• No results found

DE INSTRUCTIE VOOR DE BUITENCOMPTOIREN

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 43-58)

U. DE INSTRUCTIE VOOR. DEN RAAD VAN JUSTITIE IN CAS CRIMINEEL

III. DE INSTRUCTIE VOOR DE BUITENCOMPTOIREN

§ 1. De voorgeschiedenis.

De hervormingsplannen hebben zich niet beperkt tot de muren des-Kasteels Batavia. Van den aanvang af was de opzet geweest een

„corpus nopens de manier van procedeeren voor geheel Indien" x) met inbegrip van het procesrecht der buitencomptoiren. Meer dan>

dat, de klachten over de rechtspraak in de buitenbezittingen, met name die, welke waren vervat in een brief der „Malakse bediendens"

aan Heeren XVII gericht onder dagteekening 23 October 1720 2) , , zijn de eerste aanleiding geworden tot het ingrijpen der Bewindheb-bers en hebben zoodoende den stoot gegeven tot het hervormings-verlahgen. Te Malakka waren „onordentelijkheden" in de uitoefe-ning der justitie aan het licht gekomen, waardoor de bezorgdheid;

der Meesters in Holland was gewekt.

Aanvankelijk zon men op eenvoudige middelen om aan de mis-standen een einde te maken. Ter vergoelijking van het gebeurde-hadden de Malaksche vertegenwoordigers der Compagnie geklaagd,

„dat er maar wijnige ordres op dese en gene gevallen applicabel uijt de successive Indische brieven te vinden zijn en geen regtsgeleerde boeken bij het comptoir berusten" en daarom toezending verzocht van „de nodige boeken en instructiën". Heeren XVII gingen op het 1) Aldus Van Imhoff, Consideratiën, 4e hoofdp., hfdst. TV, § 13, uitg.

Heeres, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van N.-L, deel 66 (1912), bl. 548.

2) Vermeld in Aankomende patriasche missiven van 17 Juli 1722, bundel 61 (1722-1723), bl. 85, en van 21 Juli 1725, bundel 66a (1725), bl. 227, doch.

niet weergevonden in het Landsarchief.

© The Tiffen Company, 2007

•denkbeeld in en deden een beroep op de medewerking van den Raad van Justitie voor de beantwoording van de vraag „welke boeken, niet alleen regtsgeleerde, maar ook particuliere reglementen en instruc-tion, contineerende de ordres en gewoontens van de Compagnie, zoo aan dit als aan de andere buijtencomptoiren zoude kunnen gesonden werden, om de bediendens alomme in het werk van de justitie kun-dig te maken en daardoor vele kwade behandelingen en klagten, die dikwils al meer uijt onwetentheijt als wel uijt kwaatwillighijt ontstaan, zoo veel doenlijk te preveniêeren" 1). De Raad van Jus-titie wilde echter het nut van den eenvoudigen maatregel niet erken-nen, weidde breed uit over „de excessen, die door de bediendens van diverse buijtencomptoiren in het administreeren der justitie wer-den begaan", gaf daarvan eene reeks schilderachtige voorbeelwer-den, doch verklaarde „niet te kunnen beseffen op wat wijsc daerin an-dersints (dan door verbod) soude kunnen werden voorsien, en veel

min, dat sulx door het toezenden van rechtsgeleerden boeken, regle-menten of instructiën soude kunnen werden gepraeveniëerd" -). Het is niet te verwonderen, dat de Bestuurderen in het moederland ver-ontwaardigd waren over dat antwoord, hetwelk hun kwam „soo vreemt te voren, dat men naauwlijks weet door wat geest Indien langer geregeert word" s) .

Terwijl met lange tusschenpoozen nuttelooze briefwisseling over de keuze van het geneesmiddel gevoerd werd, bleef de kwaal on-bestreden voortwoekeren. Totdat de vaderlandsche brief van 15 September 1730 het plan ontvouwde van de wettelijke regeling van het procesrecht, welke allen uitkomst brengen moest. Allen, met in-begrip van de buitenbezittingen. Want, zoo er „fouten en gebrec-kelijkheeden sijn ontwaart in de manier van procedeeren", wel-ke het Opperbestuur wil bestreden zien, dan is zulks „voornamentlijk

[het geval] aan die der buijtencomptoiren". Daarom behoort de nieuwe wettelijke regeling de rechtspleging der buitenposten mede of zelfs in de eerste plaats te omsluiten en, hoezee; het om redêrien van practische uitvoerbaarheid gerechtvaardigd schijnt, met den rechtsgang van het Kasteel Batavia een aanvang te maken, van 1) Aankomende patriasche missive van 17 Juli 1722, bundel 61 (1722-1723), bl. 85-87.

