in hare mindere kostbaarheid de erkenning van hare nuttigheid vonden naast de rechtshulp der pro-cureurs, waren nochtans, gelijk menigmaal, ook bij de kleine zaken, duur en bovendien traag; traag ook om duur te kunnen zijn.

Reeds de aanvang was traag: de solliciteur maant den schuldenaar tot betaling, verleent, indien zijn belang dat meebrengt —• en dat was gewoonlijk het geval —, uitstel van drie, vier, vijf maanden, dagvaardt ten slotte met behulp vau een deurwaarder, die de vor-dering int, echter niet dan na op zijne beurt uitstel van betaling te hebben toegestaan. Dat alles vergt veel tijd en toch is de beschre-ven procesgang alleen mogelijk, wanneer de gedaagde de vordering erkent. Zoo deze echter de vordering ontkent of voornemens is een exceptief verweer te voeren, is een verlengstuk voor Commissarissen onvermijdelijk. Verschijnt de gedaagde nu zelf ter zitting, dan bestaat ei kans op afdoening, ofschoon men ook dan weer staat tegenover des eischers solliciteur, die schier nimmer „zoodanig geïnstrueerd is, dat de zaak de plano kan worden afgedaan". Dat is echter niet

ver-1) D. t. p., bl. 185-195.

— 95

-eischt en in den regel geeft ook de gedaagde zijnerzijds opdracht aan een solliciteur om zijne zaak te behartigen. En die solliciteurs, om hèt even of zij voor den eischer dan wel voor den gedaagde ver-schijnen, zijn „lieden die niet in staat waaren dezelve (de zaak) op eene duijdelijke en bevatbaare wijze den rechter voor te draagen, maar ter contrarie dikwijls., verwarden". Met éen solliciteur is de voortgang moeilijk, met twee practisch onmogelijk. Want hoe

menig-maal moet blijken, „dat bij compareering van parthijen, de zaak is bevonden van een geheel andere natuur dan dezelve door de sollici-teurs was voorgedragen": de gedaagde beroept zich op eene tegen-vordering of op een mondeling toegestanen termijn van betaling, of het bedrag der vordering wordt betwist, of de geleverde waren zijn niet geweest van de bedongen kwaliteit, „zijnde alle questiën, welke aan de weederzijde bijna nimmer door getuigen of anderzints den rechter genoeg kunnen werden geprobeerd en dus meestendeels door intercessie van heeren commissarissen werden afgedaan". De voort-gang der procedure is dus even langzaam als de aanvang.

Die trage procedure is bovendien kostbaar. Des deurwaarders-diensten moeten betaald worden, ook het betalingsuitstel, door hem

verleend, en waarvoor hij een dukaton ontvangt, „hetgeen de vaste prijs was". Maar vooral de solliciteurs zijn duur. Bij herhaling heb-ben zij g£zamenlijk verklaard, „dat het hun bij de salarislijst toege-legde salaris veel te gering is". Om in dien nood te voorzien, heb-ben zij een eenvoudig middel gevonden: zij rekken de door hen ver-leende diensten door „de zaaken, hun in handen gegeven, zoo lang hun maar mogelijk is van de roll te laaten, doordien hen zulks voor-deeliger is" en in dezelfde mate nadeelig voor hunne lastgevers. En wanneer de meester „bij geval eens na den staat zijner zaak vroeg", wist de solliciteur zich altijd te verontschuldigen „met te zeggen en dikwijls onwaar voor te geeven, dat seedert den tijd, dat hem de zaak in handen was gegeeven, Heeren Commissarissen tot het houden der kleijne rolle niet gevaceert hadden". Zoo geschiedt het menigmaal,

„dat bij eene compensatie der kosten den eijsscher meerder moest betaalen dan zijnen geheelen eisch heeft bedragen".

De procedure voor de kleine zaken vertoont dus twee feilen, zij is te langdurig en zij is te kostbaar. Beide die gebreken zijn te wij-ten aan deze éene oorzaak: de inmenging der solliciteurs, wier per-soonlijk belang getalm en uitstel meebrengt, die zoodoende hooge

kosten maken en die bovendien, — en ook dat punt is van gewicht — wanneer de betaling eindelijk heeft plaats gehad, de geïnde gelden-siechts moeizaam aan hunne cliënten afdragen, zoodat de schuld-eischer „veeltijds meerder moeijte heeft om dien som van sijnen sol-liciteur terug te krijgen dan hij gehad zoude hebben omtrent derf debiteur zelfs in gevalle hij in persoon teegen hem geageert had".