2) Brief van den Raad van Justitie aan Heeren XVII van 16 November 1723, bundel 1713-1727, bl. 473-475.

3) Aankomende patriasche missive van 21 Juli 1725, bundel 66a (1725), bl. 227.

y

— 31 —

meet af staat het wetboek voor de buitenbezittingen op het pro-gram, „sullende bij nader gelegentheijt onse gedagten ook over de

buijtencomptoiren laten gaan" x) .

Wie zou zich met de uitvoering van dat program belasten?

ü e Haad van Justitie had voorloopig de handen vol met de Bata-viasche civiele instructie en toen deze eindelijk, in 1739, was voltooid, was de legislatieve werklust van het rechterlijk college zoozeer be-koeld en zijne krachtsinspanning zoozeer verslapt, dat de crimineele instructie nimmer tot gereedheid is gebracht. De belangstelling der Hooge Regeering voor de codificatie van het procesrecht was, zoo-als wij hierooven hebben gezien, na het in 1743 gebeurde geluwd en de Bewindvoerders in het moederland schonken geen ernstige aan-dacht noch aan het voltooide ontwerp noch aan het onafgedane deel der beraamde wetgeving.

Toen is er iets merkwaardigs gebeurd. Terwijl de rechtsgeleerde deskundigen draalden met de onderneming van den hun toevertrouw-den arbeid en treuzeltoevertrouw-den bij zijne uitvoering, zich beriepen op ge-brek aan tijd, vergetelheid van de ontvangen opdracht voorwendden,

doof bleven voor de opwekkingen der Hooge en der Hoogste Re-geering, wlhaast eene halve eeuw lang, heeft éen man, die geen rechtsgeleerde opleiding had genoten, belast met eene zware en uit-nemend gekweten bestuurstaak, vermoedelijk zonder noemenswaar-dige hulp van anderen, binnen het tijdsbestek van twee jaar een vol-ledig wetboek van procesrecht voor de buitencomptoiren ontworpen, bestrijkend zoowel de civiele als de crimineele procedure. De man was Louis Taillefert, toen ter tijd directeur der factorij Soeratte.

Of de rechtspraak in Soeratte meer dan elders tot bezorgdheid aanleiding had gegeven, kan moeilijk worden nagegaan. Zeker is, dat ook daar de misstanden heerschten, welke sinds lang de aan-dacht van Regeering en Bewindhebbers hadden gewekt, de „menig-vuldige informaliteijten en gebrekkelijkheeden omtrent de mane-ance in 't stuk van justitie" 2) . Zulks blijkt, juist voor het tijdstip, dat om het toen gebeurde onze belangstelling vraagt, uit een schrij-ven door de Hooge Regeering naar Nederland verzonden onder dag-teekening 31 December 1757, waarin verscheidene „onhebbelijke

pro-1) Aankomende patriasche missive van 15 September 1730, bundel 87 (1730-1737), bl. 523 en 524.

2) Besoigne over Souratte van 19 September 1758, Origineele Besoignes, bundel 1758, bl. 349.

ceduures" worden besproken en bekritiekt, welke der Regeering aan-leiding geven „den Raad van Justitie dier directie over deese enormi-teijten en ongeregeldheeden op het allerscherpste te reprocheeren" 1) . Het blijkt ook uit hetgeen ons wordt medegedeeld omtrent een onder-zoek, in opdracht der Regeering ingesteld door den raad extraordi-nair mr. Dethard van Rheden naar den staat der directie Soeratte en waarvan de uitkomst werd neergelegd in een uitvoerig verslag, onder, de benaming Radicale beschrijving van Sottratte uitgebracht op 15 Mei 1758 2) .

Maar ook elders „op de buitencomptoiren van Nederlandsch-India"

waren „te meermalen bevonden verscheide verregaande excessen in de administratie der justitie" en wel „inzonderheid omtrent de ma-nieren van procedeeren en hetgeene daartoe betrekkelijk is" 3).

En elders, in Bengalen, had Taillefert die misstanden leeren kennen, ook daar was „tot nog toe schier niets gebreckelijker behandelt als het importante werk van de justitie" 4) . En de directeur der Ben-gaalsche bezitting Taillefert had op verbetering ge/onnen. Hij zocht in die dagen langs bescheiden lijnen, door anderen uitgestippeld. Bij twee voorgangers is hij te rade gegaan. Van Imhoff valt hij in zoo-verre bij, dat ook hij de hoofdoorzaak der misstanden zoekt in de verregaande ongeschiktheid der onbekwame en onervaren krachten, die met de rechtspraak worden belast, „allerhande zoort van men-schen, die in geheel andere qualiteiten 't scheep komen, en dit maar als een bijwerk nevens hare andere diensten moeten waarnemen", zooals Van Imhoff zich uitdrukt 5) , „de verregaande onkunde der-geene, die dat importante deel der regeeringe is en noodzakelijk moet werden toebetrouwt", zooals Taillefert het hem nazegt 8) . Maar van Van Imhoff's voorstel tot verbetering wil hij niet weten. Uit-zending uit het moederland van geschoolde rechtsgeleerden, die na

t) Afgaande patriasche missive van 31 December 1757, bundel 1757, bl. 791 en 792.

2) Afgaande patriasche missive van 30 December 1758, bundel 1758, bl. 907-908. De Radicale beschrijving is in het Landsarchief niet weerge-vonden. Men vindt haar nog vermeld in de Resolutie van G. G. en RR. van 26 September 1758, bundel 1758, bl. 484 en in de Geheime Resolutie van 5 October 1758, bundel 1757-1758, bl. 319.

3) Considerans van de straks te noemen ontwerp-instructie voor de justitiëele raden op de buitencomptoiren. van Nederlandsch-India.

4) Memorie van overgave door Louis Taillefert can Adriaan Bisdom, gedagteekend Fort Gustavus 27 October 1755, bundel Buitenland 89, bl. 150.

5) Consideratiën, 4e hoofdpoinct, 4e hoofdstuk, § 1, t. b. a. p., bl. 545.

6) Considerans van de Ontwerp-instructie voor de justitiëele raden.

— 33 —

volbrachte driejarige practijk bij de Bataviasche rechtscolleges voor den dienst der buitenbezittingen zullen worden bestemd 1) , komt hem, die als klerk en marginalist zijne even schitterende als ver-dienstelijke loopbaan aangevangen heeft en dus de academische op-leiding versmaadt, ongewenscht voor, omdat hij bij ervaring weet,

„hoe een diepe ignorantie, beide van de theorie en practijcq der regten, onder den achtbaren tabbaart van iuris utriusque doctor schuijlen kan, zodat zij zelfs omtrend het werk van hun beroep van ongeletterde personen leeren moeten" 2) . Daarom gaf hij de voor-keur aan onderrichting van ongeschoolden boven benutting van rechtsgeleerden.

Ook bij de ontwikkeling van dat denkbeeld sluit Taillefert ge-heel bij een voorganger aan. Toen, elf jaren te voren, Jan Albert Sichterman de directie van Bengalen aan zijn opvolger overgaf, had hij in de memorie van overgave uitvoerige overpeinzingen neerge-schreven over de middelen om de manier van procedeeren in de be-i.itting te verbeteren 3) . De daarin gedane voorstellen maakt Tail-lefert thans tot de zijne. In de eerste plaats beveelt hij aan, uit Ba-tavia te laten komen afschriften van de crimineele en civiele rollen van den Raad van Justitie des Kasteels „tot een model voor de sup-poosten van den geregte alhier", bovendien „exemplaren van alle judiciëele actens als attestation, examinatia, declaratiën, recollemen-ten en wat dies meer zij". In de tweede plaats neemt hij van Sich-terman over het plan van een stelsel van geldboeten, op te leggen aan de leden van den justitiëelen raad, die de vergaderingen ver-zuimen of te Iaat komen, tot vorming van een fonds „om te dienen tot net opregten van eene biblioteecq van Nederduijtsche regtsge-leerde boeken voor dat collegie" 4) . Men herkent hier in gewij-zigden vorm het oude denkbeeld, door de directie Malakka in 1720 geopperd en door Heeren XVII aanbevolen, dat blijkbaar voldoende aantrekkingskracht bezat om de Bengaalsche directeuren vijf en der-tig jaren later nog te bekoren.