Met éen slag kan dus de verbetering worden aangebracht: het op-treden der solliciteurs voor de kleine zaken moet worden verboden en daarvoor in de plaats gesteld de persoonlijke verschijning van par-tijen. Commissarissen zijn daarvan zoozeer overtuigd, dat zij uit zich zelf gepoogd hebben dat gewenschte gevolg te bereiken door sedert geruimen tijd reeds te bevelen, „dat de parthijen in perzoon moesten compareeren". Doch zonder den dwang der wet was dat middel be-stemd te falen, omdat partijen, met name de eischer, „verzekerd door zijnen solliciteur van de deugdelijkheid zijner pretentie en de onge-fundeertheid van de defensie van den gedaagde, zig met het prae-text van ziekten of 's Compagnies dienst hebben geëxcuseerd". In-tusschen, telkens wanneer der Commissarissen toeleg slaagt, leert de aanlokkelijke en bemoedigende ervaring, dat „dikmaalen de questie ifi een ogenblik ontwikkeld en parthijen van elkander, 't zij bij con-demnatie dan wel accoord wierden geholpen".

Dat alles dringt naar éene uitkomst: eena wettelijke regeling, wel-ke het optreden der solliciteurs ter kleine rolle verbiedt en de per-soonlijke verschijning der partijen gebiedt. Komt zij tot stand, dan zal het „niet meerder van solliciteurs afhangen om door voorszeide hunne arbitraire handelwijze de ingeseetene deezer hoofdplaats te priveeren van de heilsaame gevolgen, welke voor hun in eene min kostbare en korte expeditie der kleijne rolle liggen opgesloten". Ten einde de vurig gewenschte wettelijke regeling op gemakklijke wijze te verkrijgen, biedt de Raad van Justitie aan Gouverenur-Generaal en Raden de ontworpen manier van procedeeren in de kleine zaken aan, in het vertrouwen, „dat Uw Hoog Edeïens zullen zijn gepersua-deert van noodsakelijkheid om tot middelen van reddres te moeten overgaan. . en de door ons gepresenteert werdende manier van pro-cedeeren met Hoogderzelver approbatie zullen gelieven te ver-eeren". *•)

1) De aanhalingen zijn alle genomen uit Memoriaal van den Raad van justitie van 21 Augustus 1782, bundel 1782, bl. 186-195.

— 97

De Raad vat de wezenlijke voordeden van het aangeboden ontwerp samen in deze twee punten: eenerzijds zullen de gedingen ter kleine rolle „zo al niet in éen, ten längsten in twee comparitiën werden getermineerd" en anderzijds zal „door het niet emploijeeren van sol-liciteurs, 'twelk wij bij deezen in het bijsonder als een poinct van Uw Edele Hoog Edelens te verleene approbatie reverentelijk voor-draagen, werden weggenoomen het nadeel voor parthijen geleegen in de andsints betaalde vacatiën" x) .

Het eerstgenoemde beginsel wordt neergelegd in artikel 1 van het ontwerp, luidende:

Alle civile zaaken, die de judicatuire van dezen Raad subject zijn en de somma van vijftig rijxdaalders inclusive niet te booven gaan, zullen ter eerster instantie voor en door twee Commissarissen uit den Raad de plano worden afgedaan.

Het tweede beginsel, in waarheid de hoofdzaak, welke het ont-werp bedoelt te hervormen, wordt verwezenlijkt in artikel 13, lui-dende:

Niemand zal zonder speciaale permissie van den eersten Com-missaris zijne zaak door eenen practizijn, solliciteur of gemagtigden (schoon ook bij eene speciaale procuratie daartoe gequalificeerd) mogen doen waarneemen, maar zelvs in perzoon moeten comparee-rent voorzien van zodanige origineele stukken of getuigen als hij zal vermeenen tot staving zijner sustenue benodigt te hebben, terwijl ook de inkleeding der dagvaarding, bij artikel 10 voorge-schreven, op de persoonlijke verschijning van partijen gericht is en artikel 14 de geboden gelegenheid benut om nog eens te bepalen:

Commissarissen zullen parthijen, dus in persoon compareerende, tot een vergelijk zoeken te brengen..2).

III

Op het ingekomen adres heeft de Hooge Regeering niet, als naar gewoonte, aanstonds geantwoord. Het heeft integendeel omstreeks vier maanden geduurd eer hare beschikking is gereed gekomen. Dat

ongebruikelijk uitstel vindt zijn grond blijkbaar hierin, dat nadere studie van de stof aan de beslissing moest voorafgaan. Die nadere studie van de procedure der kleine rolle bracht der Hooge Regeering

1) D. t. p., bl. 194.