In het najaar 1755 is Taillefert naar Soeratte vertrokken. Daar

Van Imhoff, d. t. p., § 6-8, bl. 546-547.

X Memorie Taillefert, hierboven aangehaald, bl. 151.

3) Memorie van overgave door Joan Albert Sichterman aan fan Huij-ghens, gedagteekend Fort Gustavus 14 Maart 1744, bundel Buitenland 84,

bl. 82-84.

4) Memorie Taillefert, hierboven aangehaald, bl. 152-153.

moet hij spoedig tot het besef zijn gekomen, dat afdoende uitkomst van de voorgestelde lapmiddelen niet verwacht kon worden. Ieder begreep, dat de koninklijke weg naar de verbetering van het proces-recht, ook voor de buitenbezittingen, leidde langs de codificatie.

Heeren XVII hadden dat uitdrukkelijk gezegd in hunne missive van 15 September 1730, welke het hervormingsplan opstelde. Ook Van Imhoft had op het wetboek den blik gericht, „de voltrekkinge van dat corpus nopens de manier van procedeeren voor geheel Indien" 1) . Maar, afgeschrikt door den tragen gang van den wetgevenden arbeid voor en door den Raad van Justitie te Batavia, waagde niemand in ernst te rekenen op de eigen verwezenlijking van het denkbeeld voor de buitenbezittingen.

Wel heeft mr. Van Rheden, omstreeks 1755 door de Regeering be-last met de beschrijving van Soeratte, zooals hierboven verhaald is, het voorstel ingediend, den advocaat fiscaal te Batavia op te dragen ten dienste van de buitenbezittingen „een reglement en forme van regtspleeging, soo wel in civile als criminele saaken, sodanig als het stili en bij den Raad van Justitie alhier in usantie is, in concept te brengen", wel verzekeren zelfs Mossel en zijne Raden, dat zij „sou-den beslooten hebben, hetselve na deese sijne propositie te later, effect sorteeren, bijaldien den Heer Taillefert voornoemd ons daarin niet was te voor gekoomen" 2) . Maar het vermoeden ligt voor de hand, dat Van Rheden uit de Soeratsche brieven kennis had gekre-gen van den arbeid, dien Taillefert bezig was te voltooien, althans als gewenscht aanprees, zoodat wij in het door hem, Van Rheden, gedane voorstel tot vervaardiging van een wetboek van procesrecht niets anders moeten zien dan de officiëele inkleeding van een werk-program, dat in Soeratte was opgesteld en welks afwerking reeds in Soeratte ondernomen was. En met zekerheid mag men aannemen, dat de Regeering in 1758 niet zoo boud over hare codificatieplannen naar het moederland zou hebben geschreven, indien niet het ontwerp, welks vervaardiging naar haar zeggen met haar voornemen strookte, gereed op tafel had gelegen. Toen twee jaren te voren, naar aanlei-ding van Taillefert's memorie van overdracht, de verbetering van den procesgang voor de justitiëele raden der buitencomptoiren nog eens een onderwerp van bespreking had uitgemaakt, wist de Tafel

1) T. a. p., § 13, bl. 548.

2) Afgaande patriasche missive van 30 December 1758, bundel 1758;.

bl. 907-908.

35

-des Kasteeis van geen andere uitkomst dan van die, welke de oude lapmiddelen beloofden: „een lijst te doen formeeren ^an sulke Neder-duijtse regtsgeleerde boeken als men bekomen kan en vermeenen sal, ten dienste der respectieve regters en officieren des gerigts te zullen kunnen strecken . . . en daarnevens te doen voegen eenige (Batavia-sche) notulen met derselver dingtalen . . . om tot voorbeelden ter na-volginge te können strecken" 1) . Aan een volledig ontwerp van pro-cesrecht voor de buitenbezittingen durfde ook de Regeering niet te denken. En ook Heeren XVII, in 1742 besluiten nemend naar aan-leiding van Van Imhoff's Consideraüën, hadden al de daarin voorge-stelde kleine middelen tot verbetering van de rechtspraak overge-nomen, doch het even ter sprake gebrachte „corpus nopens de ma-nier van procedeeren voor geheel Indien" onaangeroerd gelaten 2) .

Terwijl niemand in ernst durfde hopen op het wetboek van proces-recht voor de buitenbezittingen, heeft Louis Taillefert het werk op tafel gelegd.

§ 2. Het ontwerp Taillefert.

Bij missive van 20 Januari 1758 is het ontwerp van Soeratte naar Batavia verzonden 3) . In de memorie van overdracht, welke Taille-fert heeft opgesteld in October 1755 vóór zijn vertrek van Bengalen naar Soeratte, is, zooals wij hierboven gezien hebben, van eenig plan tot vervaardiging van een wetboek nog geen sprake. Het ontwerp is dus vervaardigd te Soeratte in den loop der jaren 1756 en 1757.

Onwillekeurig rijst de vraag of Taillefert, die „selfs geen regtsge-leerde nog pleitkundige" was 4) en die de handen vol had met het bestuur van de hem toevertrouwde bezitting, bij zijn wetgevenden voorarbeid gebruik gemaakt heeft van de hulp van anderen. Sedert

1754 was in Soeratte éen geschoold rechtsgeleerde aanwezig, mr.

1) Resolutie van G. G. en RR. van 28 Juni 1756, bundel 1756, II, bl.

370-371.

2) Zie Bijdragen tot de Taat-, Land- en Volkenkunde van N.-L, deel 66 (1912), bl. 598-599, ook te vinden bij Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, deel X, 's Gravenhage 1878, bl. 16-17.

3) Besoigne over Souratte van 19 September 1758, bundel Origineete besoignes 1758, bl. 349.

4) Memorie van overgave Taillefert, hierboven aangehaald, bl. 154.

Willem Blauwkamer, die in 1756 werkzaam was als opperhoofd van Amed-Abaad, in 1757 als onderkoopman in de hoofdplaats 1) . Geen enkele aanwijzing doet vermoeden, dat hij eenig aandeel in het werk heeft gehad. Alles wijst veeleer op het tegendeel. Taillefert biedt het ontwerp als van hem afkomstig aan 2) en de Regeering heeft daaromtrent geen andere voorstelling 3) . Taillefert had niet alleen, zooals vroeger is gebleken, van ouds bijzondere zorg voor de justitie aan den dag gelegd, maar, toezicht oefenend op de justitiëele raden eerst van Bengalen, dan van Soeratte, was hij althans met de civiele rechtspractijk in nadere aanraking gekomen. Die aanraking had zelfs het karakter aangenomen van werkzame en persoonlijke bemoeiing, zoodat hij zich er op beroemen kan, dat in Bengalen „bij de civile rolle te zien is, dat men geduurende mijn kort bestier meer werk als ooijt gemaakt heeft om de zaken naar stijl en practijcq te behandelen en beschrijven, waartoe mij niets ontsien hebbe de moeijte van nu en dan als schoolmeester f ageeren" 4) . Zoo heeft de stoere werker Taillefert vermoedelijk het ontwerp in zijn geheel zelf vervaardigd.

Het ontwerp, uit vier „deelen" bestaande, berust in het Lands-archief te Batavia in eene reeks van goed geschreven en goed be-waarde afschriften. Het eerste en het tweede deel zijn in vier, het derde en het vierde deel in drie exemplaren aanwezig 5) .

Het opschritf luidt: Schets ofte ruw ontwerp van een instructie voor de justitiëele raden op de buiten-comptoiren van Nederlands In-dia. Daaronder staat met kleinere letter vermeld: Zoo nopens de manier van procedeeren beide in 't civiel en crimineel als andersints om ook de respective politicquen raaden voor zooverre haar

eenig-•\) Zie Heerenboekje 1756, bl. 78, en 1757, bl. 85.