2) Zie bijlage 10.

eene gewichtige ontdekking. De beknopte p r o c e s g a n g voor Com-missarissen w a s sinds lang geregeld e n . , geheel en al geregeld in den geest van 's Raads voorstel, zoodat de ontworpen wetsherzie-ning volkomen overbodig v o o r k w a m . Inderdaad w a s op 3 December

1669, onder Maatsuijker's bewind, uitgevaardigd eene nimmer inge-trokken Instructie voor de commissarissen uit den Raad van Justitie voor kleine zaken 1). Artikel 4 dier instructie luidt:

Voor gemelte Commissarissen en sullen de strijdende partyen niet vermogen tot hun behulp te gebruycken eenigh advocaet, procureur off ander persoon, die daer voor loon genieten soude, meer sullen gehouden wesen selfs in persoon te compareeren ende haere saecken te bedingen, uytgesondert eerbaere vrouws persoonen, die een ge-coosen voogt sullen mogen gebruycken, alsmede alle andre, die door eenige wettelycke verhinderinge belet worden te compareeren, de-welcke toegelaten sal worden een ander in haer plaets te zenden, mits geen procureur of advocaet synde of hem met regtssaecken be-moeyende.

De bepaling is op hare beurt ontleend aan eene andere instructie betreffende de kleine rol van het College van Schepenen, in de eerste jaren van Maetsuijker's bewind uitgevaardigd 2) . Ook zij beveelt de persoonlijke verschijning van partijen voor Commissarissen en weert de advocaten en de procureurs. De instructie van 1669 voegt d a a r a a n nog toe de andere personen, die voor hunne bemoeiing loon genieten zouden, w a a r m e d e uitdrukkelijk en in de eerste plaats de vaste solliciteurs getroffen worden.

Op 17 December kwam de zaak bij de Hooge Regeering in b e h a n -deling en bij resolutie van dien d a g is zij afgedaan. Gouverneur-Oeneraal en Raden halen dadelijk het kernpunt uit het R a a d s o n t w e r p en zijne uitvoerige toelichting naar voren: „dat het b e z w a a r van den Raad alleen bestaat in het fungeeren van solliciteurs voor de kleine rolle, 'tgeen Haar Agtbare speciaal verzoeken, dat door het a r r e s t e e -ren der geconcipieerde modus procedendi mag worden t e g e n g e g a a n " . Dan volgt de rechtzetting, die tegelijk eene zegepralende terechtwij-zing inhoudt: „dat den Raad bij het ontwerpen van het voormelt adres zich niet schijnt herinnert te hebben het gestatueerde bij de instructie of manier van procedeeren, den 3en December 1669 aan deeze tafel voor Commissarissen uit den Raad van Justitie deezes

1) Afgedrukt bij Van der Chijs, N.-I. Plakaatboek, II, bl. 488.

2) Instructie voor Commissarissen van kleine zaaken van 3 Juni 1656, bij Van der Chijs, N.-l. Plakaatboek, II, bl. 225.

— 99 —

Casteels gearresteert" en lichtelijk smalend wordt daaraan toege-voegd: „alzoo Haar Agtbare anders aanstonds zouden hebben ont-waart, dat bereets voor meer dan een eeuw zijn beraamt de precau-tiën, welke nu bij het adres werden vastgesteld tot tegengang van de nadeelen, welke de gedingvoerende parthijen ondergaan door het laaten waarneemen hunner zaken, die tot de kleine rolle behooren, door solliciteurs". Aangezien „een stipte observantie der geciteerde instructie allezints toereikende moet worden geoordeeld", wordt dan goedgevonden en verstaan, „den Raid van Justitie door extract uijt de notulen voor te houden, dat bij resolutie deezer tafel van den 3en December 1669 bereets zodanig een instructie is gearresteert, deeze Regeering die als nog voldoende oordeeld en overzulks Haar Agtbare aanbeveelt zich daarna te reguleeren" 1) .

De terechtwijzing kwam scherp aan. De indruk wordt gewekt, dat de Raad, bij den opzet van zijn ontwerp, inderdaad niet geweten heeft van het bestaan van het bewuste wetsvoorschrift, dat immers dezelfde hoofdstrekking had en derhalve, mits nog geldend of opnieuw in zijne gelding hersteld, de ontworpen regeling overbodig maakte.

Het feit is te zonderlinger, omdat het ontwerp 1739 voor de manier van procedeeren in cas civiel, door den Raad van Justitie vervaar-digd, voor nagenoeg de gansche regeling van de kleine rol eenvou-dig naar de instructie verwijst. Artikel 225 bepaalt:

„.. en wijders gevolgt moeten worden de manier van procedeeren gelijk deese omtrent in de instructie voor Commissarissen van kleine zaken is vastgestelt en beraamt".

Ware het anders, dan zou de Raad der Hooge Regeering ongetwij-feld van antwoord hebben gediend. Dat nu is niet geschied. Ook heeft

de Raad ter rechtvaardiging van de voorgestelde hervorming eene andere gelegenheid laten voorbijgaan, welke spoedig werd geboden.

Het einde van het jaar naderde snel en de retourvloot werd in gereed heid gebracht, welke 's Raads jaarverslag aan ae Heeren Meesters

Het einde van het jaar naderde snel en de retourvloot werd in gereed heid gebracht, welke 's Raads jaarverslag aan ae Heeren Meesters

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 105-131)