2) De aanbiedingsbrief is niet weergevonden. Maar de inhoud blijkt uit de Besoigne over Souratte van 19 September 1758, bundel Origineele Be-soignes 1758, bl. 349: „Door den Heer Taillefert bij desselfs missive van den 20e Januarij jongsleden te kennen gegeven wordende, dat de menig-vuldige informaliteijten... zijn, Edele geïncourageert hadden, tot redres van deselve... te concipiëeren en in ordre te brengen een schets of ontwerp...".

3) Afgaande patriasche missive van 30 December 1758, bundel 1758, bl.

906: „...Hebben wij den ijver en attentie van den directeur Taillefert aldaar bij onse rescriptie gelaudeert, die sig, bij alle andere in die directie daaglijks voorkoomende nombreuse occupaties wel heeft willen verleedigen, een schets off ontwerp... te concipiëeren".

4) Memorie van overgave Taillefert, hierboven aangehaald, bl. 154.

5) Deel I: Justitie (oud Varia) 116, 119, 528 en 120 (minderwaardig exemplaar, waarin de kantteekeningen en de titelnummering zijn weggela-ten); deel II: justitie (oud Varia) 116, 121, 122 en 529; deel III: justitie

(oud Varia) 117 en 123, benevens justitie 35 (oud Varia 529a); deel IV:

justitie (oud Varia) 118 en 124, benevens justitie 36 (oud Varia 530).

— 37 —

zints concerneert te dienen ter narigt en observantie. In de eveneens ontworpen en voor afkondiging geheel gereed gemaakte consi-derans is het opschrift lichtelijk gewijzigd.

Deel I is, zonder dat een nader opschrift zulks aanduidt, gewijd aan onderwerpen van algemeenen aard, behandeld in 16 titels en 548 artikelen. Deel II en III regelen De manier van procederen in 't civiel, deel II, in 29 titels en 1062 artikelen, Tot dat de processen volkomen in staat van wijsen zijn gebragt, deel III, in 19 titels en 398 artikelen, Na dat de processen ter eerster instantie in staat van wijsen zijn gebragt. Deel IV bevat, in 25 titels en 773 artikelen, De manier van procedceren in 't crimineel met het geene daar toe relatie heeft.

Dg vier deelen te zamen vormen 89 titels en 2781 artikelen. De ti-tels zijn per deel, de artikelen per titel doorloopend genummerd.

Het ontwerp streeft naar volledige en uitputtende regeling van het gansche procesrecht. Het is zijne eerste verdienste, dat het in dat streven geslaagd schijnt. Zijne tweede groote verdienste is die van de bewonderenswaardige werkkracht des ontwerpers. Meer kan niet worden verwacht van den beheerder der buitenbezitting, in wiens krachtige hand alle bestuursdraden samenliepen, die wel met de rechtspraak was in aanraking gekomen en voor hare verzorging bij-zondere voorliefde had, doch rechtsgeleerde opleiding niet had ge-noten. Met name niet, dat hij een oorspronkelijken kijk zou hebben op de rechtsstof, noch ook de moeilijke kunst van wetgeving op zijne eigen manier zou verstaan. In beide die opzichten, wat aangaat zoowel den inhoud der rechtsregeling als de formuleering der wets-artikelen, is Taillefert nagenoeg geheel op voorgangers aangewezen, van wie hij én het beschreven recht én menigmaal den vorm

Het ontwerp streeft naar volledige en uitputtende regeling van het gansche procesrecht. Het is zijne eerste verdienste, dat het in dat streven geslaagd schijnt. Zijne tweede groote verdienste is die van de bewonderenswaardige werkkracht des ontwerpers. Meer kan niet worden verwacht van den beheerder der buitenbezitting, in wiens krachtige hand alle bestuursdraden samenliepen, die wel met de rechtspraak was in aanraking gekomen en voor hare verzorging bij-zondere voorliefde had, doch rechtsgeleerde opleiding niet had ge-noten. Met name niet, dat hij een oorspronkelijken kijk zou hebben op de rechtsstof, noch ook de moeilijke kunst van wetgeving op zijne eigen manier zou verstaan. In beide die opzichten, wat aangaat zoowel den inhoud der rechtsregeling als de formuleering der wets-artikelen, is Taillefert nagenoeg geheel op voorgangers aangewezen, van wie hij én het beschreven recht én menigmaal den vorm

In document A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14 (pagina 43-58)